donderdag 19 december 2024

Over George Orwell's "common decency" en 1984. En over wat ik eind jaren zeventig best ook al door had willen hebben

Al in 2023 verscheen de biografie Orwell. The New Life van D.J. Taylor, maar dat was tot voor kort aan mij voorbijgegaan. Toen ik het toevallig in de boekhandel zag staan, zette ik het op mijn verlanglijstje voor Sinterklaas en ik heb het nu in huis. In feite is het een compleet herschreven versie, met gebruikmaking van veel nieuwe bronnen, van de biografie die Taylor al in 2003 schreef.

Ik dacht terug aan eind jaren zeventig, toen ik een jaar doorbracht op het NIAS, dat toen nog in Wassenaar zetelde, om daar mijn proefschrift te schrijven. Om in de avonduren wat anders te doen te hebben, las ik alles, bijna alles, van George Orwell. Ik kende al wel, van de middelbare school, Animal Farm en 1984. Maar ik las ook de andere romans, de reportages en de verzamelde essays en brieven. 

Ik weet niet of dat waar is, het zal wel niet, maar ik geloof graag dat alles wat je een keer geconcentreerd hebt gelezen, de rest van je leven bij je blijft. Doordat het iets, al is het weinig, heeft veranderd in hoe je naar de wereld en naar jezelf kijkt. Het voegt iets toe aan wat je al wist of corrigeert iets wat je meende te weten. Het legt verbanden die je nog niet doorhad. En het beïnvloedt vooral ook naar waar je aandacht naar uit gaat. Dat alles gebeurt maar voor een deel zo bewust dat je het zou kunnen navertellen.     

Wat ik nu wel kan navertellen, is de verwijzing die je bij Orwell vaak tegenkomt naar common decency. Wat verstaat hij daaronder? Het is moeilijk te vertalen. We kennen in het Nederlands fatsoen of welgemanierdheid, maar dan gaat het meer om het zich weten te gedragen. Common decency gaat denk ik dieper, ligt meer op het morele vlak. Het punt is dat Orwell zelf nooit de moeite nam om het te definiëren, waarschijnlijk omdat hij ervan uitging dat iedereen wel zou weten wat hij bedoelde. Dat hij er mee was aangekomen op het laagste niveau van abstractie, waar alleen nog gemeenschappelijke inzichten bestaan en nog meer woorden niets toevoegen. 

Een bekende verwijzing treffen we aan in Orwell's Homage to Catalonia (1938), waarin hij schrijft dat wanneer iemand hem zou hebben gevraagd waarom hij zich had aangemeld om in de Spaanse Burgeroorlog te vechten, hij zou hebben geantwoord: Om het fascisme te bestrijden. En op de vraag waarvóór hij dan vocht, zou hij hebben geantwoord: ‘Common decency’.

Toch is er wel een poging gedaan om het nader te omschrijven, namelijk door Quentin Dittrich-Lagadec in zijn Conceptualizing a non-concept: defining Common decency. Daar lees je:

Though he frequently employed the concept, he did not give clear and precise definition, at least in the academic sense. Briefly, we could draw a first draft of common decency: it appears as a form of spontaneous morality, an intuitive sense of good and evil that anyone can feel, since he is integrated in community.

Een vorm van spontane moraliteit, een intuïtief besef van goed en kwaad dat iedereen kan voelen die in een gemeenschap is opgegroeid. Dittrich-Lagadec verontschuldigt zich er vervolgens geheel ten onrechte voor dat dit niet wetenschappelijk genoeg zou zijn. Maar dat is onzin, dit is een prima definitie, die bovendien geheel aansluit bij huidige sociaalwetenschappelijke inzichten. 

Daarover straks meer. Eerst: hoe komen we het begrip dan tegen in het werk van Orwell? 

Daarvoor gaat Dittrich-Lagadec te rade bij Orwell's beschouwing (uit 1940) over het werk van Charles Dickens (1812 - 1870). Die beschouwing, die je hier in zijn geheel kunt lezen, begint zo fraai met de zin:

Dickens is one of those writers who are well worth stealing.

Geweldige en actuele lectuur! 

Orwell schildert Dickens daar als iemand uit de stedelijke middenklasse, gematigd in zijn denken, afstand houdend tot sociale conflicten, maar intens gevoelig voor het lijden van armen, in het bijzonder als het om kinderen gaat. Verontwaardigd over bestaande onrechtvaardigheden, zonder dat te verbinden met een analyse van maatschappelijke structuren. Meer voortkomend uit een intuïtie, een spontaan besef van wat goed en kwaad is. Common decency klinkt als iets wat voor zich spreekt, voor de hand liggend, waar je niet aan twijfelt.

Dat moet Orwell hebben aangesproken. Morele gevoelens als intuïties die vooraf gaan aan rationele en intellectuele deliberatie. Ja, waarbij pogingen om ze te rationaliseren in de weg kunnen zitten. Intuïties die kinderen aanleren bij het opgroeien in een gemeenschap van familie en buurt, waar ze zich veilig en beschermd voelen. Een gemeenschap die dus moet blijven bestaan. In die zin was Dickens, en was Orwell, conservatief, afwijzend tegenover radicale maatschappijveranderaars, die een intellectuele utopie willen vestigen. Dickens' doelwit was niet zozeer de maatschappij, maar "de menselijke natuur". Je kunt uit zijn werk gemakkelijk de kwaadaardigheid van het laissez-faire kapitalisme afleiden, maar Dickens doet dat zelf nergens. Hij volstaat met "If men would behave decently the world would be decent”.

Nee, als er onrechtvaardigheid is, als mensen zelfzuchtig of hebberig zijn en op anderen neerkijken, dan horen ze herinnerd te worden aan die basic principles of decency:

Dickens does only propose to remind people the basic principles of decency, that they have
forgotten over time, like Mr. Scrooge, the main character in his famous tale A Christmas Carol
(1843), an old selfish man, who eventually turns generous after the visit of three ghosts who made
him remember his duties towards his fellows.

Evenzo horen deze morele gevoelens leidinggevend te zijn in het politieke handelen. In plaats van dat louter intellectueel gefundeerde radicale visies, communisme of fascisme, dat doen. Die ook in het daarbij behorende ideologische taalgebruik de relatie met de werkelijkheid zijn verloren:

This language is the opposite of authenticity and sincerity, and it aims only to manipulate the masses, to make people believe lies, and moreover to make them act cruelly. The impoverishment of language weakens the freedom of thought and finally weakens the common decency. People lose their landmarks and their ability to evaluate what is good or bad. Those who control the language can distort reality, they can shape it at will, and then deceive people.

En daarmee zijn we gearriveerd bij Orwell's 1984, dat verscheen in 1949. Met daar het beeld van een totalitaire maatschappij, met een regime dat poogt om die morele intuïties van common decency compleet te vernietigen en te vervangen door de centraal aangestuurd propaganda. Waarin dus ook geen plaats meer hoort te zijn voor die morele gemeenschappen van familie en buurt waarin kinderen die morele gevoelens al opgroeiend zouden kunnen aanleren. 

Hedendaags sociaalwetenschappelijk gezegd: waarin alle horizontale relaties zijn weggevaagd en er alleen nog verticale relaties resteren, die tussen elk geatomiseerd individu en Big Brother aan de top van de statushiërarchie. De maatschappij of samenleving in de gebruikelijke zin van het woord getransformeerd tot wat niets meer is dan die statushiërarchie.

Met die blik van common decency las Nusret Ersöz 1984 en deed hij daar verslag van in Reading Orwell’s Nineteen Eighty-Four as a Manifesto for Moderation and Decency, dat in 2023 verscheen. Hij beschrijft hoe voor Big Brother (p.244):

... such behaviours as helping, loving, caring, or simply befriending are as threatening as the thoughts of conspiracy, resistance, and revolution. The Outer Party members are not allowed to be selfless; to the contrary, they are compelled to internalize being self-centred and insensitive to each other, as seen at myriad points throughout the novel.

Dat is het beeld dat Orwell met een ijzeren logica naar voren brengt: de "foute leider"(!) die de top van de "statushiërarchie" heeft bereikt, handelt naar het inzicht dat niet niet alleen hijzelf zich uitsluitend door zijn eigenbelang laat leiden, maar dat al zijn onderdanen dat ook behoren te doen. Wil zijn alleenheerschappij blijven bestaan, dan moet het zijn onderdanen zijn verboden om gevoelens van liefde of zorg of vriendschap voor elkaar te hebben. Dat mogen de typisch menselijke gemeenschapsintuïties zijn, voor de alleenheerser, voor Big Brother, zijn ze levensgevaarlijk. Als ze zich teveel zouden verspreiden, dan zou dat tot samenspanning en opstand en omverwerping van het autoritaire bewind kunnen leiden. En de instandhouding daarvan is het enige dat telt.

En aan het eind van het boek is dat laatste volledig gelukt (p.246):

The final parts of the novel disclose the ways in which any notion associated with humanity, civility, and common decency is completely shattered. The horrendous punishment suffered by Winston (de hoofdpersoon) for disobeying the laws of the Party suggests a nauseous and vicious obliteration of the sense of individual and common decency; love, the strongest of the links that connect one with another, is exterminated. Winston’s abnegation of his love for Julia due to his fear of being eaten up by rats is presented as a moment of climax; but what is highly symbolic is that Winston is forced to be indifferent to Julia’s probable pain.So, the victory of Big Brother is mainly that an altruistic Winston is transformed into an egocentric one; he is now able to turn his back on the one whom he once embraced with love. In the end, Big Brother destroys everything decent about him and divests him of his sensitivity to another’s pain. 

Anders gezegd, Orwell schreef met zijn 1984 een bij uitstek sociaalwetenschappelijke studie in romanvorm. Met een diep inzicht in de innerlijk tegenstrijdige sociale menselijke natuur, waarin het gemeenschapspatroon (common decency) en het statuscompetitiepatroon (overheersingsdrang) allebei het roer willen overnemen. Met als een van de mogelijke collectieve uitkomsten een volledig ontwikkelde statushiërarchie, waarin voor die common decency in het geheel geen plaats meer is. (Denk weer terug aan Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.)

Zoals gezegd, ik las destijds aan het eind van de jaren zeventig 's avonds het werk van George Orwell om wat anders te doen te hebben. Overdag werkte ik aan mijn proefschrift Verklaring en Interpretatie in de Sociologie, dat in 1981 verscheen. 's Avonds wilde ik wat anders doen. 

Dat proefschrift is, lijkt mij, voor een groot deel ook nu nog relevant. Maar na al die jaren ben ik er achter gekomen dat wat ik toen 's avonds aan het doen was, niet "iets anders" was, maar juist een heel fundamenteel sociaalwetenschappelijke bezigheid. Fundamenteler dan wat ik overdag deed.

Ik had dat achteraf gezien best toen ook al beter door willen hebben.

Geen opmerkingen: