Als een sociaalwetenschappelijke theorie over menselijke sociale gedragspatronen, zoals de Dual Mode - theorie, iets voorstelt, dan kan het niet anders dan dat je de strekking ervan herkent en aantreft in het zelf ervaren sociale leven en in populair sociaalwetenschappelijke beschrijvingen. Denk wat dat laatste betreft aan de eerdere berichten:
Over het statuscompetitiepatroon in de populair-sociaalwetenschappelijke literatuur
Populairwetenschappelijke literatuur over de wenselijkheid van gemeenschapsgedrag - 4. Over de wenselijkheid van meer omgang met vreemdenMaar hetzelfde geldt natuurlijk voor de grote literatuur, de grote romans, die immers vrijwel altijd gaan over de "drama's" die zich voordoen als mensen moeten navigeren in een sociale wereld waarin ze zowel met het gemeenschapspatroon als het statuscompetitiepatroon te maken hebben.
Sterker, zonder die innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijke sociale natuur valt moeilijk voor te stellen dat een genre als dat van de roman zou kunnen bestaan. Van een sociaalwetenschappelijke theorie waarvan je de strekking nergens in de wereldliteratuur zou kunnen aantreffen, zou ik voorspellen dat hij ook slecht bestand zal blijken te zijn tegen empirische toetsingen.
Maar laten we het ook even over de grote dichters hebben. Of nee,laat ik me beperken tot die ene grote dichteres en Nobelprijswinnaar Wislawa Szymborska.
Die in het gedicht Haat, uit de bundel Einde en Begin uit 1993, zo nauwkeurig het statuscompetitiepatroon neerzet. Ik citeer enkele strofes uit de verzamelde gedichten (p. 282-283), vertaald door Gerard Rasch:
------------------------------------------------------------------------------------
HAAT
Zie eens hoe doelmatig nog steeds,
hoe goed in vorm
in onze eeuw de haat is.
Hoe moeiteloos hij hoge hindernissen neemt.
Hoe makkelijk hij springt, zijn prooi bereikt
Hij is niet als andere gevoelens.
Tegelijk ouder en jonger dan zij.
Hij brengt zelf de oorzaken voort,
die hem tot leven wekken.
Als hij inslaapt, is zijn slaap nooit eeuwig.
Hem verzwakt de slapeloosheid niet, maar sterkt.
(...)
Ach, die andere gevoelens -
wat sukkelen ze lusteloos,
Sinds wanneer kan broederschap
op de massa rekenen?
Heeft medelijden ooit
als eerste de finish bereikt?
Hoeveel mensen wekt de twijfel op tot daden?
Dat lukt hem alleen die zeker van zijn zaak is.
(...)
Laten we het eerlijk toegeven:
hij weet wat schoonheid is.
Schitterend is zijn vuurgloed in de zwarte nacht.
Prachtig zijn zijn rokende explosies in de roze dageraad.
Ruïnes kun je moeilijk hun pathos ontzeggen,
noch kun je de grove humor loochenen
van de zuil die er kaarsrecht bovenuit steekt.
Hij is een meester in het contrast
tussen gedonder en stilte,
tussen rood bloed en witte sneeuw.
En wat hem boven alles nooit verveelt:
het motief van de propere beul
die boven zijn besmeurde slachtoffer oprijst.
--------------------------------------------------------------------------
Het gedicht gaat, natuurlijk, over de haat van de statuscompetitie. De haat die al die andere gevoelens, die van broederschap en medelijden van het gemeenschapspatroon, lusteloos laat sukkelen. De haat die nog springlevend is. Ook als hij eens mocht inslapen, dan kan hij elk moment de kop opsteken. Het statuscompetitiepatroon ligt altijd klaar om geactiveerd te worden. Hoe? "Hij brengt zelf de oorzaken voort die hem tot leven wekken." Sociaalwetenschappelijk gezegd: statuscompetitie lokt statuscompetitie uit.
En dan komt het sarcasme, als het gaat over de "schoonheid" van de kwaadaardigheid en het geweld van de statuscompetitie: vuurgloed, zwarte nacht, rokende explosies, ruïnes, rood bloed, de propere beul en zijn besmeurde slachtoffer.
Samengevat, waar een gedicht zich natuurlijk slecht voor leent, is er het thema van het statuscompetitiepatroon dat altijd klaar ligt en "goed in vorm is" (Stelling 1 van de theorie), dat zichzelf in stand houdt, zelf de oorzaken voortbrengt die hem tot leven wekken (Stelling 2) en dat geweld en ellende met zich mee brengt (Stelling 3).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten