Ons rechtvaardigheidsgevoel is inderdaad een gevoel. Een emotionele aversie tegen ongelijke verdelingen. We houden in de gaten wat anderen krijgen en vergelijken ons daarmee. Als we minder krijgen, maken we ons boos en protesteren we (ongelijkheidsaversie-van-de-eerste-orde). Maar ook als ons meer toevalt, kunnen we dat als onaangenaam ervaren (ongelijkheidsaversie-van-de-tweede-orde).
Sarah Brosnan en Frans de Waal geven nu een mooi overzicht van het onderzoek naar het gedrag dat uit het rechtvaardigheidsgevoel voortkomt bij mensen en bij andere dieren, in het bijzonder bij apen. Zie Evolution of responses to (un)fairness (verschijnt binnenkort in Science; betaalpoort).
Die ongelijkheidsaversie-van-de-tweede-orde tref je alleen aan bij mensen en bij chimpansees en die van de eerste orde bij mensen en verschillende soorten apen. Dat wij het gevoel delen met genetisch verwante soorten wijst er op dat het evolutionaire wortels heeft die verder teruggaan dan tot het ontstaan van onze soort. Het lijkt dus niet zo te zijn dat onze bijzondere intelligentie een noodzakelijke voorwaarde is voor het streven naar rechtvaardigheid.
Wat zijn dan de omstandigheden geweest die er in het verleden toe hebben geleid dat op rechtvaardigheidsgevoel en het daaruit voortkomende gedrag werd geselecteerd? Brosnan en De Waal denken bovenal aan het belang van samenwerking voor overleving.
Samenwerking wordt natuurlijk vergemakkelijkt als de samenwerkende partijen er op bedacht zijn dat iedereen die zijn bijdrage heeft geleverd ook aan zijn trekken komt. Niet zozeer als een cognitieve vaardigheid, hoewel die er onderdeel van is (denk aan die vergelijking), maar vooral ook als een emotionele aversie. Als jij beseft dat anderen het als onaangenaam zouden ervaren als zij meer zouden profiteren dan jij, dan is het veiliger om aan de samenwerking mee te doen.
Dat betekent dat je rechtvaardigheidsgevoel en -gedrag meer zult aantreffen bij soorten die voor hun overleving meer op samenwerking zijn aangewezen. En dat blijkt dus ook zo te zijn.
Toch ligt het nog iets ingewikkelder. Want het blijkt ook dat in omstandigheden waarin de samenwerking zo vanzelfsprekend en gegarandeerd is dat je er niet meer op hoeft te letten, de ongelijkheidsaversie minder de kop opsteekt. Dat geldt bijvoorbeeld voor vriendschappen. Als je een hechte band met elkaar hebt, dan doet het er niet meer zoveel toe dat er een is die een keer wat meer krijgt. De ongelijkheidstolerantie is groter, uiteraard zolang de hechte band vanzelf spreekt.
Dat verklaart ook waarom er bij de Common marmosets (de klauwaapjes) geen rechtvaardigheidsgevoel is aangetroffen. Zoals we weten, doen de klauwaapjes heel sterk aan het coöperatief grootbrengen van hun jongen. Die gezamenlijke zorg is zo vanzelfsprekend omdat iedereen er mee opgroeit en nooit iets anders heeft meegemaakt. Het er op letten dat jij niet minder krijgt dan een ander, of meer, dat is dus helemaal niet meer nodig. Alleen als samenwerking weliswaar tot de mogelijkheden behoort, maar altijd enigermate precair is, heeft het evolutionair zin om een rechtvaardigheidsgevoel te hebben.
Dat zegt ook iets over de grote rol die rechtvaardigheid bij mensen speelt. Wij kunnen weliswaar heel goed samenwerken, maar we hebben ook nog de nasleep van een vrij recent evolutionair verleden van statushiërarchie en statuscompetitie. De menselijke sociale natuur is bij uitstek ambivalent tussen gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag.
Vandaar dat mensen toestanden kunnen laten ontstaan van grote sociale ongelijkheid. Waarin de allerrijksten helemaal geen last hebben van de ongelijkheidsaversie-van-de-tweede-orde. Integendeel, ze pronken met hun rijkdom. Ik moest even denken aan de column The Show-Off Society van Paul Krugman van vandaag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten