vrijdag 16 augustus 2024

Joseph Stiglitz over wat nodig is voor de overgang naar een nieuw gemeenschapstijdperk - 2

Hoe zou volgens Joseph Stiglitz de post-neoliberale maatschappij er uitzien en wat is nodig om die "goede maatschappij" tot stand te brengen. Hier het vorige bericht. We volgen zijn uiteenzetting in het Working paper How Neoliberalism Failed, and What a Better Society Could Look Like, maar je vindt een uitvoeriger uiteenzetting in zijn nieuwste boek The Road to Freedom. Economics and the Good Society. (De Nederlandse vertaling De weg naar vrijheid. Economie en de goede samenleving ligt al in de boekhandel.) 

Stiglitz is econoom en ontving in 2001 de Nobelprijs voor economie. Maar hij is een "linkse", "progressieve", "sociaaldemocratische" econoom, dus een econoom die de vraag wat een goede maatschappij is, niet afdoet met te verwijzen naar de voordelen van het marktmechanisme. We kwamen hem eerder tegen in Globalization has not always been well managed - Joseph Stiglitz over globalisering en de eurocrisis, in Joseph Stiglitz: de drie grootste economische mythen van dit moment en in Een diepzinnige beschouwing over de economische crisis.

Een en ander moet wel betekenen dat hij een gezichtspunt inneemt waarin het marktmechanisme niet meer dan een middel is om een toestand te bereiken die als een goede maatschappij kan worden beschouwd. Sociaalwetenschappelijk gezien denk je dan aan een toestand die in de buurt komt van het gemeenschapsevenwicht. In hoeverre komt wat Stiglitz te berde brengt, zonder die sociaalwetenschappelijke literatuur te kennen, met die toestand overeen? We weten dat de kern van die gemeenschapstoestand erin ligt dat iedereen hoort mee te tellen. 

En die kern treffen we meteen aan in de eerste eis die Stiglitz noemt waaraan die goede maatschappij moet voldoen: de inperking van machtsongelijkheid. Machtsongelijkheid is immers zowel een resultante van de activiteit van het statuscompetitiepatroon als een oorzaak daarvan. Die inperking houdt het voeren van een concurrentiebeleid in, dus het zodanig reguleren van de markt dat machtsvorming wordt beperkt. Denk aan antikartelwetgeving. En hij houdt in dat inkomens- en vermogensongelijkheid wordt beperkt door progressieve belastingheffing. Wat er dan nog aan machtsongelijkheid overblijft, wordt ingeperkt door te zorgen voor tegengestelde machtsvorming (countervailing powers), zoals door sterke vakbonden en door het terugdringen van de invloed van het Grote Geld op de politiek.

Evenzeer treffen we hem aan in de tweede eis: in een goede maatschappij zien we het grote belang in van samenwerking, van collectieve actie. Dat kan samenwerking zijn tussen private actoren, zoals in de vorm van vakbonden, collectieve rechtszaken en non-profit organisaties en vrijwilligersverenigingen. Maar de belangrijkste vorm van samenwerking is natuurlijk de democratische overheid. Waarin iedereen meetelt in verkiezingen en in wat met wetgeving en beleid beoogd wordt. Die natuurlijk op allerlei manieren nodig is omdat de markt daar nu eenmaal niet op is ingericht. Dus zijn collectieve voorzieningen op de gebieden van sociale zekerheid en sociale bescherming essentieel in een goede maatschappij. Evenals regulering van de financiële markten, om financiële crises te voorkomen, die vooral de zwakkeren treffen. En dus was juist het tegenovergestelde een essentieel element van dat neoliberale tijdperk: dring de democratische overheid zo ver mogelijk terug.

En dan is er de eis van een macro-economisch stabiliteitsbeleid dat de bestrijding van inflatie niet ten koste laat gaan van de toename van werkloosheid. Anders gezegd, dat de overheid voor de stabiliteit van de economie niet uitsluitend vertrouwt op het rentebeleid van de onafhankelijke centrale bank, maar inziet dat ten behoeve van het iedereen-telt-mee ook prijsinterventies en publieke vorming van buffervoorraden nodig kunnen zijn.Meer in het algemeen zou je zeggen dat er in een goede maatschappij er een overheid is die zich tot taak stelt om volledige werkgelegenheid te creëren en in stand te houden. In een maatschappij waarin mensen voor hun inkomen afhankelijk zijn van hun arbeid, moet iedereen die arbeid kunnen vinden. 

Er valt natuurlijk veel meer te zeggen over wat een goede maatschappij is. Maar als je een econoom vraagt die zich laat leiden door het iedereen-telt-mee, dan kom je dus als eerste uit op deze drie eisen. Meer in het vervolgbericht.

Geen opmerkingen: