Vertrouwdheid zou wel eens de voorwaarde kunnen zijn geweest voor de ontwikkeling van ons vermogen tot pro-sociaal gedrag (altruïsme). In de literatuur over de mogelijke biologische mechanismen achter dat vermogen, gaat het vooral om verwantschapsaltruïsme en wederkerigheidsaltruïsme. Zie het bericht Draait alles om vertrouwdheid.
In dat bericht had ik al, laten we zeggen, aannemelijk gemaakt, dat verwantschapsaltruïsme uiteindelijk is terug te voeren op vertrouwdheid. Bij afwezigheid van een perfect vermogen tot verwantschapsherkenning is vertrouwdheid de beste benadering daarvan. Dat maakt dat vertrouwdheid gaat fungeren als een omstandigheid die pro-sociaal gedrag uitlokt.
Hoe dan? Waarschijnlijk doordat het gevoel van vertrouwdheid overlapt met gehechtheid. En het vermogen tot hechting aan vertrouwde anderen, samen met de neiging tot zorg, is onlosmakelijk verbonden met de evolutie van zoogdieren. Zie Caregiving: The Forgotten Element in Attachment (betaalpoort).
Maar hoe zit het met wederkerigheidsaltruïsme?
Volgens dat mechanisme zou pro-sociaal gedrag evolutionair levensvatbaar zijn als het vooral tussen altruïsten wordt uitgewisseld. De altruïsten bevorderen zo de eigen en elkaars overleving en procreatie en voorkomen dat ze door egoïsten worden uitgebuit.
Maar wat houdt dat mechanisme precies in? Je zou kunnen denken dat het niet alleen ultimaat om uitwisseling moet gaan, maar ook proximaat. Ik bedoel de gedachte dat het gepaard zou moeten gaan met het vermogen en de motivatie om in de omgang met anderen berekenend te zijn en dus steeds goed in de gaten te houden wat jij hebt gegeven en wat je hebt teruggekregen. Dat je dus voortdurend een mentale boekhouding bijhoudt.
Maar de vraag is of dat wel klopt. Is het niet net als bij dat verwantschapsaltruïsme veel meer zo dat vertrouwdheid een uitwisseling mogelijk maakt die niet berekenend is, maar voortkomt uit empathie en zorg om elkaars welzijn? Dat daar dan ook wel eens uitkomsten uit kunnen voortkomen die op evenwicht wijzen, dus laten zien dat iedereen ruwweg evenveel gegeven heeft dan ontvangen, kan op toeval berusten. En dat zou dan dus niet tot de conclusie moeten leiden dat de partijen berekenend hebben gehandeld.
Wat zijn de aanwijzingen voor de ene gedachte, die van berekening, en voor de andere, die van vertrouwdheid?
Het mooiste overzicht van die aanwijzingen vind je zonder twijfel in het inleidende hoofdstuk van het proefschrift You Scratch My Back and I Scratch Yours Versus Love Thy Neighbour. Two proximate mechanisms of reciprocal altruism van Rita Smaniotto.
Rita laat daar zien dat de aanwijzingen voor berekening (scorekeeping) niet sterk zijn, noch bij niet-menselijke primaten, noch bij jagers-verzamelaars. De studies naar jagers-verzamelaars, waarvan hoofdstuk 2 een overzicht geeft, laten veel meer zien dat het delen van voedsel er op gebaseerd is dat behoefte, het in nood verkeren, richtinggevend is voor wie geholpen wordt. Met nauwelijks een rol voor berekening.
Dat patroon is beter te verklaren met een op vertrouwdheid en gehechtheid gebaseerde motivatie om te zorgen. Bovendien wijzen computersimulaties (hoofdstuk 3; zie ook hier) er op dat een strategie die naar evenwicht streeft tussen wat je gegeven hebt en wat je terugkrijgt, het minder goed doet dan een strategie die berust op de motivatie om vertrouwde anderen te helpen. Berekening lijkt niet te lonen onder omstandigheden waarin je van elkaar afhankelijk bent in een risicovolle omgeving.
Daar komen aanwijzingen bij dat studies naar vriendschap uitwijzen dat berekenend gedrag tussen vrienden als onverenigbaar met vriendschap wordt beschouwd. Vriendschap is een waarde op zichzelf, niet instrumenteel voor iets anders. Dat wijst evenzeer op een uit vertrouwdheid voortkomende motivatie om de ander bij te staan en de relatie op zich in stand te houden. Geen berekening, maar bonding.
Zijn mensen dan niet tot berekenend gedrag in staat? Dat lijkt natuurlijk ook weer niet het geval. Want we staan niet geheel met lege handen als we tussen anderen verkeren met wie we niet vertrouwd zijn. In omgang met vreemden zijn we behoorlijk goed tot berekenend gedrag in staat. Maar dit vereist, als aanpassing aan de meer anonieme sociale omgeving van de hedendaagse maatschappij, meer cognitieve inspanning. Onze voorkeur lijkt uit te gaan naar relaties met anderen waarin we niet voortdurend op onze qui-vive hoeven te zijn.
Vandaar de grote weerstand tegen de opkomst van de marktmaatschappij in de loop van de meer recente geschiedenis. En de grote steun voor de verzorgingsstaat, die je kunt zien als een arrangement om op de grote schaal van de nationale staat toch nog iets van die op vertrouwdheid gebaseerde motivatie tot zorg voor elkaar in stand te houden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten