maandag 10 augustus 2020

Pro-sociaal gedrag bij kinderen. En over verkeerde, maar gebruikelijke, ideeën in de sociale wetenschappen

Update. Zie onderaan het bericht.

Hoe moet je kijken naar al dat onderzoek naar de ontwikkeling van pro-sociaal gedrag (of eigenlijk beter: gemeenschapsgedrag) bij jonge kinderen? Wat leert ons eigenlijk dat onderzoek?

Die vragen kwamen bij me op naar aanleiding van de pas verschenen studie How socialization goals and peer social climate predict young children’s concern for others:Evidence for a development shift between 2 and 4 years of age. Niet doordat het onderzoek op zich zo bijzonder is, maar doordat het iets vertelt over de ideeën die in dit soort onderzoek gebruikelijk zijn en dus ook over een idee dat er in ontbreekt.

Eerst maar over dit onderzoek en over wat gebruikelijk is. De onderzoekers gingen na in hoeverre het pro-sociale gedrag (zorg voor anderen) van 2- en van 4-jarigen (zoals beoordeeld door de moeder en de voorschoolse groepsleider/ster) werd beïnvloed door de "socialiseringsdoelen" van de moeder en van de voorschoolse groepsleider/-ster en door het sociale klimaat van de voorschoolse groep (zoals beoordeeld door de groepsleider/ster). Die socialiseringsdoelen waren te onderscheiden in pro-sociale doelen (het kind leren om anderen te helpen), gehoorzaamheidsdoelen (het kind leren om de ouders te gehoorzamen) en autonomiedoelen (het kind leren om zelfstandig te worden). En bij het sociale klimaat van de voorschoolse groep ging het om hoeveel kinderen op elkaar betrokken waren (zoals samen dingen doen, vriendschap ontwikkelen, anderen erbij betrekken) versus hoeveel kinderen zich terugtrokken (niet mee willen doen, geen interesse tonen). 

Het onderzoek levert o.a. op dat de zorg voor anderen van kinderen van 2 en van 4 jaar groter is als de moeder meer pro-sociale socialiseringsdoelen heeft en van kinderen van 4 jaar groter is als het sociale klimaat van de voorschoolse groep positiever is (meer onderlinge betrokkenheid).

In het discussiegedeelte van het artikel kom je een aantal in dit soort onderzoek gebruikelijke ideeën tegen. Zo is er het idee dat kinderen door opvoeding door de ouders leren om zich pro-sociaal te gedragen. Vandaar die pro-sociale socialiseringsdoelen van de moeder. En zowaar, hoe meer de moeder haar kind wil bijbrengen dat het goed is om anderen te helpen, hoe meer het kind anderen helpt.

Andere gebruikelijke ideeën kom je tegen als het gaat om dat het effect van dat positieve sociale klimaat van de voorschoolse groep. De onderzoekers interpreteren dat als in overeenstemming met de 

general principles of peer selection, reinforcement, and reciprocity in social networks.

Die ze als volgt toelichten. Het principe van de peer selection komt neer op een voorkeur voor het zoveel mogelijk lijken op je vrienden, waardoor je hun gedrag imiteert. Als je vrienden pro-sociaal zijn, ben jij dat ook omdat je hun gedrag imiteert. De onderliggende wens is om gelijk te zijn aan je vrienden, om niet af te wijken. Dit komt neer op conformisme.

Het principe van reinforcement komt erop neer dat je van je vrienden voor jou pro-sociale gedrag positieve feedback ontvangt. De onderliggende behoefte is die aan sociale waardering.

En het principe van wederkerigheid (reciprocity) verwijst naar een omvangrijke onderzoekslijn rond het idee dat mensen gemotiveerd zijn om een verleende dienst met een wederdienst te beantwoorden en om dat ook van anderen te verwachten. Eigenlijk zou pro-sociaal gedrag in dit geval dus terug gaan tot een behoefte om niet bij anderen in het krijt te staan. Die onderzoekslijn gaat tenminste terug tot het veelgeciteerde artikel The norm of reciprocity: A preliminary statement van Alvin Gouldner uit 1960. 

Daarmee hebben we eigenlijk wel een mooie inventarisatie van hoe tot nu toe in de sociale wetenschappen is aangekeken tegen pro-sociaal gedrag. En ze hebben gemeenschappelijk dat pro-sociaal gedrag uit iets anders dient te worden verklaard. Uit conformisme, uit een behoefte aan sociale waardering of uit een behoefte aan "gesloten boeken".(quite staan of berekenende wederkerigheid).

En dat is opmerkelijk. Want het getuigt van een visie dat pro-sociaal gedrag eigenlijk niet tot het standaardrepertoire van menselijke gedragingen behoort. Het is niet "normaal" en moet dus uit iets anders verklaard worden. Er bestaat niet een motivatie om anderen te helpen. Mensen zijn eigenlijk gewoon egoïstisch en kunnen daaraan alleen ontsnappen door een ander motief dan om anderen bij te staan. "Echt altruïsme" bestaat niet.

Maar dat zijn de gebruikelijke ideeën. Die zijn zo gebruikelijk dat ze weinig ruimte gunnen aan aanwijzingen dat echt altruïsme wel degelijk bestaat. Mensen kunnen wel degelijk gemotiveerd zijn om anderen bij te staan. Als een gedrag dat niet een andere verklaring behoeft dan dat mensen onder omstandigheden altruïstisch willen zijn. Ik stond bij zulke aanwijzingen stil in het bericht (uit 2016) Puur altruïsme bestaat echt - En meer bij ouderen. Daarin ging het over onderzoek dat liet zien dat bij sommige proefpersonen hersengebiedjes actief waren waarin beloningen neuraal worden verwerkt, in gevallen waarin bepaalde sommen geld niet naar henzelf gingen, maar naar een goed doel. Bij andere proefpersonen waren die gebiedjes actief in het geval dat ze zelf dat bedrag ontvingen.

Pro-sociaal gedrag kan dus neuraal belonend zijn. Het voelt goed. En dat wisten we al uit de eerdere berichten Zijn mensen van nature zorgverleners? Waarom voor een ander zorgen goed voor je is en Geld schenken verlaagt hoge bloeddruk

En we weten ook dat dat belonende effect afhankelijk is van de aard van de aard van de sociale omgeving. Als mensen zich veilig voelen, zoals wanneer ze in een omgeving verkeren waarin anderen gemeenschapsgedrag vertonen, dan vertonen ze dat natuurlijke gemeenschapsgedrag ook zelf. In een toestand van sociale veiligheid zijn mensen altruïstisch. Omdat ze daartoe gemotiveerd zijn. Niet vanuit conformisme, behoefte aan sociale waardering of omdat ze quite willen staan. Als we ons tussen anderen veilig voelen, dan onderdrukken we onze sympathische vechten-of-vluchten reactie (dus ons statuscompetitiegedrag) en komt ons gemeenschapspatroon in werking. Zie (nog eens) het bericht De belichaming van de innerlijk tegenstrijdige menselijke sociale natuur.

Het punt is dat die andere ideeën in de sociale wetenschappen nog zo gebruikelijk zijn. Dat is jammer, want dat draagt bij aan de populariteit van het cynische mensbeeld waarin de moraal slechts een vernis is van het ware egoïsme. Denk aan het citaat "Krab een "altruïst" en je ziet een "huichelaar" bloeden", dat Frans de Waal aanhaalt in zijn boek De aap en de filosoof. Hoe de moraal is ontstaan (p. 30).

Update. Nog even terug naar die pro-sociale socialiseringsdoelen van de moeder, die inderdaad blijken samen te hangen met het pro-sociale gedrag van het kind. Dit lijkt in overeenstemming met het idee dat kinderen moreel gedrag leren doordat hen door hun opvoeders wordt verteld dat dit het juiste gedrag is. Denk aan het misverstand opvoeding en de mythe van de opvoedbaarheid

Maar dat houdt geen rekening met de mogelijkheid dat het verband een schijnverband is en in werkelijkheid tot stand komt doordat moeders met pro-sociale socialiseringsdoelen in hun gedrag tegenover hun kind zorgzamer zijn dan moeders die minder die pro-sociale socialiseringsdoelen na streven. Daarmee creëren ze voor hun kind een veiliger omgeving, die bevorderlijk is voor pro-sociaal gedrag. Oftewel echt altruïsme. Volg weer de link hierboven naar de belichaming van de innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijke sociale natuur.

Geen opmerkingen: