Zoals gezegd, zie het vorige bericht, Stiglitz is econoom, maar niet van het soort dat de vraag naar wat een goede maatschappij is, reduceert tot de vraag hoe je de perfecte markt het beste benadert. We zagen al dat aan de drie eisen die hij aan een goede maatschappij stelt, het morele gemeenschapsbeginsel van het iedereen-telt-mee ten grondslag ligt. Dat beginsel valt sociaalwetenschappelijk te onderbouwen. Denk aan Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.
Dat die onderbouwing gemaakt kan worden, betekent dat dat beginsel wijd verbreid zal zijn in wat mensen denken en voelen over wat een goede maatschappij is. Het is niet altijd even expliciet, maar mensen herkennen het, cognitief en emotioneel, als ze er mee in aanraking komen.
Neem nu de toespraken op de Democratische Conventie in Chicago die deze dagen plaatsvindt. En de enthousiaste reacties in de zaal. Neem de toespraak van Barack Obama, waarin wel heel duidelijk dat morele beginsel verwoord wordt, evenals het contrast met het tegengestelde, statuscompetitieve beginsel van het ieder-voor-zich van Trump en de Republikeinen. Zack Beauchamp staat er bij stil op Vox (What Barack Obama’s DNC speech was actually about). Die toespraak was meer dan alleen van partijpolitieke betekenis:
It was a philosophical brief in defense of liberalism, a kind of first-principles moral argument that no other major convention speaker offered.
Liberal, in this context, does not refer to the term’s use in partisan
American politics. It refers instead to the centuries-old philosophical
tradition that sees politics as fundamentally oriented around the values
of freedom and equality. Government, for liberals, exists to enable
people to live according to their own vision for their lives; it has no
business telling people what god to worship or giving certain groups of
people more rights than others. (...)
Like many, Obama sees Trump’s divisive political style as opposed to liberalism’s core principle of equality: that all citizens deserve to be treated equally, each free to pursue a good life in the way they see fit (as long as they don’t hurt others in doing so).
Trump, Obama says, draws an elemental distinction “between the real Americans, who of course support [Trump], and the outsiders who don’t.” And that Trump and his allies believe “one group’s gain is another group’s loss,” and that “freedom means the powerful can do pretty much whatever they please.”
De hele toespraak is hier te volgen.
Terug naar Joseph Stiglitz. Die zich dus als progressieve (liberal) econoom afvraagt aan welke eisen de goede maatschappij hoort te voldoen. En die constateert dat hij niet (meer) tevreden is met de standaard economische aanpak, die van 'het marktfalen". In die aanpak vertrek je in elke analyse vanuit de overtuiging dat de markt de beste oplossing zou zijn voor welk probleem dan ook en ga je vervolgens op zoek naar omstandigheden waaronder die oplossing niet werkt. Die zoektocht leidt dan naar vormen van marktfalen, zoals het bestaan van externaliteiten, van publieke goederen, natuurlijke monopolies en informatie asymmetrie. Zie ook Het misverstand dat in "de economie" alles draait om concurrentie.
En als zo'n vorm van marktfalen is gevonden, moet vervolgens de beste oplossing gevonden worden. Die houdt eigenlijk altijd in dat de overheid iets moet doen: wetgeving of zelfs overheidsproductie. Maar daarbij zijn economen graag terughoudend, want ze zijn er dan snel bij oom ook allerlei vormen van "overheidsfalen", zoals bureaucratie en stemmenruil (logrolling), aan te wijzen.
Stiglitz zegt daarover dat hij die aanpak in het verleden veel heeft gebruikt, maar dat hij er nu zijn bedenkingen bij heeft:
But I have come to realize that in many contexts, other, non-market institutional arrangements—including governments—have worked very well. Indeed, so well that I have been convinced that we shouldn't necessarily give priority to markets. This is especially the case in certain sectors—education, health, caring for the aged, and more broadly, the growing “care” part of our economy. (...)
When we go beyond textbook economics and think about the actual functioning of the
market economy—the inequalities that it generates, the exploitation by the tobacco and
food industries, the devastation to the environment, the opioid and financial crises, the
depressions and recessions, and so forth—we see a world in which markets exhibit
deep flaws and have severe limitations. We have a mindset that even though the market
fails in all of these respects, an economy based solely on for-profit firms maximizing
shareholder value should still be our paradigm. I find that a bit paradoxical. We’ve put
markets on a pedestal that they don’t deserve; perhaps it’s time to remove them from
that pedestal.
We need to take a more open approach to institutional arrangements. We should ask
ourselves: What institutional arrangements really work? And if they’re not working, how
do we reform them to make them work better?
I acknowledge that designing institutions is difficult. And what we're calling for here, a
change in the system, is particularly difficult because it means changes in many of the
pieces all at the same time.
Kortom, als we een goede maatschappij vorm willen geven, dan moeten we dat veel meer met een open mind doen dan economen gewend zijn. Daar komt bij dat wij mensen niet alleen onze samenleving vorm geven, maar dat wij ook zelf door de samenleving gevormd worden. Als we de samenleving vormen naar het model van de markt, waarin het ieder-voor-zich geldt, dan gaan wij ook dat ieder-voor-zich als richtinggevend omarmen. En daarmee verdwijnt het iedereen-telt-mee als grondslag voor delen en samenwerking, naar de achtergrond. Denk weer aan de Dual Mode-theorie.
If our economic system encourages people to be selfish and greedy and amply rewards those who behave that way, more people will be selfish and greedy.
If more institutions are based on cooperation, we are more likely to wind up with more
cooperative people.
In feite maakt de econoom Stiglitz daarmee de overstap naar een sociaalwetenschappelijke aanpak van wat een goede maatschappij is. Een aanpak dus waarin mensen geneigd kunnen zijn tot statuscompetitiegedrag van ieder-voor-zich, maar ook tot het gemeenschapsgedrag van iedereen-telt-mee. Met het inzicht dat een gemeenschapstoestand waarin iedereen meetelt voor mensen beter uitpakt.