vrijdag 15 september 2023

Hoewel we moeilijk zonder kunnen, leiden we een leven waarin sociale vertrouwdheid maar weinig tot stand komt

 (Mijn LinkedIn Nieuwsbrief van deze week.)

We gaan nog even door op het pad van het grote belang van vertrouwdheid voor het begrijpen van menselijk gedrag. In de vorige editie daarover ging het over mimicry, empathie en over de evolutionaire achtergrond van gemeenschapsgedrag, waarin vertrouwdheid een rol speelt als "proximate" oorzaak.

In onze huidige vorm van samenleven of langs elkaar heen leven of van het tegenover elkaar staan in de statusstrijd is vertrouwdheid altijd maar beperkt aanwezig. Dat is goed om onder ogen te zien, want vertrouwdheid verschaft nu eenmaal het gevoel van sociale veiligheid waar we ons beter bij voelen en dat ons aanzet tot gemeenschapsgedrag. Dat maakt de oorzaken van verschillen in de vertrouwdheid die mensen ervaren een sociaalwetenschappelijk onderzoeksveld van groot maatschappelijk belang.

Dan gaat het om verschillen tussen mensen en tussen fasen van de levensloop.

Eerst maar over die verschillen tussen mensen in de omvang van hun vertrouwde sociale netwerk.

Waarom hebben lageropgeleiden vaker sociale contacten? Ze zijn honkvaster

(24 februari 2014) Het CBS heeft de publicatie Frequentie en kwaliteit van sociale contacten uitgebracht. Ze hebben de gegevens uit de enquête Sociale samenhang en Welzijn 2012 gebruikt om na te gaan hoe de samenhangen zijn tussen hoe vaak mensen contact hebben met familie, vrienden en buren, de behoefte aan vaker contact, de kwaliteit van de sociale contacten en allerlei achtergrondkenmerken (herkomst, inkomen, leeftijd, geslacht, stedelijkheid, opleiding, huishoudsamenstelling en positie in het huishouden).

Een van de resultaten is dat lageropgeleiden vaker contact hebben  met familie, vrienden en buren dan hogeropgeleiden. Hetzelfde verschil zie je als je vergelijkt naar inkomen. Waar zou dat aan kunnen liggen?

Het zou er mee te maken kunnen hebben dat lageropgeleiden minder vaak verhuizen. En het lijkt er op dat ze daardoor meer sociale contacten hebben en vooral meer vanzelfsprekende, vertrouwde, sociale contacten. Familie en vrienden die je gewoon hebt omdat ze in de buurt wonen en omdat ze al langer deel uitmaken van je leven. Dat die aanwezig zijn, zal er aan liggen dat die met een grotere kans ook lager opgeleid zijn en dus ook honkvaster zijn.

Hogeropgeleiden verhuizen vaker. Dat kan er mee te maken hebben dat ze voor het volgen van die opleidingen zijn gaan verhuizen (naar de universiteit of hogeschool). Maar ook ligt het er waarschijnlijk aan dat ze in aanmerking komen voor banen die meer ruimtelijk geconcentreerd zijn. Door dat vaker verhuizen blijkt het moeilijker te zijn om sociale contacten in stand te houden. En de contacten die je wel hebt weten te maken, zijn vaak wat oppervlakkiger, wat minder vertrouwd en vanzelfsprekend. Zie Residential Mobility, Well-Being, and Mortality.

Dat verklaart ook dat het vaak verhuisd zijn samengaat met een lager welzijn en met een verhoogde kans op overlijden. Je profiteert minder van de vertrouwdheid van de sociale omgeving die mensen nodig hebben. Waarbij het wel blijkt uit te maken of je qua persoonlijkheid meer introvert dan wel meer extravert bent. Zie Residential Mobility, Personality, and Subjective and Physical Well-Being.An Analysis of Cortisol Secretion.

Dat alles wijst er op dat het niet aan het laag opgeleid zijn op zichzelf ligt dat laagopgeleiden meer vertrouwde contacten hebben. Ze kunnen gemakkelijker samen met hun familie en vrienden honkvaster zijn. Het is de mate van honkvastheid, het "verhuisgedrag", dat het verschil met de hoogopgeleiden tot stand brengt.

Dat je dan toch vaak dat verband met opleiding tegenkomt, ligt er aan dat onderzoekers in vragenlijsten altijd standaard naar opleiding vragen. En niet naar "aantal keren verhuisd", terwijl informatie daarover zeker zo belangrijk zo niet belangrijker is. Zie The Psychology of Residential Mobility. Implications for the Self, Social Relationships, and Well-Being.

___________________________________________________________________

Dan weten we ook het een en ander over verschillen in de gerealiseerde vertrouwdheid naar fasen van de levensloop.

Zijn we bezig het sociale leven te verwaarlozen?

(12 maart 2014) Het Duitse weekblad Der Spiegel geeft zo nu en dan aardige informatie over sociaalwetenschappelijk onderzoek. Vandaag is dat een artikel over twee studies naar vriendschappen.

Die eerste studie, Peer Relationships Across the Preschool to School Transition, gaat over vriendschappen bij kinderen van vier jaar (in Dublin, Ierland) die de overgang maakten van de kleuterschool (preschool) naar de basisschool.

Het gaat maar om een klein aantal kinderen, die bovendien een bijzondere groep vormden omdat ze een Head Start programma volgden. Maar de resultaten wijzen uit dat de vriendschappen die de kinderen op de kleuterschool hadden ("beste vrienden") vrijwel geheel ophielden te bestaan na de overgang naar de basisschool. En dat lag er aan dat die vrienden naar verschillende scholen gingen of in verschillende klassen van dezelfde school terecht kwamen.

Dat patroon zou wel eens veel algemener kunnen zijn. Kinderen hebben al vroeg "vriendjes". En het schijnt (ik ben de bron kwijt) dat als je kinderen vraagt waarom een ander kind hun vriend is, ze antwoorden geven in de trant van "Omdat hij/zij naast ons woont".

Anders gezegd: ze hebben de neiging om andere kinderen als vriend te beschouwen eenvoudig omdat ze er nu eenmaal zijn. Vrienden zijn andere kinderen waarmee je samen speelt. Vertrouwdheid is de eerste basis voor vriendschap. Kinderen zijn er op "geprogrammeerd" om vertrouwdheid te herkennen en te waarderen.

En in de jagers-verzamelaarssamenlevingen van lang geleden (zie ook Angst voor vreemden en het sociale isolement van gezinnen) was er ook altijd die vertrouwdheid en bleef die gedurende het leven bestaan. De mensen die je kende, die waren je ook vertrouwd. En vreemden ontmoette je zelden. Die alomtegenwoordige vertrouwdheid zal met zich hebben meegebracht dat mensen zich gemakkelijk veilig voelden, dat ze veilig gehecht waren, zoals wij dat tegenwoordig noemen.

Onze manier van samenleven leidt er toe dat een op de drie mensen niet veilig gehecht is, dus vermijdend of angstig. Wat inhoudt dat ze moeilijk contacten aangaan en in stand kunnen houden. Dat heeft vele oorzaken, maar een daarvan zou kunnen zijn dat we jonge kinderen al snel de les bijbrengen dat een vertrouwde sociale omgeving altijd tijdelijk en precair is.

Want we hebben het onderwijs zo georganiseerd dat de behoefte van kinderen aan een vertrouwde sociale omgeving daarin slechts bijzaak is. En onze economie, onze ruimtelijke ordening en onze arbeidsmarkt zijn zo ingericht dat geografische mobiliteit (verhuizen) normaal en wenselijk is. Dat gaat ten koste van de voordelen van vertrouwdheid en dat heeft negatieve gezondheidseffecten.

Wat al op jonge leeftijd begint, vriendschappen verliezen en proberen nieuwe vrienden te maken, dat gaat verder een leven lang door. Dat laat die tweede studie die in Der Spiegel besproken wordt, Social Network Changes and Life Events Across the Life Span: A Meta-Analysis, goed zien. Terwijl het sociale netwerk van vrienden tot de jongvolwassen leeftijd groeit, neemt het daarna alleen nog maar gestaag af. We raken vertrouwde contacten kwijt en er komen er nog maar weinig bij.

We slagen er dus met zijn allen niet zo goed in om tegemoet te komen aan onze behoefte aan vertrouwde sociale contacten. Zijn we bezig het sociale leven te verwaarlozen? Hoewel we moeilijk zonder kunnen, leiden we een leven waarin sociale vertrouwdheid maar weinig tot stand komt.

_____________________________________________________________

Is dat inderdaad een probleem? Ja, daar lijkt het wel op, want we blijken ons in vertrouwde sociale contacten beter te voelen dan in vluchtige contacten.

Hoe komt het dat we ons in vertrouwde contacten beter voelen dan in vluchtige contacten?

(1 augustus 2017) Dat wij groepsdieren zijn, wil zeggen dat we er als gevolg van onze evolutionaire geschiedenis op zijn ingesteld om op te groeien en ons te bewegen in een groep van vertrouwde anderen.

In zo'n groep werken we samen en delen we de beschikbare middelen. En hebben we een gezamenlijke geschiedenis, die eraan bijdraagt dat we de onderlinge relaties als vanzelfsprekend accepteren. Daardoor is de onderlinge (status-)competitie afwezig of neemt hij onschuldige vormen aan, zoals die van spel en wat we tegenwoordig sport noemen. Wat de ruimte creëert om jezelf te kunnen zijn, want je hoeft je niet beter voor te doen dan je bent. Er zijn redenen om te denken dat het leven in zo'n groep van vertrouwde anderen het zinvolle leven is. Zie Gedachten over de positieve gezondheidseffecten van een zinvol leven.

Maar in onze huidige maatschappij is zo'n groep van vertrouwde anderen (familie, vrienden) er nog maar beperkt. Niet alleen is hij voor de meesten van ons nog maar klein van omvang (vandaar de problemen van het sociale isolement van gezinnen en van eenzaamheid), maar ook hebben we daarnaast contacten met anderen met wie we niet of veel minder vertrouwd zijn. Dat zijn de vluchtige contacten of "zwakke bindingen" of "kennissen".

We weten al dat je veel van die vluchtige contacten kunt hebben, terwijl je toch eenzaam bent. Wat eenzaamheid betreft, kunnen we dus het gemis aan die vertrouwde contacten niet compenseren door vluchtige contacten.Maar het is ingewikkeld, want toch blijken die vluchtige contacten iets toe te voegen aan ons geluksgevoel. Mij lijkt dat je dat moet opvatten als een aanwijzing dat voor de meesten van ons die kring van vertrouwde anderen te klein is. We zoeken naar meer en vinden dat een beetje door die contacten aan de rand van onze groep.

Maar je zou verwachten dat we de voorkeur geven aan de omgang met die vertrouwde contacten. Omdat we daarin meer ons zelf kunnen zijn.

En precies dat komt uit het nieuwe onderzoek Hedonic Benefits of Close and Distant Interaction Partners: The Mediating Roles of Social Approval and Authenticity.

Het onderzoek werd uitgevoerd met behulp van de Experience Sampling Method, die inhield dat een groep van 178 studenten gedurende twee weken vier maal per dag op toevallige tijdstippen een mail ontvingen met een kort vragenlijstje over de laatste interactie die ze daar voor gehad hadden en over hoe goed of slecht ze zich voelden. Dat laatste gebeurde met behulp van de Positive and Negative Affect Schedule .

Zo ontstond een bestand van bijna 7000 korte verslagen van sociale interacties. (Natuurlijk had je liever een bredere groep gehad dan alleen studenten.) De onderzoekers konden vervolgens laten zien dat de studenten zich beter hadden gevoeld in contacten met vertrouwde anderen dan in vluchtige contacten.

En waardoor voelden ze zich beter? Doordat ze meer het gevoel hadden te worden geaccepteerd (meer gerespecteerd worden, aardiger gevonden worden) en meer het gevoel hadden zichzelf te kunnen zijn (trouw aan zichzelf, niet beïnvloed, trouw aan eigen principes en waarden).

Ook een klein en beperkt onderzoekje kan dus zomaar uitwijzen dat wij nog steeds die sociale diersoort zijn die zich graag omgeven voelt door vertrouwde anderen.

________________________________________________________________

Je zou kunnen denken dat het ook weer niet goed als mensen zich zo "opsluiten" in hun eigen kring van vertrouwde sociale contacten. Dat zou wel eens nadelen kunnen hebben voor de "maatschappelijke cohesie".

Maar die gedachte wordt weerlegd door onderzoek dat laat zien dat mensen die meer zo'n vertrouwde kring hebben, niet minder maar juist meer vertrouwen hebben in mensen in het algemeen.

Meer omgang met vrienden, familie en buren vergroot het algemene vertrouwen in anderen

(10 december 2013) In de sociale wetenschappen is, vooral sinds Putnam's Bowling Alone (2000), veel aandacht voor verschillen in het vertrouwen dat mensen in anderen hebben. Het gaat dan om het vertrouwen in mensen in het algemeen (generalized trust). Het blijkt dat landen met een hoge mate van dat algemene vertrouwen het in allerlei opzichten beter doen. Zo is er meer onderlinge samenwerking, werkt de democratie beter en gaat het economisch beter. Als het algemene vertrouwen achteruitgaat, zoals in de Verenigde Staten, dan is dat reden voor bezorgdheid.

Maar waar zou dat vertrouwen in mensen in het algemeen van afhangen? Eerst: wat houdt vertrouwen in mensen in het algemeen precies in? Dat wordt duidelijk als je weet hoe het in vragenlijsten wordt gemeten. Zoals in het onderzoek hieronder met de volgende drie vragen:

  1. Zou je zeggen dat mensen meestal hulpvaardig proberen te zijn of dat ze meestal alleen aan zichzelf denken?
  2. Denk je dat de meeste mensen misbruik van je zouden maken als ze de kans kregen, of zouden ze proberen om eerlijk te zijn?
  3. Zou je in het algemeen gesproken zeggen dat je de meeste mensen kunt vertrouwen of dat je niet voorzichtig genoeg kan zijn?

Een nieuwe studie, Do Social Connections Create Trust? An Examination Using New Longitudinal Data, wijst er nu op dat het uitmaakt hoeveel contacten mensen hebben met vrienden, familie en buren. Hoe meer mensen zulke vertrouwde, persoonlijke relaties hebben en hoe vaker ze daar mee contact hebben, hoe meer ze geneigd zijn om in het algemeen mensen te vertrouwen. Sterker, als zulke contacten toenemen, dan neemt ook dat algemene vertrouwen toe. Wat dus wijst op een oorzakelijke relatie.

Dat is wel een interessant resultaat. Want je hoort ook wel de gedachte dat als mensen veel omgaan met hun kring van persoonlijke relaties, dat ze dan juist wantrouwender worden tegenover anderen, de buitenstaanders. Teveel nadruk op de eigen ingroup, de kring van sterke bindingen, zou volgens deze gedachte ten koste gaan van de interesse en het vertrouwen in de outgroup, de kring van zwakke bindingen. Daar lijkt de vrees achter te zitten dat mensen zich teveel in hun eigen netwerk opsluiten en dat ze zich daardoor van de wereld afkeren of daartegenover zelfs wantrouwen ontwikkelen.

Maar dat lijkt dus anders te liggen. Hoe meer je actief bent in die vertrouwde kring van persoonlijke relaties, familie, vrienden en buren, hoe meer je de mensheid in het algemeen vertrouwt. Vertrouwen in kleine kring generaliseert naar vertrouwen in de grote kring, in mensen die je maar vaag kent of helemaal niet kent. "Als de mensen met wie ik omga oké zijn, waarom zou dan niet iedereen oké zijn?"

Als je er voor pleit dat mensen elkaar in de straat en de buurt beter zouden moeten leren kennen, dus pleit voor het bevorderen van een sociaal buurtleven, zoals ik wel eens doe, dan krijg je wel eens de tegenwerping dat dat ook negatief zou kunnen uitwerken. Zo'n buurtgemeenschap zou ten koste gaan van de ruime blik op de maatschappij als geheel. Maar dat klopt dus niet. Hier gaan verschillende wenselijkheden juist heel goed samen.

(Zie ook The importance of being we: human nature and intergroup relations voor een mooi overzicht van onderzoek dat in dezelfde richting wijst.)

Geen opmerkingen: