Omdat we er nog middenin zitten, is het bovendien moeilijk om een goed overzicht te krijgen en te houden van alle ontwikkelingen die zich afspelen en die de uitkomst kunnen beïnvloeden. Aan het eind van het vorige bericht in deze reeks was ik tot de tussentijdse conclusie gekomen dat het goed zou zijn om stil te staan bij het werk van Thomas Piketty (2014) en bij dat van John Kenneth Galbraith (1956).
Bij Piketty's Capital in the Twenty-First Century, omdat daar, in Hoofdstuk 12 (Global Inequality of Wealth in the Twenty-First Century), de extreme concentratie van vermogens en vermogensgroei sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw zo goed naar voren komt. Er kwamen meer miljardairs en het aandeel van de miljardairs in het wereldwijde inkomen stegen. De inkomens van de rest bleven daar sterk bij achter.
Ee een flink deel van dat geconcentreerde kapitaal, tenminste 10 procent van het wereld Bruto Nationaal Inkomen, maar waarschijnlijk meer, bevindt zich in belastingparadijzen. Dit is, zo merkt Piketty op, een extreem hoog bedrag, meer dan tweemaal zoveel als de vermogenspositie van de groep rijkste landen (Japan, Europa, Verenigde Staten).
Een wel heel sterke aanwijzing dat er zoiets als het Grote Geld bestaat en dat degenen die dat Grote Geld vergaard en gecumuleerd hebben, er goed in slagen om het aan de belastingheffing te onttrekken. En dus een sterke aanwijzing dat de democratie in gevaar is.
Vandaar dat Piketty tot de conclusie komt dat er een wereldwijde progressieve belastingheffing op kapitaal nodig is om deze zichzelf versterkende kapitaalsaccumulatie een halt toe te roepen. Dat lijkt, zoals hij ook zelf opmerkt, voorlopig een utopisch ideaal. Maar misschien onvermijdelijk in een geglobaliseerde wereld met vrij verkeer van kapitaal.
In dat verband is het voor de hand liggend om het betoog van John Kenneth Galbraith uit de jaren 50 van de vorige eeuw terug in de herinnering te roepen. Dat inhield dat er op markten machtsposities kunnen ontstaan en dat die machtsposities voorafgaand aan de Crash van 1929 in de Verenigde Staten aanzienlijk waren. Uit de Nederlandse vertaling van American Capitalism (mijn Aula-pocket uit 1965):
Hier was een macht die invloed had op de prijzen die de gewone man betaalde, op het loon dat hij ontving; een macht die het formidabelste obstakel naar omvang en ervaring betekende dat een nieuwe onderneming in de weg stond. Wat zou zo'n macht wel niet kunnen aanrichten als de omvangrijke hulpbronnen ervan gebruikt zouden worden voor politieke corruptie en het beïnvloeden van de openbare mening?Dat bracht Galbraith ertoe om zijn theorie van de tegengestelde machten (countervailing powers) te ontwikkelen. Die dus inhield dat er op markten machten kunnen ontstaan, waar een tegengestelde macht tegenover moet staan om economische schade te voorkomen. Die tegenmacht ontstaat soms vanzelf, maar vaak is daar een helpende hand van de overheid bij nodig. Die dus ook inhield dat je markten niet zomaar aan zichzelf kunt overlaten.
Of de overheid moet zelf die tegenmacht vormen, door een herverdelingsbeleid met progressieve belastingheffing op inkomen en vermogen. En in een geglobaliseerde economie moet dat dus ook een geglobaliseerde belastingheffing zijn.
En zolang die er niet is, ja, dan gaat dat proces van kapitaalsaccumulatie aan de top en stagnatie bij de rest gewoon door. Dat is dus niet alleen economisch schadelijk, maar tegelijk sterk bedreigend voor de democratie.
Denk aan Galbraith: wat zou zo'n macht wel niet kunnen aanrichten?
Lees hier het volgende bericht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten