dinsdag 11 augustus 2020

Volgens onderzoekers van de Amerikaanse Centrale Bank is statuscompetitie een essentieel ingrediënt van de rampspoed van de afgelopen 40 jaar

De indruk dringt zich op dat we in verschillende opzichten in een overgangstijd leven. De corona-pandemie en de klimaatcrisis leren ons allebei dat we anders moeten gaan leven en samenleven om een misschien wel fatale catastrofe te voorkomen. De diepere oorzaken van die twee crises liggen nog verder terug, maar de negatieve ontwikkelingen zijn de laatste veertig jaar versterkt door de dominantie van het neoliberalisme in het denken over de rol van markt en overheid. En het zou kunnen dat we nu het einde van dat neoliberale tijdperk meemaken.

Dat betekent dat het belangrijk wordt om zicht te krijgen wat er zoal misging in dat neoliberale tijdperk, zodat we de overgang naar wat hierna komt goed vorm kunnen geven. Over wat er misging verschijnt nu de ene publicatie na de andere. Ik kreeg gisteren het paper Market power, inequality, and financial instability van twee onderzoekers van de Fed (de Amerikaanse Centrale Bank)) onder ogen. Die laten voor de Verenigde Staten zien dat sinds 1980 de toename van marktmacht van bedrijven in zowel de productmarkten als de de arbeidsmarkt verantwoordelijk moet worden gehouden voor:

  1. de stagnatie van de lonen in vergelijking met de productiviteitsgroei en daardoor een vermindering van het arbeidsaandeel in het nationale inkomen
  2. daarmee samengaand een verhoging van het winstaandeel in het nationale inkomen
  3. samengaande met 1. en 2. een toename van de inkomensongelijkheid
  4. samengaand met 1., 2. en 3. een toename van de vermogensongelijkheid
  5. samengaand met 3. een toename van de schulden van de huishoudens
  6. en tot slot samengaand met 5. een toename van de financiële instabiliteit, dus van de frequentie van financiële crises.
Ze doen dat met een Real Business Cycle-model, waar ik weinig tot niets van af weet. Maar daar gaat het niet om, want het is interessant om te zien wat ze in het model stoppen om deze uitkomsten er uit te krijgen. Ze gaan uit van twee klassen actoren, de Kapitalisten (5 procent van de bevolking) en de Werkers (95 procent), die interacteren in de arbeidsmarkt, waar ze over de lonen onderhandelen, en in de kredietmarkt, waar de Kapitalisten leningen verschaffen aan de Werkers.

Aan de Kapitalisten schrijven ze de voorkeuren toe van de geest-van-het-kapitalisme, waar mee ze bedoelen dat het bij hen er niet alleen om gaat wat ze met hun inkomen en hun vermogen kunnen consumeren, maar daarbovenop om hoeveel status hen die opleveren. Wat er op neerkomt dat er tussen de Kapitalisten een statuswedloop ontstaat, waardoor ze steeds hogere inkomens en vermogens "nodig hebben". Die onontkoombaar leidt tot uitdijende vermogens (kapitaalsaccumulatie) en dus tot een steeds grotere marktmacht. Op allerlei markten ontwikkelen zich monopolies of bijna-monopolies.

En de Werkers zijn eveneens, maar dan op hun manier, gedreven door het statusmotief (keeping up with the Joneses). Ze zien hun inkomens stagneren, maar zien ook de inkomensongelijkheid toenemen. Waardoor ze zien wat je allemaal met meer geld kunt doen en hoeveel status je daarmee kunt tonen. Dus bij hen ook bovenop het consumptiemotief het statusmotief om meer geld te willen. En doordat hun lonen stagneren, rest niets anders dan bij de Kapitalisten kredieten op te nemen. Dus hogere schulden. En dus toename van de financiële instabiliteit.

De conclusie van de onderzoekers is dat je de werkelijke problemen niet oplost door je alleen druk te maken over die ene uitkomst van de financiële instabiliteit. Je kunt wel allerlei eisen aan de banken gaan stellen, zoals grotere buffers, maar dat lost het onderliggende probleem niet op. En dat onderliggende probleem is de toenemende ongelijkheid. Dat zet het hele proces in werking. Vandaar dat ze pleiten voor veel meer herverdeling.

Dus meer sociale zekerheid en hogere marginale belastingtarieven. Wat nog eens duidelijk maakt dat belastingheffing ook een heel andere functie kan hebben dan te zorgen voor inkomen van de overheid. Belastingheffing heeft ook de functie om dit gehele rampzalige proces van alsmaar toenemende ongelijkheid en monopolisering de kop in te drukken. Natuurlijk wordt de naam van die econoom van de negentiende eeuw, Karl Marx, niet genoemd, het is nu eenmaal een onderzoek van de Amerikaanse Centrale Bank, maar zijn naam dringt zich wel erg op.

En wat zich ook opdringt is dat statuscompetitie essentieel is in dit model. Je kunt wel meer markt willen, maar als je niet met het statuscompetitiepatroon rekening houdt, dan heb je een veel te rooskleurige visie op wat de markt kan verschaffen. Zie ook nog eens de berichten op dit blog over inkomensongelijkheid en statuscompetitie, zoals

Geen opmerkingen: