vrijdag 1 september 2023

Nog meer over het belang van vertrouwdheid voor het begrijpen van menselijk gedrag

 (De editie van mijn LinkedIn-Nieuwsbrief van deze week.)

Dit is de derde editie van deze Nieuwsbrief over vertrouwdheid. Zie hier en hier de twee vorige edities. Daarin kwam al een heel scala aan onderwerpen langs die het grote belang van vertrouwdheid voor ons gedrag duidelijk maken.

Deze editie begin ik met het moment, we schrijven 12 maart 2013, dat ik naar mijn beste herinnering voor het eerst (op Toegepastesocialewetenschap) serieus over vertrouwdheid nadacht. Ik was aan het inventariseren welke kenmerken van de sociale omgeving waarin mensen verkeren bevorderlijk zijn voor hun bereidheid tot "prosociaal gedrag". (Die term is helaas ingeburgerd in het sociaalwetenschappelijk jargon. Beter is: gemeenschapsgedrag.)

Toen kwam ik onderzoek tegen dat liet zien dat prosociaal gedrag bij mensen door mimicry kan worden uitgelokt, dus door nabootsing door anderen van gelaatsuitdrukkingen en lichaamshouding en -gebaren. Met als mogelijke verklaring dat nagebootst worden onbewust een sfeer van vertrouwdheid schept.

Geïmiteerd worden schept vertrouwdheid (en bevordert prosociaal gedrag)

(12 maart 2013) Onze neiging tot prosociaal gedrag en in het bijzonder tot het te hulp schieten van anderen die kwetsbaar zijn is niet een typisch menselijke eigenschap. Die neiging was al onderdeel van het zoogdiergedrag toen onze vroegste voorouders hun entree maakten in de evolutionaire geschiedenis. Stephanie Preston geeft in het net verschenen The Origins of Altruism in Offspring Care een prachtig, en omvangrijk, overzicht van wat we denken te weten over de ingrediënten die aanwezig moeten zijn wil die neiging tot prosociaal gedrag in daden worden omgezet. I

Een van die ingrediënten die prosociaal gedrag gemakkelijk opwekken is vertrouwdheid. Zie ook Empathy: Its Ultimate and Proximate Bases van diezelfde Preston en Frans de Waal. Dat spoort bijvoorbeeld met de studie die ik hier noemde en die laat zien dat je de frequentie van prosociaal gedrag beter kunt voorspellen uit de omvang van het sociale netwerk van vertrouwde anderen dat iemand heeft dan uit allerlei persoonlijkheidskenmerken van die persoon. Het aantal gelegenheden waar in je samen met vertrouwde anderen bent, maakt hoe prosociaal je bent. De gelegenheid maakt de gever.

Nu is het natuurlijk zo dat vertrouwdheid vooral ontstaat door het doormaken van een gezamenlijke geschiedenis. Elkaar al langer meegemaakt hebben betekent met elkaar vertrouwd zijn. Maar wij hebben tegenwoordig een manier van leven waarin we veel in aanraking komen met anderen waar mee we niet vertrouwd zijn. Het kringetje van vertrouwde anderen is in de loop van de menselijke geschiedenis behoorlijk ingekrompen. Anders gezegd, onze gezinnen zijn historisch gezien nogal sociaal geïsoleerd. Is daarmee ons prosociale gedrag ook bezig af te nemen?

Ja, dat is denk ik zo. Maar er zijn tegelijk ook aanwijzingen dat wij in situaties waarin die vertrouwdheid er niet zonder meer is, reageren op signalen er van. Het geïmiteerd worden (mimicry) werkt als zo'n signaal. Als iemand in een gesprek onze gedragingen imiteert, zoals gelaatsuitdrukkingen, armgebaren en lichaamshoudingen, dan blijkt uit onderzoek dat wij die persoon aardiger gaan vinden en gaan vertrouwen. We voelen ons meer op ons gemak. En uit de studie Mimicry and Prosocial Behavior uit 2004 van Nijmeegse onderzoekers blijkt dat we er ook inderdaad prosocialer (hulpvaardiger) door worden. Tanya Chartrand heeft daar veel onderzoek naar gedaan en vertelt daarover in deze video.

Het lijkt er op dat mimicry, meestal zonder dat we dat in de gaten hebben, ons in een sfeer van vertrouwdheid brengt, ook als die vertrouwdheid er niet echt is, dat wil zeggen, niet berust op een gezamenlijke geschiedenis. We associëren het geïmiteerd worden met vertrouwdheid. En dat komt er mee overeen dat, andersom, onze neiging tot imitatie groter is bij personen waarmee we vertrouwd zijn. (Dat blijkt uit onderzoek, maar ik moet de verwijzing even weer opzoeken.)

Dat wij in staat zijn om ook op zo'n signaal van vertrouwdheid te reageren, lijkt een belangrijke vaardigheid om in een maatschappij als de onze te hebben. Als wij alleen maar in staat zouden zijn om ons vertrouwd te voelen met onze kleine kring van allernaasten, dan zouden veel sociale interacties die we ook nodig hebben, niet plaats vinden.

Anderzijds staat daar weer het risico tegenover dat het signaal ons in de val lokt. Zoals in het geval van de bedrieger die door mimicry bij zijn slachtoffers vertrouwdheid weet te creëren. Of in het geval van de charismatische foute leider, die onze behoefte aan vertrouwdheid manipuleert. Door zijn vermogen om ons te doen geloven dat hij een van ons is.

______________________________________________________________________________________

Daarna kwam onderzoek voorbij over de invloed van vertrouwdheid op empathie en zelfs de uitbreiding van ons zelf tot andere personen.

Empathie en de grenzen van het zelf: het belang van vertrouwdheid. En wat dat betekent voor de overleving van de menselijke soort

(2 september 2013) Als je ziet dat een ander pijn lijdt, dan zijn hersengebieden actief die dat ook zouden zijn als je zelf pijn leed. Dat weten we sinds de ontdekking van spiegelneuronen. In zulke gevallen is empathie, het je inleven in wat een ander voelt, niet een bewust proces waartoe je hebt besloten. Het is al gebeurd voor je er erg in hebt.

Op wat er dan precies gebeurt, werpt de nieuwe studie Familiarity promotes the blurring of self and other in the neural representation of threat meer licht. De onderzoekers vergeleken de hersenactiviteit van proefpersonen bij de aankondiging van pijn (een lichte schok) als ze die pijn zelf zouden gaan voelen en als een ander hem zou gaan voelen. In alle gevallen hield de proefpersoon de arm van die andere persoon vast. In de ene conditie was die andere persoon een vertrouwd iemand (een goede vriend of vriendin) en in de andere conditie een anonieme vreemde. Het bleek toen dat er in beide condities aanwijzingen zijn voor de werking van spiegelneuronen. De hersenactiviteit als je zelf pijn zult gaan lijden komt sterk overeen met die van het besef dat een ander pijn zal gaan lijden, of die ander nu een vertrouwd iemand is of een vreemde.

Maar toen de onderzoekers beter gingen kijken, dat wil zeggen, een andere statistische analyse gebruikten, vonden ze wel degelijk verschillen tussen die twee condities. Ze vonden toen talrijke hersengebieden die wel overlapten als de andere persoon een vertrouwd iemand was en niet als hij/zij een vreemde was.

Dit wijst er op dat ons empathisch vermogen anders uitwerkt bij vertrouwden dan bij vreemden. De onderzoekers vermoeden dat we over twee verschillende vormen van empathie beschikken. Bij een vertrouwde andere persoon ervaren we het gevoel van de andere meer alsof het ons eigen gevoel is. En dat zou kunnen zijn doordat we de ander als het ware als een deel van onszelf beschouwen. Anders gezegd, we breiden de grenzen van ons zelf uit tot de andere personen waarmee we vertrouwd zijn.

Dat vermoeden werd bevestigd door de resultaten van de IOS (Inclusion of Other in the Self)-schaal, waarop je kunt aangeven in hoeverre je je een voelt met de andere persoon, door een mate van overlapping te kiezen die het beste bij de relatie past. Want het bleek dat de hersenactiviteit in de vriend/vriendin conditie sterk samenhing met het gekozen plaatje van de IOS-schaal. Hoe groter de aangegeven overlap, dus hoe meer de grenzen van het zelf de ander omvatten, hoe groter de hersenactiviteit als de ander pijn tegemoet ziet. (Dit komt overeen met de self-expansion theory van Aron en Aron.)

Daarentegen bleek dat verband niet te bestaan als de andere persoon een vreemde was. Meer of minder overlap op de IOS-schaal was niet terug te vinden in de hersenactiviteit. De onderzoekers denken dat we, hoewel we zeker een besef hebben van de pijn die een vreemde tegemoet ziet, dat minder als een eigen, onmiddellijk gevoel ervaren. We hebben, in mijn woorden, als het ware meer vrijheid om die pijn meer of minder ook zelf te voelen.

Het lijkt een eenvoudig en niet heel verrassend resultaat. Maar de implicaties er van zijn aanzienlijk. De evolutionaire oorsprong van ons empathisch vermogen ligt voor een groot deel in de Paleo Sociale Omgeving, waarin onze verre voorouders in groepen van vertrouwde anderen samenleefden en sterk van elkaar afhankelijk waren. Het was in die omgeving van levensbelang om samen te werken en te delen. Daarvoor lijkt die uitbreiding van het zelf tot de vertrouwde anderen een een heel belangrijke voorwaarde. Niet een omgeving waarin mensen eerst nog eens rustig konden nadenken over de vraag of ze wel met anderen zouden meevoelen, om dan te beslissen of ze zouden helpen of niet. Nee, dat meevoelen en helpen ging onmiddellijk en als vanzelfsprekend. En dat is gebleken een heel succesvolle manier van samenleven te zijn.

Maar ondertussen leven we in een andere maatschappij en in een sociale omgeving met veel omgang met vreemden. Ja, daar hebben we ons aan aangepast. Wat niet wil zeggen dat we altijd onverschillig of vijandig staan tegenover vreemden. We kunnen zeer begaan zijn met hun noden, als we daarover via televisiebeelden geïnformeerd worden. Maar over het algemeen liggen we er niet wakker van. En soms geven we wat aan een hulpactie en soms geven we niets. We zijn wel wereldburgers, maar niet met volle overtuiging. Als je daar bij bedenkt dat wereldwijde solidariteit wel eens hoognodig zou kunnen zijn voor het overleven van de menselijke soort, dan kun je er niet zo maar op vertrouwen dat dat laatste ook zal lukken.

______________________________________________________________________________________

Een en ander bracht me ertoe om echt na te denken over dat belang van vertrouwdheid. En dus vroeg ik me af: Draait alles om vertrouwdheid?

Draait alles om vertrouwdheid?

(27 januari 2014) Stilstaand bij de sociale voorwaarden voor gezondheid en prosociaal gedrag kun je op het idee komen dat alles draait om vertrouwdheid. Om het wel of niet voldoende omgang hebben met vertrouwde anderen. Dus met anderen met wie je een gezamenlijke geschiedenis hebt. Een gemeenschapskring. Als die er onvoldoende is, dan is eenzaamheid en/of statuscompetitie altijd dichtbij. Ongunstig voor prosociaal gedrag en, vanwege de stress, slecht voor welzijn en gezondheid.

Een andere keer meer over vertrouwdheid en gezondheid. Nu iets over vertrouwdheid en prosociaal gedrag.

We weten al dat prosociaal gedrag gemakkelijk tot stand komt tussen mensen die elkaar vertrouwd zijn. Zie het bericht Te geven is zaliger dan te ontvangen - Maar de gelegenheid maakt de gever. Het deel uitmaken van zo'n gemeenschapskring zegt meer over hoe prosociaal iemand zich gedraagt dan informatie over de eigenschappen van die persoon. De gelegenheid maakt prosociaal.

Maar het is waarschijnlijk meer dan de gelegenheid. Als je bedenkt dat het met mensen, maar waarschijnlijk met zoogdieren in het algemeen, altijd twee kanten op kan, die van gemeenschap of statuscompetitie, dan dan zie je dat het voor prosociaal gedrag altijd nodig is om de (neiging tot) statuscompetitie te onderdrukken. En die vertrouwdheid zou wel eens het eerste en betrouwbaarste signaal kunnen zijn dat statuscompetitie niet nodig is. Vertrouwdheid is geruststelling. Een signaal dat het niet het moment is voor vechten of vluchten of voor onderdrukking of onderdanigheid, maar voor tolerantie, welwillendheid en zelfs zo nodig goedgeefsheid.

Dat zou geheel overeenkomen met de analyse die Stephanie Preston en Frans de Waal gaven van de ultimate en proximate oorzaken van empathie, het vermogen je in de ander in te leven en daardoor prosociaal te kunnen reageren op iemands noden. (Die ultimate oorzaak slaat op die oorzaken waardoor een bepaalde vaardigheid in de evolutionaire ontwikkeling van een soort is ontstaan. Terwijl de proximate oorzaak verwijst naar de omstandigheden in de omgeving waardoor die vaardigheid ook in gedrag wordt omgezet.) 

In die analyse van Preston en De Waal is een prominente rol voor vertrouwdheid weggelegd. De aanwijzingen zijn legio dat de neiging tot empathie sterk wordt aangewakkerd als de ander een vertrouwd iemand is. Of als de ander sterk met ons overeenkomt, wat we kennelijk zien als een aanwijzing voor vertrouwdheid. En we weten dat de activiteit van spiegelneuronen, waar empathie op berust, met vertrouwdheid samenhangt.

Dat zou dus kunnen betekenen dat groepsleven, het in groepen van onderlinge vertrouwdheid gaan samenleven, de vonk is geweest (de ultimate oorzaak) die de ontwikkeling van prosociaal gedrag in de evolutie in gang heeft gezet.

En dat is opmerkelijk. Want de twee oorzakelijke mechanismen die tot nu toe in de biologie naar voren zijn geschoven als mogelijke verklaringen voor prosociaal gedrag (of altruïsme) maken van vertrouwdheid weinig melding. Het gaat dan om verwantschapsaltruïsme en wederkerigheidsaltruïsme. Er is nog een derde, groepsselectie, maar die reken ik even tot het wederkerigheidsaltruïsme.

  • Verwantschapsaltruïsme stelt als verklaring dat het prosociale gedrag gericht is op anderen waarmee genen gedeeld worden, dus op genetisch verwanten. Daarmee wordt dus ook de verspreiding van de genen bevorderd die ten grondslag liggen aan dat prosociale gedrag. En inderdaad, zo kan prosociaal gedrag zich evolutionair in stand houden, maar dan moet het wel op verwanten gericht zijn.
  • Wederkerigheidsaltruïsme zou ook zonder de gerichtheid op verwanten kunnen bestaan, als het prosociale gedrag steeds tussen dezelfde personen wordt uitgewisseld. Dat elkaar bijstaan bevordert ieders overleving en reproductie en het voorkomt uitbuiting door egoïstische anderen. Bij groepsselectie komt daar nog bij dat groepen onderling concurreren en dat groepen met meer onderling prosociaal gedrag beter zouden overleven dan groepen met minder.

Maar zit vertrouwdheid niet eigenlijk besloten in deze mechanismen van verwantschap en wederkerigheid? Ja, dat lijkt wel degelijk zo te zijn.

Neem nu die verwantschap. Want hoewel mensen tegenwoordig in staat zijn tot het uitvoeren van een DNA-test, heeft de evolutie natuurlijk nooit gezorgd voor een perfect vermogen tot verwantschapsherkenning. En daarmee is in feite vertrouwdheid de beste benadering. Terwijl het (ultimaat) om verwantschap draait, is het (proximaat) de vertrouwdheid die het gedrag stuurt. Denk aan Over de kracht van vertrouwdheid en hechting, over die twee Japanse stellen die te horen krijgen (in de film Like father, like son) dat hun zesjarige zoontjes kort na de geboorte in het ziekenhuis zijn verwisseld.

Dat vertrouwdheid, ook bij dieren, inderdaad fungeert als benadering van verwantschap, blijkt uit de studie Pro-social behavior in rats is modulated by social experience. Onderzoekers gaven ratten de mogelijkheid om een in een buisje opgesloten soortgenoot te bevrijden. Die die benarde positie duidelijk niet waardeerde. En ze leerden hoe dat buisje open te maken.

Maar deden ze dat in alle gevallen waarin een soortgenoot was opgesloten? Als de soortgenoot iemand uit  de eigen kooi was, met hoge onderlinge verwantschap en vertrouwdheid, ja, dan werd die meteen bevrijd. Maar ook een vreemde soortgenoot werd bevrijd, dat wil zeggen, als die van hetzelfde ras was, dus in die zin een vertrouwde was. Dat gold niet voor een soortgenoot van een ander ras, die er anders uitzag en dus in die zin minder vertrouwd.

Zijn ratten dan racistisch? Nee, want het blijkt te gaan om vertrouwdheid. Als ze van te voren een poosje met een rat van een ander ras hadden samengewoond, dan werd die andere rat ook bevrijd. En: in dat geval werden zelfs ook andere ratten van dat andere ras uit hun benarde positie geholpen. Vertrouwdheid met een lid van dat andere ras was voldoende voor welwillendheid tegenover alle andere leden.

En uiteindelijk bleek dat vertrouwdheid zelfs domineerde over ras. Een rat die was grootgebracht (geadopteerd) in een groep van een ander ras, bevrijdde wel de leden van dat andere ras en niet die van het eigen ras.

Kortom, net zo als bij mensen blijkt het te gaan om met wie je contact hebt gehad en met wie je vertrouwd bent. Zie Meer contact helpt tegen vooroordelen en tegen (gewelddadige) conflicten. En over hoe dat komt.

Tenslotte: wederkerigheid als verklaring voor prosociaal gedrag lijkt evenzeer gewoon te berusten op wederzijdse vertrouwdheid. Zie daarover eigen werk, namelijk: Reciprocal Altruism under Conditions of Partner Selection. En lees, tot slot van deze editie, onder de streep verder.

____________________________________________________________________________________

Berust wederkerigheid op vertrouwdheid of op berekening?

(3 februari 2014) Volgens het mechanisme van het wederkerigheidsaltruïsme zou prosociaal gedrag evolutionair levensvatbaar zijn als het vooral tussen altruïsten wordt uitgewisseld. De altruïsten bevorderen zo de eigen en elkaars overleving en procreatie en voorkomen dat ze door egoïsten worden uitgebuit.

Maar wat houdt dat mechanisme precies in? Je zou kunnen denken dat het niet alleen ultimaat om uitwisseling moet gaan, maar ook proximaat. Ik bedoel de gedachte dat het gepaard zou moeten gaan met het vermogen en de motivatie om in de omgang met anderen berekenend te zijn en dus steeds goed in de gaten te houden wat jij hebt gegeven en wat je hebt teruggekregen. Dat je dus voortdurend een mentale boekhouding bijhoudt.

Maar de vraag is of dat wel klopt. Is het niet net als bij dat verwantschapsaltruïsme veel meer zo dat vertrouwdheid een uitwisseling mogelijk maakt die niet berekenend is, maar voortkomt uit empathie en zorg om elkaars welzijn? Dat daar dan ook wel eens uitkomsten uit kunnen voortkomen die op evenwicht wijzen, dus laten zien dat iedereen ruwweg evenveel gegeven heeft dan ontvangen, kan op toeval berusten. En dat zou dan dus niet tot de conclusie moeten leiden dat de partijen berekenend hebben gehandeld.

Wat zijn de aanwijzingen voor de ene gedachte, die van berekening, en voor de andere, die van vertrouwdheid?

Het mooiste overzicht van die aanwijzingen vind je zonder twijfel in het inleidende hoofdstuk van het proefschrift You Scratch My Back and I Scratch Yours Versus Love Thy Neighbour. Two proximate mechanisms of reciprocal altruism van Rita Smaniotto.

Rita laat daar zien dat de aanwijzingen voor berekening (scorekeeping) niet sterk zijn, noch bij niet-menselijke primaten, noch bij jagers-verzamelaars. De studies naar jagers-verzamelaars, waarvan hoofdstuk 2 een overzicht geeft, laten veel meer zien dat het delen van voedsel er op gebaseerd is dat behoefte, het in nood verkeren, richtinggevend is voor wie geholpen wordt. Met nauwelijks een rol voor berekening.

Dat patroon is beter te verklaren met een op vertrouwdheid en gehechtheid gebaseerde motivatie om te zorgen. Bovendien wijzen computersimulaties (hoofdstuk 3; zie ook hier) er op dat een strategie die naar evenwicht streeft tussen wat je gegeven hebt en wat je terugkrijgt, het minder goed doet dan een strategie die berust op de motivatie om vertrouwde anderen te helpen. Berekening lijkt niet te lonen onder omstandigheden waarin je van elkaar afhankelijk bent in een risicovolle omgeving.

Daar komen aanwijzingen bij dat studies naar vriendschap uitwijzen dat berekenend gedrag tussen vrienden als onverenigbaar met vriendschap wordt beschouwd. Vriendschap is een waarde op zichzelf, niet instrumenteel voor iets anders. Dat wijst evenzeer op een uit vertrouwdheid voortkomende motivatie om de ander bij te staan en de relatie op zich in stand te houden. Geen berekening, maar bonding.

Zijn mensen dan niet tot berekenend gedrag in staat? Dat lijkt natuurlijk ook weer niet het geval. Want we staan niet geheel met lege handen als we tussen anderen verkeren met wie we niet vertrouwd zijn. In omgang met vreemden zijn we behoorlijk goed tot berekenend gedrag in staat. Maar dit vereist, als aanpassing aan de meer anonieme sociale omgeving van de hedendaagse maatschappij, meer cognitieve inspanning. Onze voorkeur lijkt uit te gaan naar relaties met anderen waarin we niet voortdurend op onze hoede hoeven te zijn.

Vandaar de grote weerstand tegen de opkomst van de marktmaatschappij in de loop van de meer recente geschiedenis. En de grote steun voor de verzorgingsstaat, die je kunt zien als een arrangement om op de grote schaal van de nationale staat toch nog iets van die op vertrouwdheid gebaseerde motivatie tot zorg voor elkaar in stand te houden.

Geen opmerkingen: