Dat eenzaamheid niet een individueel, maar een collectief probleem is, wordt vandaag, en tijdens de Week van de Eenzaamheid, wel heel krachtig bevestigd door cijfers die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) aanlevert. Zie de link onderaan dit bericht.
Dertig procent van de volwassenen zegt zich enigszins eenzaam te voelen. En ruim 8 procent geeft aan (zeer) ernstig eenzaam te zijn. Dat zijn hoge percentages, zeker als je bedenkt dat eenzaamheid vaak een bron van schaamtegevoelens is en er een taboe op rust. Het is plausibel dat de werkelijke percentages nog hoger liggen. Onze maatschappij en onze manier van samenleven laten eenzaamheid wel heel gemakkelijk ontstaan.
Het RIVM meldt dat de data in 2012 zijn verzameld door de GGD'en onder ruim 370.000 mensen. Ik veronderstel dat dat een representatieve steekproef was, maar dat wordt er niet bij vermeld. Update. Het Parool van vandaag meldt dat het onderzoek een gezamenlijke onderneming was van het CBS, de verzamelde GGD's en het RIVM.
Bijna veertig procent van de volwassen Nederlanders voelt zich eenzaam - Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu:
'via Blog this'
Een blog over toepassingen van sociale wetenschap op persoonlijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de bevordering van welzijn/gezondheid en pro-sociaal gedrag/coöperatie.
maandag 30 september 2013
zondag 29 september 2013
Zondagochtendmuziek - Ry Cooder - How can a poor man stand such times and live
Vandaag een heel jonge Ry Cooder. Uit 1974: How Can A Poor Man Stand Such Times And Live. Helaas een actueel thema in deze tijden van door politici veroorzaakte en onnodig voortdurende, economische recessie.
zaterdag 28 september 2013
Werkloosheid maakt werklozen én werkenden ongelukkiger. Met bijzondere aandacht voor de perifere eurozonelanden
Besteedt het World Happiness Report 2013 geen aandacht aan de negatieve effecten van werkloosheid? Nee, werkloosheid zit niet in de data waarop het rapport is gebaseerd. Maar toch gaat het rapport er op in, naar aanleiding van de forse achteruitgang in het gemiddelde rapportcijfer voor geluk in de vier perifere eurozonelanden, Griekenland, Italië, Spanje en Portugal.
De teruggang in geluk in die vier landen is aanzienlijk groter dan je op basis van de verlaging van het Bruto Nationaal Product per hoofd van de bevolking zou verwachten. Van de andere vijf factoren is het vooral de vermindering van de vrijheid om eigen keuzes te maken die het gemiddelde geluk heeft verlaagd. Maar ook dan blijft er nog een flinke achteruitgang over die niet wordt verklaard. De auteurs staan vervolgens stil bij de voor de hand liggende mogelijkheid dat de sterk stijgende werkloosheid, zeg maar, de massawerkloosheid, de boosdoener is.
Om dat uit te zoeken, gebruiken ze gegevens van de OECD, die er uiteraard alleen zijn voor de landen die daarbij zijn aangesloten. Analyse van die gegevens wijst uit dat elk procent stijging van de werkloosheid in een land het gemiddelde geluk (subjectief welzijn) met 0,033 punt op een 10-puntsschaal verlaagt. Bedenk even dat die werkloosheid zo rond de 25 procent is komen te liggen.
Dit is vele malen meer dan de bekende en forse niet-financiële effecten voor alleen de werklozen. En dat komt doordat ook het geluk van de (nog) niet werklozen achteruitgaat bij toenemende werkloosheid. Toenemende werkloosheidscijfers maken iedereen onzekerder en angstiger. En ongelukkiger.
Wat betekent dit voor die vier perifere eurozonelanden? Die zes factoren (zie nog eens hier) verklaren een derde van de achteruitgang van geluk in die landen. Daar blijkt nog een derde bij te komen als je rekening gaat houden met die toegenomen werkloosheid. De rest zal, denken de auteurs, voortkomen uit de algehele achteruitgang van de publieke dienstverlening. Zie wat dat betreft ook nog eens dit bericht over de dodelijke bij-effecten van bezuinigen in een depressie.
Update. Zie vandaag ook Chris Dillow's Mistaking Power For Virtue voor een verwant betoog.
De teruggang in geluk in die vier landen is aanzienlijk groter dan je op basis van de verlaging van het Bruto Nationaal Product per hoofd van de bevolking zou verwachten. Van de andere vijf factoren is het vooral de vermindering van de vrijheid om eigen keuzes te maken die het gemiddelde geluk heeft verlaagd. Maar ook dan blijft er nog een flinke achteruitgang over die niet wordt verklaard. De auteurs staan vervolgens stil bij de voor de hand liggende mogelijkheid dat de sterk stijgende werkloosheid, zeg maar, de massawerkloosheid, de boosdoener is.
Om dat uit te zoeken, gebruiken ze gegevens van de OECD, die er uiteraard alleen zijn voor de landen die daarbij zijn aangesloten. Analyse van die gegevens wijst uit dat elk procent stijging van de werkloosheid in een land het gemiddelde geluk (subjectief welzijn) met 0,033 punt op een 10-puntsschaal verlaagt. Bedenk even dat die werkloosheid zo rond de 25 procent is komen te liggen.
Dit is vele malen meer dan de bekende en forse niet-financiële effecten voor alleen de werklozen. En dat komt doordat ook het geluk van de (nog) niet werklozen achteruitgaat bij toenemende werkloosheid. Toenemende werkloosheidscijfers maken iedereen onzekerder en angstiger. En ongelukkiger.
Wat betekent dit voor die vier perifere eurozonelanden? Die zes factoren (zie nog eens hier) verklaren een derde van de achteruitgang van geluk in die landen. Daar blijkt nog een derde bij te komen als je rekening gaat houden met die toegenomen werkloosheid. De rest zal, denken de auteurs, voortkomen uit de algehele achteruitgang van de publieke dienstverlening. Zie wat dat betreft ook nog eens dit bericht over de dodelijke bij-effecten van bezuinigen in een depressie.
Update. Zie vandaag ook Chris Dillow's Mistaking Power For Virtue voor een verwant betoog.
woensdag 25 september 2013
Verzorgingsstaat, welvaart en geluk / Het World Happiness Report 2013
Het World Happiness Report 2013 is verschenen. Van 156 landen kun je de gemiddelde scores zien op de zogenaamde Cantril ladder, een rapportcijfer van 10 (het best mogelijke leven) tot 0 (het slechtst mogelijke leven) dat mensen aan hun eigen leven konden geven (Fig. 2.3). Dit is de toptien:
We weten al dat verzorgingsstaat en welvarendheid sterk samengaan en dat het oorzakelijke verband in beide richtingen lijkt te lopen. Dus ook in de zin dat de verzorgingsstaat de economische welvaart gunstig beïnvloedt. En dus niet alleen in de zin dat welvarendheid de ontwikkeling van de verzorgingsstaat een stuk gemakkelijker maakt.
Als je nu ook kijkt naar de zes factoren die van invloed blijken te zijn op het gemiddelde geluk (en die in dat onderzoek zijn meegenomen, Tabel 2.1), dan is meteen te begrijpen waarom verzorgingsstaten zo hoog scoren. Want die zes factoren zijn:
O ja, de Verenigde Staten mag je echt wel bij de verzorgingsstaten rekenen. Lees anders hier nog eens na wat James Galbraith daarover zei.
- Denemarken
- Noorwegen
- Zwitserland
- Nederland
- Zweden
- Canada
- Finland
- Oostenrijk
- IJsland
- Australië
We weten al dat verzorgingsstaat en welvarendheid sterk samengaan en dat het oorzakelijke verband in beide richtingen lijkt te lopen. Dus ook in de zin dat de verzorgingsstaat de economische welvaart gunstig beïnvloedt. En dus niet alleen in de zin dat welvarendheid de ontwikkeling van de verzorgingsstaat een stuk gemakkelijker maakt.
Als je nu ook kijkt naar de zes factoren die van invloed blijken te zijn op het gemiddelde geluk (en die in dat onderzoek zijn meegenomen, Tabel 2.1), dan is meteen te begrijpen waarom verzorgingsstaten zo hoog scoren. Want die zes factoren zijn:
- Het Bruto Nationaal Product per hoofd van de bevolking (logaritme)
- Het beschikken over sociale steun (iemand hebben waarop je kunt rekenen als dat nodig is)
- De gezonde levensverwachting bij de geboorte
- De vrijheid om je eigen keuzes te maken
- De mate van generositeit (vrijgevigheid) in de bevolking
- De gepercipieerde mate van corruptie (hoe corrupter, hoe minder gelukkig)
O ja, de Verenigde Staten mag je echt wel bij de verzorgingsstaten rekenen. Lees anders hier nog eens na wat James Galbraith daarover zei.
dinsdag 24 september 2013
Maak wat vaker een praatje, ook al is het met een vreemde, en je voelt je beter
Omdat onze hedendaagse sociale omgeving behoorlijk afwijkt van de Paleo Sociale Omgeving, waarin we altijd omgeven werden door vertrouwde anderen, weten we daar niet als vanzelf de goede weg in. We hebben bijvoorbeeld vaak interacties met vreemden. Maar we hebben niet een spontane, universele manier van omgang met vreemden tot onze beschikking.
Neem de omgang met dienstverleners, zoals winkelpersoneel of obers, of medepassagiers in het openbaar vervoer. We kunnen ons afstandelijk en terughoudend opstellen. Maar we kunnen ook een praatje proberen te maken en zo een heel klein beetje een persoonlijke relatie hebben. Waarin we wat uitwisselen, al was het maar meningen over het weer.
De ambiance waarin we het meest door vreemden omgeven zijn, is natuurlijk het grote stadsleven. En daarin zie je dat wij er doorgaans voor kiezen om afstandelijk en terughoudend te zijn. Je hebt zin in koffie en loopt een Starbucks binnen, bestelt de koffie en rekent af. Dat was het. Maar anders kan ook. Je maakt een praatje met de barista, maakt oogcontact en hebt het ergens over. Over wat zich op dat moment aandient. Maakt dat wat uit?
Ja, het onderzoek Is Efficiency Overrated?: Minimal Social Interactions Lead to Belonging and Positive Affect (betaalpoort) wijst uit dat mensen die een praatje met de barista hebben gemaakt, zich daarna beter voelen dan wanneer ze dat niet hadden gedaan. Mensen werd, voor ze de Starbucks binnen gingen, gevraagd of ze met een onderzoek mee wilden doen. Ze kregen oftewel de instructie om dat praatje te maken (de sociale conditie) oftewel de instructie om de transactie efficiënt te laten verlopen, hun geld gereed te hebben en een conversatie te vermijden (de efficiënte conditie). Ook kregen ze een vraag voorgelegd naar hun gebruikelijke interactiestijl, meer of minder sociabel, zodat daar in de statistische analyses rekening mee kon worden gehouden.
Nadat ze weer naar buiten kwamen, kregen ze, door een andere medewerker van het onderzoek, vragen voorgelegd over hoe ze zich voelden, namelijk de vragen van de Scale of Positive and Negative Emotions. Het blijkt dan dat degenen die geïnstrueerd waren om een praatje te maken, en dat ook bleken te hebben gedaan, meer positieve emoties en minder negatieve emoties voelden. En dat betere gevoel bleek er mee samen te hangen dat ze meer het gevoel hadden er bij te horen, dat ze minder afstand tot mensen voelden en dat ze zich minder een buitenstaander voelden. Ook waren ze tevredener met wat zich had afgespeeld.
Oké, als je je in dat stadsleven met al die vreemden om je heen, wat beter wilt voelen, maak dan wat vaker een praatje als de gelegenheid daartoe zich voordoet. Blijft natuurlijk het interessante gegeven dat wij dat niet al altijd en als vanzelf doen. Waarom iets aan je laten voorbijgaan waardoor je je beter voelt? Kennelijk is onze sociale natuur er niet op ingesteld. Misschien zijn we te vaak op onze hoede. Of zijn we bevreesd voor sociale flaters?
Trouwens, buiten dat drukke stadsleven zijn er natuurlijk allerlei ambiances waarin vreemden veel gemakkelijker elkaar groeten en tot een praatje komen. Als ik in het groen, even buiten de stad, wandelend een onbekend iemand tegenkom, is de kans behoorlijk groot dat we elkaar groeten of het zelfs even over het weer hebben.
En hoe sociaal zijn we ineens als we met zijn allen op natuurijs gaan schaatsen!
Neem de omgang met dienstverleners, zoals winkelpersoneel of obers, of medepassagiers in het openbaar vervoer. We kunnen ons afstandelijk en terughoudend opstellen. Maar we kunnen ook een praatje proberen te maken en zo een heel klein beetje een persoonlijke relatie hebben. Waarin we wat uitwisselen, al was het maar meningen over het weer.
De ambiance waarin we het meest door vreemden omgeven zijn, is natuurlijk het grote stadsleven. En daarin zie je dat wij er doorgaans voor kiezen om afstandelijk en terughoudend te zijn. Je hebt zin in koffie en loopt een Starbucks binnen, bestelt de koffie en rekent af. Dat was het. Maar anders kan ook. Je maakt een praatje met de barista, maakt oogcontact en hebt het ergens over. Over wat zich op dat moment aandient. Maakt dat wat uit?
Ja, het onderzoek Is Efficiency Overrated?: Minimal Social Interactions Lead to Belonging and Positive Affect (betaalpoort) wijst uit dat mensen die een praatje met de barista hebben gemaakt, zich daarna beter voelen dan wanneer ze dat niet hadden gedaan. Mensen werd, voor ze de Starbucks binnen gingen, gevraagd of ze met een onderzoek mee wilden doen. Ze kregen oftewel de instructie om dat praatje te maken (de sociale conditie) oftewel de instructie om de transactie efficiënt te laten verlopen, hun geld gereed te hebben en een conversatie te vermijden (de efficiënte conditie). Ook kregen ze een vraag voorgelegd naar hun gebruikelijke interactiestijl, meer of minder sociabel, zodat daar in de statistische analyses rekening mee kon worden gehouden.
Nadat ze weer naar buiten kwamen, kregen ze, door een andere medewerker van het onderzoek, vragen voorgelegd over hoe ze zich voelden, namelijk de vragen van de Scale of Positive and Negative Emotions. Het blijkt dan dat degenen die geïnstrueerd waren om een praatje te maken, en dat ook bleken te hebben gedaan, meer positieve emoties en minder negatieve emoties voelden. En dat betere gevoel bleek er mee samen te hangen dat ze meer het gevoel hadden er bij te horen, dat ze minder afstand tot mensen voelden en dat ze zich minder een buitenstaander voelden. Ook waren ze tevredener met wat zich had afgespeeld.
Oké, als je je in dat stadsleven met al die vreemden om je heen, wat beter wilt voelen, maak dan wat vaker een praatje als de gelegenheid daartoe zich voordoet. Blijft natuurlijk het interessante gegeven dat wij dat niet al altijd en als vanzelf doen. Waarom iets aan je laten voorbijgaan waardoor je je beter voelt? Kennelijk is onze sociale natuur er niet op ingesteld. Misschien zijn we te vaak op onze hoede. Of zijn we bevreesd voor sociale flaters?
Trouwens, buiten dat drukke stadsleven zijn er natuurlijk allerlei ambiances waarin vreemden veel gemakkelijker elkaar groeten en tot een praatje komen. Als ik in het groen, even buiten de stad, wandelend een onbekend iemand tegenkom, is de kans behoorlijk groot dat we elkaar groeten of het zelfs even over het weer hebben.
En hoe sociaal zijn we ineens als we met zijn allen op natuurijs gaan schaatsen!
maandag 23 september 2013
Geïmiteerd worden wekt vertrouwdheid en maakt pro-socialer. Ook al bij kinderen van anderhalf jaar
Onze neiging om anderen te helpen, de neiging dus tot pro-sociaal gedrag, wordt vooral opgewekt als we met die anderen vertrouwd zijn. In langdurige, persoonlijke relaties zijn we als vanzelfsprekend pro-sociaal.
Maar ook buiten die kring van vertrouwde anderen zijn we in staat tot pro-sociaal gedrag. Vooral als we signalen van vertrouwdheid ontvangen, die er bijvoorbeeld zijn als de ander op ons lijkt, ook als die gelijkenis maar oppervlakkig is. En het blijkt dat dat gevoel van gelijkenis ook opgewekt wordt als de ander ons gedrag imiteert. Mimicry blijkt langs die weg pro-sociaal gedrag te bevorderen. Zie het bericht Geïmiteerd worden schept vertrouwdheid (en bevordert pro-sociaal gedrag, waarin het onder meer gaat over het Nijmeegse onderzoek dat liet zien dat proefpersonen die geïmiteerd werden daarna hulpvaardiger waren.
Nu is er nieuw onderzoek (pdf) waaruit blijkt dat dit effect ook al optreedt bij kinderen van anderhalf jaar. Het interessante is dat dat nabootsen bij die kinderen heel expliciet gebeurde. Kinderen waren er zich duidelijk bewust van dat het gebeurde en leken er meestal plezier aan te beleven. In dat Nijmeegse onderzoek bij volwassenen gebeurde de imitatie onopvallend en zo dat de proefpersonen zich er niet van bewust waren. Geïmiteerd worden, of je dat nu merkt (kinderen) of niet (volwassenen), schept kennelijk de vertrouwdheid die opwekt tot pro-sociaal gedrag.
Zoals gezegd, zie dat vorige bericht, zijn mensen er dus gemakkelijk en van jongs af aan toe in staat om ook in ontmoetingen met vreemden vertrouwdheid te ervaren. Dat zou wel eens een belangrijke voorwaarde kunnen zijn voor het vreedzaam samenleven in hedendaagse maatschappijen. We zijn tot een soort surrogaat vertrouwdheid in staat.
Ik weet het niet, maar misschien werkt dat geïmiteerd worden wel via de activering van onze spiegelneuronen. Waardoor we de grenzen van ons zelf uitbreiden en een wij-gevoel tot stand brengen. Misschien verklaart dat ook waarom samen bewegen, dansen, een gevoel van saamhorigheid opwekt. En waarom we zo graag samen dansen.
Maar ook buiten die kring van vertrouwde anderen zijn we in staat tot pro-sociaal gedrag. Vooral als we signalen van vertrouwdheid ontvangen, die er bijvoorbeeld zijn als de ander op ons lijkt, ook als die gelijkenis maar oppervlakkig is. En het blijkt dat dat gevoel van gelijkenis ook opgewekt wordt als de ander ons gedrag imiteert. Mimicry blijkt langs die weg pro-sociaal gedrag te bevorderen. Zie het bericht Geïmiteerd worden schept vertrouwdheid (en bevordert pro-sociaal gedrag, waarin het onder meer gaat over het Nijmeegse onderzoek dat liet zien dat proefpersonen die geïmiteerd werden daarna hulpvaardiger waren.
Nu is er nieuw onderzoek (pdf) waaruit blijkt dat dit effect ook al optreedt bij kinderen van anderhalf jaar. Het interessante is dat dat nabootsen bij die kinderen heel expliciet gebeurde. Kinderen waren er zich duidelijk bewust van dat het gebeurde en leken er meestal plezier aan te beleven. In dat Nijmeegse onderzoek bij volwassenen gebeurde de imitatie onopvallend en zo dat de proefpersonen zich er niet van bewust waren. Geïmiteerd worden, of je dat nu merkt (kinderen) of niet (volwassenen), schept kennelijk de vertrouwdheid die opwekt tot pro-sociaal gedrag.
Zoals gezegd, zie dat vorige bericht, zijn mensen er dus gemakkelijk en van jongs af aan toe in staat om ook in ontmoetingen met vreemden vertrouwdheid te ervaren. Dat zou wel eens een belangrijke voorwaarde kunnen zijn voor het vreedzaam samenleven in hedendaagse maatschappijen. We zijn tot een soort surrogaat vertrouwdheid in staat.
Ik weet het niet, maar misschien werkt dat geïmiteerd worden wel via de activering van onze spiegelneuronen. Waardoor we de grenzen van ons zelf uitbreiden en een wij-gevoel tot stand brengen. Misschien verklaart dat ook waarom samen bewegen, dansen, een gevoel van saamhorigheid opwekt. En waarom we zo graag samen dansen.
zondag 22 september 2013
Muziek voor de zondagochtend - Joy Kills Sorrow and Lake Street Dive play One More Night at McCabe's
Twee geweldige groepen uit het noordwesten van de Verenigde Staten: Joy Kills Sorrow en Lake Street Dive. Hier treden ze samen op. Joy Kills Sorrow kwam op dit blog al eens eerder voorbij.
Lake Street Dive gaat toeren door Europa en treedt op 4 december op in Paradiso, Amsterdam!
Lake Street Dive gaat toeren door Europa en treedt op 4 december op in Paradiso, Amsterdam!
vrijdag 20 september 2013
Participatiesamenleving in plaats van verzorgingsstaat? Niet of-of, maar en-en
Is de verzorgingsstaat doorgeschoten? En moeten we toe naar een "participatiesamenleving"? Het lijkt er op dat Ronald Plasterk, minister van Binnenlandse Zaken, vanochtend in de Volkskrant die vragen bevestigend beantwoordt (De overheid kan niet elke grasspriet bijknippen).
Lijkt, want een heel helder stuk is het niet. Aan de ene kant betoogt hij dat mensen meer moeten, en kunnen, doen en dat de overheid minder moet doen. Dat laatste omdat die daar de komende decennia niet het geld voor zou hebben.
Maar aan de andere kant zegt hij dat de overheid als achtervang altijd volledig moet klaarstaan om er voor te zorgen dat "iedereen een fatsoenlijk leven kan leiden". Dat laatste, die opvatting dat het een zorg voor de overheid is dat iedereen een fatsoenlijk leven moet kunnen leiden, ja, dat is precies de ratio voor de verzorgingsstaat.
Dus vraag je je af wat er nu eigenlijk aan de hand is. Wat zijn nu eigenlijk de redenen om te denken dat die verzorgingsstaat die Plasterk wil, en die wij met zijn allen willen en waarvoor we bereid zijn belasting te betalen, zo is doorgeschoten dat het een onsje minder moet? En we weer meer voor elkaar moeten doen?
Allereerst, dat de verzorgingsstaat kan doorschieten is natuurlijk een gerechtvaardigde zorg. We hebben dat in het verleden meegemaakt. De Algemene Bijstandswet (ABW) die in 1965 het recht op bijstand regelde, maakte het al te gemakkelijk om bijstand te krijgen en te behouden. De wet moest daardoor veelvuldig worden aangepast. Datzelfde gold voor de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering van 1966. Beide maakten duidelijk dat de verzorgingsstaat ook te royaal en te naïef kan zijn ingericht. Zo ontstond het probleem van het misbruik en oneigenlijk gebruik van de sociale voorzieningen. Net als in de Paleo Sociale Omgeving zijn er in de verzorgingsstaat niet alleen rechten, maar ook plichten. En is er controle op profiteergedrag, het niet nakomen van die verplichtingen, nodig.
Maar waarom zou de verzorgingsstaat nu, in 2013, een stapje terug moeten doen? Als ik het goed zie, nogmaals, zo helder is dat betoog niet, geeft Plasterk daar voor twee redenen: (1) het geld is er niet meer, en (2) door schaalvergroting en professionalisering van het maatschappelijk middenveld is de onderlinge hulpverlening en de zelforganisatie (de participatiesamenleving) verdrongen. Laten we bij beide redenen stilstaan.
Dat het geld er niet meer is en er in de toekomst niet meer zal zijn, klopt niet. Die bewering kom je vaker tegen en hij lijkt gebaseerd op de gedachte dat het geld alleen in de particuliere sector, de markt, verdiend wordt en dat overheidsuitgaven alleen maar bestaan uit consumptie. Maar dat is natuurlijk niet zo. De aanwijzingen zijn juist dat de verzorgingsstaat een grote bijdrage heeft geleverd en levert aan onze economische welvaart. De verzorgingsstaat is niet een kostenpost, maar een investering. Zie nog eens mijn bericht met de link naar Chris Dillow, die de aanwijzingen in die richting noemt. In de periode dat de verzorgingsstaten werden opgebouwd, was de economische groei hoog. Datzelfde geldt voor de Scandinavische landen met een omvangrijke verzorgingsstaat. En de grotere inkomensgelijkheid van verzorgingsstaten blijkt er ook voor te zorgen dat die economische groei stabieler is. Die eerste reden vervalt. (En het is curieus om hem uit de mond te horen van een sociaaldemocraat.)
Met die tweede reden gaat Plasterk er van uit dat de verzorgingsstaat de onderlinge hulpverlening zou verdringen. Dat is het bekende crowding out-effect. Het veronderstelt dat de menselijke motivatie om anderen te helpen alleen instrumenteel is. In de zin dat als anderen, de overheid, die hulp al geeft, dat dan de motivatie verdwijnt. De overheid doet het al, dus dan hoef ik niet meer.
Maar de aanwijzingen zijn dat de menselijke sociale natuur anders in elkaar zit. Mensen willen graag helpen omdat de daad van het helpen hen voldoening geeft. Dat is het zogenaamde warm glow-model. Bovendien werkt daarbij de sociale beïnvloeding: jouw neiging om te helpen wordt bevorderd als je anderen ziet helpen. Dat versterkt gevoelens van onderlinge solidariteit en van "dat doen wij voor elkaar". Pro-sociaal gedrag is besmettelijk. En dus kan ook de overheid het goede voorbeeld geven. Want de overheid, dat zijn wij met zijn allen.
Dat pleit voor het bestaan van het crowding in effect: de verzorgingsstaat gaat juist samen met meer onderlinge hulpverlening. Zie ook, met dank aan Chris Dillow, Peter Linderts' Private Welfare and the Welfare State (pdf).
Dit alles laat onverlet dat er andere maatschappelijke ontwikkelingen kunnen zijn die onderlinge hulpverlening en "participatie" hebben tegengewerkt. Zoals schaalvergroting van voorzieningen en openbaar bestuur, uitzwerming, woon-werkafstand, functiescheiding en de televisie, allemaal ontwikkelingen die eenzaamheid en sociaal isolement van gezinnen hebben bevorderd. De belangrijkste factor die pro-sociaal gedrag in de hand werkt, is het hebben van een groot sociaal netwerk van persoonlijke relaties. Maar dat zijn andere ontwikkelingen dan die van de groei van de verzorgingsstaat.
Update. Zie ook het vervolgbericht voor meer aanwijzingen voor en-en: Participatiesamenleving en verzorgingsstaat: niet of-of, maar en-en? Meer aanwijzingen voor en-en.
Lijkt, want een heel helder stuk is het niet. Aan de ene kant betoogt hij dat mensen meer moeten, en kunnen, doen en dat de overheid minder moet doen. Dat laatste omdat die daar de komende decennia niet het geld voor zou hebben.
Maar aan de andere kant zegt hij dat de overheid als achtervang altijd volledig moet klaarstaan om er voor te zorgen dat "iedereen een fatsoenlijk leven kan leiden". Dat laatste, die opvatting dat het een zorg voor de overheid is dat iedereen een fatsoenlijk leven moet kunnen leiden, ja, dat is precies de ratio voor de verzorgingsstaat.
Dus vraag je je af wat er nu eigenlijk aan de hand is. Wat zijn nu eigenlijk de redenen om te denken dat die verzorgingsstaat die Plasterk wil, en die wij met zijn allen willen en waarvoor we bereid zijn belasting te betalen, zo is doorgeschoten dat het een onsje minder moet? En we weer meer voor elkaar moeten doen?
Allereerst, dat de verzorgingsstaat kan doorschieten is natuurlijk een gerechtvaardigde zorg. We hebben dat in het verleden meegemaakt. De Algemene Bijstandswet (ABW) die in 1965 het recht op bijstand regelde, maakte het al te gemakkelijk om bijstand te krijgen en te behouden. De wet moest daardoor veelvuldig worden aangepast. Datzelfde gold voor de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering van 1966. Beide maakten duidelijk dat de verzorgingsstaat ook te royaal en te naïef kan zijn ingericht. Zo ontstond het probleem van het misbruik en oneigenlijk gebruik van de sociale voorzieningen. Net als in de Paleo Sociale Omgeving zijn er in de verzorgingsstaat niet alleen rechten, maar ook plichten. En is er controle op profiteergedrag, het niet nakomen van die verplichtingen, nodig.
Maar waarom zou de verzorgingsstaat nu, in 2013, een stapje terug moeten doen? Als ik het goed zie, nogmaals, zo helder is dat betoog niet, geeft Plasterk daar voor twee redenen: (1) het geld is er niet meer, en (2) door schaalvergroting en professionalisering van het maatschappelijk middenveld is de onderlinge hulpverlening en de zelforganisatie (de participatiesamenleving) verdrongen. Laten we bij beide redenen stilstaan.
Dat het geld er niet meer is en er in de toekomst niet meer zal zijn, klopt niet. Die bewering kom je vaker tegen en hij lijkt gebaseerd op de gedachte dat het geld alleen in de particuliere sector, de markt, verdiend wordt en dat overheidsuitgaven alleen maar bestaan uit consumptie. Maar dat is natuurlijk niet zo. De aanwijzingen zijn juist dat de verzorgingsstaat een grote bijdrage heeft geleverd en levert aan onze economische welvaart. De verzorgingsstaat is niet een kostenpost, maar een investering. Zie nog eens mijn bericht met de link naar Chris Dillow, die de aanwijzingen in die richting noemt. In de periode dat de verzorgingsstaten werden opgebouwd, was de economische groei hoog. Datzelfde geldt voor de Scandinavische landen met een omvangrijke verzorgingsstaat. En de grotere inkomensgelijkheid van verzorgingsstaten blijkt er ook voor te zorgen dat die economische groei stabieler is. Die eerste reden vervalt. (En het is curieus om hem uit de mond te horen van een sociaaldemocraat.)
Met die tweede reden gaat Plasterk er van uit dat de verzorgingsstaat de onderlinge hulpverlening zou verdringen. Dat is het bekende crowding out-effect. Het veronderstelt dat de menselijke motivatie om anderen te helpen alleen instrumenteel is. In de zin dat als anderen, de overheid, die hulp al geeft, dat dan de motivatie verdwijnt. De overheid doet het al, dus dan hoef ik niet meer.
Maar de aanwijzingen zijn dat de menselijke sociale natuur anders in elkaar zit. Mensen willen graag helpen omdat de daad van het helpen hen voldoening geeft. Dat is het zogenaamde warm glow-model. Bovendien werkt daarbij de sociale beïnvloeding: jouw neiging om te helpen wordt bevorderd als je anderen ziet helpen. Dat versterkt gevoelens van onderlinge solidariteit en van "dat doen wij voor elkaar". Pro-sociaal gedrag is besmettelijk. En dus kan ook de overheid het goede voorbeeld geven. Want de overheid, dat zijn wij met zijn allen.
Dat pleit voor het bestaan van het crowding in effect: de verzorgingsstaat gaat juist samen met meer onderlinge hulpverlening. Zie ook, met dank aan Chris Dillow, Peter Linderts' Private Welfare and the Welfare State (pdf).
Dit alles laat onverlet dat er andere maatschappelijke ontwikkelingen kunnen zijn die onderlinge hulpverlening en "participatie" hebben tegengewerkt. Zoals schaalvergroting van voorzieningen en openbaar bestuur, uitzwerming, woon-werkafstand, functiescheiding en de televisie, allemaal ontwikkelingen die eenzaamheid en sociaal isolement van gezinnen hebben bevorderd. De belangrijkste factor die pro-sociaal gedrag in de hand werkt, is het hebben van een groot sociaal netwerk van persoonlijke relaties. Maar dat zijn andere ontwikkelingen dan die van de groei van de verzorgingsstaat.
Update. Zie ook het vervolgbericht voor meer aanwijzingen voor en-en: Participatiesamenleving en verzorgingsstaat: niet of-of, maar en-en? Meer aanwijzingen voor en-en.
maandag 16 september 2013
Burgers willen geen kleinere overheid met lagere belastingen
Steeds meer blijkt dat de voorstanders van bezuinigen in een recessie meer gemotiveerd zijn om zo de overheid een kopje kleiner te maken dan om ons uit die recessie te helpen. In ons land is dat van de VVD zonder meer duidelijk, al was het maar doordat Rutte dat met zoveel woorden heeft gezegd. Maar het lijkt er op dat de andere regeringspartij, de PvdA, ook een kleinere overheid wil.
Nu is groot of klein eigenlijk niet de eerste vraag. Belangrijker is wat je als belangrijke overheidstaken ziet en dan blijkt wel hoe groot of klein die overheid moet zijn om die taken uit te voeren. Maar de PvdA koos altijd voor een pakket taken op het gebied van sociale zekerheid, sociale voorzieningen, werkgelegenheid, onderwijs en gezondheidszorg dat met een kleine overheid moeilijk valt uit te voeren. Ook al omdat langs die weg rechtvaardigheid, gelijkheid en gelijke kansen werden bevorderd.
Daarvan lijkt nu alleen de nivellering te zijn overgebleven. Als er maar genivelleerd word, ik chargeer wat, dan stemt de PvdA graag in met een kleinere overheid, hoge werkloosheid en een nodeloos langere duur van de recessie. Alles ten behoeve van begrotingsevenwicht, op zich een onzinnig doel.
Maar willen de burgers eigenlijk wel een kleinere overheid? En lagere belastingen?
Een antwoord op die vraag was vorige week voor Engeland te vinden in de nieuwste British Social Attitudes. In dat onderzoek wordt ook gekeken naar de houding van burgers tegenover overheidsuitgaven en de rol van de overheid.
Wat blijkt daaruit? Als je kijkt naar Figuur 2.1 op pagina 36, dan zie je dat het percentage van de Britse burgers dat zegt lagere belastingen en minder overheidsuitgaven te willen, tussen 1983 en 2012 altijd lager is geweest dan 10 procent. In Engeland moeten ze dus helemaal niets hebben van die kleinere overheid.
Hoe zit dat dan in Nederland? Ik kon alleen de cijfers vinden voor de periode tussen 1970 en 2002, in het SCP-rapport De steun voor de verzorgingsstaat, 1970-2002. Het gaat daar, op pagina 14, over de vraag hoeveel geld de overheid voor openbare voorzieningen moet hebben. Mensen konden kiezen tussen "veel meer", "een beetje meer", "zo laten", beetje minder" en "veel minder". In 1970 koos 7 procent voor een beetje of veel minder. Dat percentage nam daarna flink toe (met een maximum van 16 procent in 1975), maar was in 1996 weer naar 8 procent teruggevallen. In 2002 was het gedaald naar 6 procent. (Heeft het SCP niet de recentere cijfers?)
Ook in de Verenigde Staten blijkt keer op keer de steun voor sociale voorzieningen opvallend hoog te zijn. Terwijl daar de retoriek van de kleine overheid hoogtij viert. En de ongeïnformeerdheid schrikbarend is. Wat er toe kon leiden dat leden van de Republikeinse partij en van de conservatieve Tea Party-beweging konden uitroepen dat de overheid met haar handen van hun Medicare-uitkering moest afblijven, onwetend van de omstandigheid dat Medicare een overheidsvoorziening is.
Al met al redenen om te denken dat die opbouw van de verzorgingsstaat na de Tweede Wereldoorlog in de westerse landen niet zomaar een voorbijgaand verschijnsel is. Ik denk als je de menselijke sociale natuur combineert met algemeen kiesrecht en met voldoende garanties voor goed onderwijs en goede informatievoorziening, dat er dan altijd een behoorlijk omvangrijke verzorgingsstaat uit te voorschijn komt. Mensen zijn bereid daarvoor te betalen.
Nu is groot of klein eigenlijk niet de eerste vraag. Belangrijker is wat je als belangrijke overheidstaken ziet en dan blijkt wel hoe groot of klein die overheid moet zijn om die taken uit te voeren. Maar de PvdA koos altijd voor een pakket taken op het gebied van sociale zekerheid, sociale voorzieningen, werkgelegenheid, onderwijs en gezondheidszorg dat met een kleine overheid moeilijk valt uit te voeren. Ook al omdat langs die weg rechtvaardigheid, gelijkheid en gelijke kansen werden bevorderd.
Daarvan lijkt nu alleen de nivellering te zijn overgebleven. Als er maar genivelleerd word, ik chargeer wat, dan stemt de PvdA graag in met een kleinere overheid, hoge werkloosheid en een nodeloos langere duur van de recessie. Alles ten behoeve van begrotingsevenwicht, op zich een onzinnig doel.
Maar willen de burgers eigenlijk wel een kleinere overheid? En lagere belastingen?
Een antwoord op die vraag was vorige week voor Engeland te vinden in de nieuwste British Social Attitudes. In dat onderzoek wordt ook gekeken naar de houding van burgers tegenover overheidsuitgaven en de rol van de overheid.
Wat blijkt daaruit? Als je kijkt naar Figuur 2.1 op pagina 36, dan zie je dat het percentage van de Britse burgers dat zegt lagere belastingen en minder overheidsuitgaven te willen, tussen 1983 en 2012 altijd lager is geweest dan 10 procent. In Engeland moeten ze dus helemaal niets hebben van die kleinere overheid.
Hoe zit dat dan in Nederland? Ik kon alleen de cijfers vinden voor de periode tussen 1970 en 2002, in het SCP-rapport De steun voor de verzorgingsstaat, 1970-2002. Het gaat daar, op pagina 14, over de vraag hoeveel geld de overheid voor openbare voorzieningen moet hebben. Mensen konden kiezen tussen "veel meer", "een beetje meer", "zo laten", beetje minder" en "veel minder". In 1970 koos 7 procent voor een beetje of veel minder. Dat percentage nam daarna flink toe (met een maximum van 16 procent in 1975), maar was in 1996 weer naar 8 procent teruggevallen. In 2002 was het gedaald naar 6 procent. (Heeft het SCP niet de recentere cijfers?)
Ook in de Verenigde Staten blijkt keer op keer de steun voor sociale voorzieningen opvallend hoog te zijn. Terwijl daar de retoriek van de kleine overheid hoogtij viert. En de ongeïnformeerdheid schrikbarend is. Wat er toe kon leiden dat leden van de Republikeinse partij en van de conservatieve Tea Party-beweging konden uitroepen dat de overheid met haar handen van hun Medicare-uitkering moest afblijven, onwetend van de omstandigheid dat Medicare een overheidsvoorziening is.
Al met al redenen om te denken dat die opbouw van de verzorgingsstaat na de Tweede Wereldoorlog in de westerse landen niet zomaar een voorbijgaand verschijnsel is. Ik denk als je de menselijke sociale natuur combineert met algemeen kiesrecht en met voldoende garanties voor goed onderwijs en goede informatievoorziening, dat er dan altijd een behoorlijk omvangrijke verzorgingsstaat uit te voorschijn komt. Mensen zijn bereid daarvoor te betalen.
zondag 15 september 2013
Eenzaamheid is een collectief probleem. Nationale Eenzaamheid Prijs 2013 - Week tegen Eenzaamheid
Binnenkort is er weer de Week tegen Eenzaamheid (26 september t/m 5 oktober). Daaraan is de Nationale Eenzaamheid Prijs 2013 verbonden. Zie de link onderaan dit bericht. Uit honderden inzendingen zijn er drie genomineerd: de Goede Buurt(t) campagne, de Leesmap en Eet u mee? Volg vooral de link voor de beschrijvingen van die drie ideeën. Je kunt daar ook je stem uitbrengen.
Heb ik ook mijn stem uitgebracht? Nee. Omdat ik niet zo houd van dat gedoe met prijzen. Maar vooral ook omdat ik ze alle drie even goed vind.
Wat is namelijk het geval? Er bestaat al een wereld aan eenzaamheidsinterventies, maar die zijn vrijwel allemaal individueel gericht. Er zijn mensen die eenzaam zijn, die moeten we zien te vinden en die moeten we dan helpen. Het is de overbekende cliëntbenadering. De oorzaak zal wel bij de persoon liggen, dus moet die persoon geholpen worden. Dat leidt dan tot "activerend huisbezoek" of "vriendschapscursussen" en "sociale zelfredzaamheidscursussen", die eventueel wel in groepsverband worden gegeven, maar die gericht zijn op het vergroten van de individuele vaardigheden. Dat kan zelfs de vaardigheid zijn om maar in die eenzaamheid te berusten. Werken zulke interventies?
Dat is onderzocht door Tineke Fokkema en Theo van Tilburg, die daar in 2005 het rapport Eenzaam en dan? De (on)mogelijkheden van interventies bij ouderen (pdf) over schreven. Van de tien onderzochte interventies bleken er slechts twee als geslaagd te kunnen worden beschouwd. En uitgerekend een van die twee was de enige echte groepsinterventie, die er uit bestond dat in een woon-zorgcentrum groepsactiviteiten werden aangeboden.
En dat klopt met de gedachte dat eenzaamheid niet een individueel, maar een collectief probleem is. De manier waarop wij met zijn allen samenleven, of eigenlijk niet of nauwelijks samenleven, maakt dat de kans op eenzaamheid behoorlijk groot is. Daar zijn zogenaamde sociaal-structurele oorzaken voor, zoals geografische mobiliteit, uitzwerming, woon-werkafstand, functiescheiding, televisie (!), waardoor het sociale isolement van gezinnen historisch ongekend hoog is. Zie mijn Geld en 'de rest' (uit 2003 al weer). Mensen zijn door al die oorzaken behoorlijk langs elkaar heen gaan leven, zonder dat overigens als wenselijk te zien. Want onderzoek wijst uit dat de behoefte aan een socialere maatschappij overweldigend groot is. We zijn allemaal wel een beetje eenzaam.
Het zou dus goed zijn om in de strijd tegen eenzaamheid juist daarop aan te grijpen. Doorbreek de individualistische sleur en breng mensen samen. Daar heeft iedereen profijt van, ook de meest eenzamen. En dat is nu precies wat gebeurt in die drie genomineerde ideeën voor de Nationale Eenzaamheid Prijs 2013. Alle drie willen ze buurtbewoners bij elkaar brengen. En dat is precies waar het om moet gaan.
Wat mij betreft delen ze die prijs. Als er dan toch zo nodig een prijs moet worden uitgereikt.
Nationale Eenzaamheid Prijs 2013: stem! - Week tegen Eenzaamheid:
'via Blog this'
Heb ik ook mijn stem uitgebracht? Nee. Omdat ik niet zo houd van dat gedoe met prijzen. Maar vooral ook omdat ik ze alle drie even goed vind.
Wat is namelijk het geval? Er bestaat al een wereld aan eenzaamheidsinterventies, maar die zijn vrijwel allemaal individueel gericht. Er zijn mensen die eenzaam zijn, die moeten we zien te vinden en die moeten we dan helpen. Het is de overbekende cliëntbenadering. De oorzaak zal wel bij de persoon liggen, dus moet die persoon geholpen worden. Dat leidt dan tot "activerend huisbezoek" of "vriendschapscursussen" en "sociale zelfredzaamheidscursussen", die eventueel wel in groepsverband worden gegeven, maar die gericht zijn op het vergroten van de individuele vaardigheden. Dat kan zelfs de vaardigheid zijn om maar in die eenzaamheid te berusten. Werken zulke interventies?
Dat is onderzocht door Tineke Fokkema en Theo van Tilburg, die daar in 2005 het rapport Eenzaam en dan? De (on)mogelijkheden van interventies bij ouderen (pdf) over schreven. Van de tien onderzochte interventies bleken er slechts twee als geslaagd te kunnen worden beschouwd. En uitgerekend een van die twee was de enige echte groepsinterventie, die er uit bestond dat in een woon-zorgcentrum groepsactiviteiten werden aangeboden.
En dat klopt met de gedachte dat eenzaamheid niet een individueel, maar een collectief probleem is. De manier waarop wij met zijn allen samenleven, of eigenlijk niet of nauwelijks samenleven, maakt dat de kans op eenzaamheid behoorlijk groot is. Daar zijn zogenaamde sociaal-structurele oorzaken voor, zoals geografische mobiliteit, uitzwerming, woon-werkafstand, functiescheiding, televisie (!), waardoor het sociale isolement van gezinnen historisch ongekend hoog is. Zie mijn Geld en 'de rest' (uit 2003 al weer). Mensen zijn door al die oorzaken behoorlijk langs elkaar heen gaan leven, zonder dat overigens als wenselijk te zien. Want onderzoek wijst uit dat de behoefte aan een socialere maatschappij overweldigend groot is. We zijn allemaal wel een beetje eenzaam.
Het zou dus goed zijn om in de strijd tegen eenzaamheid juist daarop aan te grijpen. Doorbreek de individualistische sleur en breng mensen samen. Daar heeft iedereen profijt van, ook de meest eenzamen. En dat is nu precies wat gebeurt in die drie genomineerde ideeën voor de Nationale Eenzaamheid Prijs 2013. Alle drie willen ze buurtbewoners bij elkaar brengen. En dat is precies waar het om moet gaan.
Wat mij betreft delen ze die prijs. Als er dan toch zo nodig een prijs moet worden uitgereikt.
Nationale Eenzaamheid Prijs 2013: stem! - Week tegen Eenzaamheid:
'via Blog this'
donderdag 12 september 2013
Kun je depressie in verpleeghuizen verminderen? En wat zegt dat over de oorzaken?
Onderzoekers van het UMC St Radboud (Nijmegen) en het VUmc (Amsterdam) hebben laten zien dat je depressieve klachten van verpleeghuisbewoners kunt verminderen. Zie het bericht Depressie in verpleeghuizen te lijf in Mediator. En zie hier het artikel in het wetenschappelijke tijdschrift The Lancet, waarin ze hun onderzoek en aanpak rapporteren (betaalpoort).
Hoe hebben ze dat gedaan? En wat zegt dat over de oorzaken van die depressieve klachten?
Allereerst de vraag of depressie bij verpleeghuisbewoners meer voorkomt dan bij vergelijkbare personen die niet in een verpleeghuis zijn opgenomen. Een antwoord daarop is nog niet zo gemakkelijk te geven. In de verpleeghuizen die deel uitmaakten van het onderzoek bleek dat een op de drie bewoners kampt met depressieve klachten. Martin Smalbrugge zegt in zijn dissertatie Anxiety and depression in nursing home patients dat de prevalentie van depressie bij verpleeghuisbewoners twee tot vier keer hoger is dan bij ouderen in de algemene bevolking.
Maar dan vergelijk je met alle ouderen, dus ook met de grote groep zonder somatische klachten of dementie. Misschien komt depressie onder thuiswonende leeftijdsgenoten met vergelijkbare klachten wel even vaak voor dan onder verpleeghuisbewoners. Een aanwijzing in die richting komt naar voren uit het promotie-onderzoek van Anne-Marie Eisses. Bovendien zijn verpleeghuisbewoners vaak al depressief voorafgaand aan de opname, door ziektes, handicaps en eenzaamheid, en knappen ze soms in het verpleeghuis op.
Maar dat neemt niet weg dat je depressie in verpleeghuizen dus kunt verminderen. Door een aanpak die de onderzoekers 'Doen bij Depressie" noemen. En die aanpak geeft wel degelijk inzicht in wat het verblijf in een verpleeghuis bijdraagt aan depressieve klachten bij bewoners.
Wat houdt die aanpak in? Allereerst worden bewoners regelmatig gescreend op depressieve klachten. Als daar aanwijzingen voor zijn, komt er een dagprogramma en een 'plezierig activiteitenplan' om het dagritme te herstellen en de bewoner te activeren. Ik citeer uit dat artikel in Mediator:
Uit het onderzoek blijkt dus dat deze aanpak de depressieve klachten verminderden en/of de kwaliteit van leven verbeterde. Die effecten waren er zelfs al als alleen de screening had plaats gevonden. Waaraan is dat toe te schrijven?
Mij lijkt dat de aanpak niet zozeer een 'behandeling' is als wel een poging om voor de bewoners iets meer een normale sociale omgeving tot stand te brengen. Want in zo'n normale sociale omgeving ben je omgeven door familie, vrienden en anderen die je persoonlijk kennen. Waarmee je herinneringen deelt, waarmee je een praatje maakt en voor wie je een persoon bent in een kringetje van enige onderlinge verbondenheid. In zo een omgeving heb je een basaal gevoel van veiligheid en vertrouwdheid. Een omgeving waarin mensen zo nu en dan willen weten hoe het met je gaat.
Eenzaamheid, het wegvallen van die kring, is een van de grootste risicofactoren voor depressieve klachten. In veel gevallen is opname in een verpleeghuis gelijk aan het wegvallen van die sociale omgeving. Natuurlijk komt er bezoek, maar dat is anders dan daarvoor. Of er komt geen bezoek. En je wordt omgeven door andere bewoners en personeel waarmee je uiteraard niet die gezamenlijke geschiedenis hebt en die onderlinge verbondenheid. Je voelt je alleen en aan jezelf overgelaten.
Dat alles wordt anders als die mensen ineens echt willen weten hoe het met je gaat. En je dus screenen op depressieve klachten. En als ze daar iets aan willen doen, door activiteiten en een prettige dagindeling. Ze zijn in je geïnteresseerd. Dat alleen al. En ze nodigen je uit om herinneringen te delen. Waardoor zoiets als een gezamenlijke geschiedenis groeit. En waardoor dieper contact ontstaat. Gewoon, normaal, zoals mensen dat nodig hebben. De kleine dingen.
Het lijkt er op dat we er nog steeds te weinig van doordrongen zijn dat zo een 'normale' sociale omgeving voor mensen essentieel is.
Hoe hebben ze dat gedaan? En wat zegt dat over de oorzaken van die depressieve klachten?
Allereerst de vraag of depressie bij verpleeghuisbewoners meer voorkomt dan bij vergelijkbare personen die niet in een verpleeghuis zijn opgenomen. Een antwoord daarop is nog niet zo gemakkelijk te geven. In de verpleeghuizen die deel uitmaakten van het onderzoek bleek dat een op de drie bewoners kampt met depressieve klachten. Martin Smalbrugge zegt in zijn dissertatie Anxiety and depression in nursing home patients dat de prevalentie van depressie bij verpleeghuisbewoners twee tot vier keer hoger is dan bij ouderen in de algemene bevolking.
Maar dan vergelijk je met alle ouderen, dus ook met de grote groep zonder somatische klachten of dementie. Misschien komt depressie onder thuiswonende leeftijdsgenoten met vergelijkbare klachten wel even vaak voor dan onder verpleeghuisbewoners. Een aanwijzing in die richting komt naar voren uit het promotie-onderzoek van Anne-Marie Eisses. Bovendien zijn verpleeghuisbewoners vaak al depressief voorafgaand aan de opname, door ziektes, handicaps en eenzaamheid, en knappen ze soms in het verpleeghuis op.
Maar dat neemt niet weg dat je depressie in verpleeghuizen dus kunt verminderen. Door een aanpak die de onderzoekers 'Doen bij Depressie" noemen. En die aanpak geeft wel degelijk inzicht in wat het verblijf in een verpleeghuis bijdraagt aan depressieve klachten bij bewoners.
Wat houdt die aanpak in? Allereerst worden bewoners regelmatig gescreend op depressieve klachten. Als daar aanwijzingen voor zijn, komt er een dagprogramma en een 'plezierig activiteitenplan' om het dagritme te herstellen en de bewoner te activeren. Ik citeer uit dat artikel in Mediator:
Activiteitenbegeleidster Kim Advokaat straalt als ze begint te vertellen: ‘We gaan op zoek naar activiteiten waarmee een bewoner positieve ervaringen heeft. Als iemand zich moeilijk kan uiten, vragen we het aan de familie. Op basis van die observaties maak je samen met de psycholoog en verzorging/verpleging een plan. Het resultaat is geweldig.’
Een van de bewoners bleek gek op voetbal te zijn. Hij had gevoetbald en daarna bestuursfuncties bekleed. De zorgverleners spelen daar nu op in door veel met hem te praten over zijn favoriete sport en over wedstrijden op tv. Van een andere bewoonster ontdekte het team dat ze fijne herinneringen had aan haar moeder die haar elke ochtend wakker zong. ‘Vanaf dat moment hebben we een cd met dat nummer opgezet. Soms zongen we zelf. Het maakt het ook voor ons zoveel makkelijker als iemand niet tegenstribbelt, maar in een prettige stemming opstaat.’Bij een echte depressie wordt bovendien de 'Dierbare Herinneringen Therapie' gestart:
Het kost wel veel tijd, zegt Advokaat. ‘Maar wat ik het mooiste vind: je maakt dieper contact met bewoners. Het is ongelooflijk hoeveel verschil kleine dingen kunnen maken.’
‘Deze therapie is specifiek gericht op het systematisch ophalen van positieve herinneringen’, legt De Bonth uit. Het was ook voor haar wennen, want doorgaans vragen therapeuten juist naar de nare ervaringen als mogelijke bron van depressies. ‘Ik mocht me alleen richten op positieve zaken. Volgens een vast stramien’, aldus De Bonth.
Ze laat een video zien van een gesprek met een cliënt die een zwaar herseninfarct heeft gehad. ‘Ik heb gevoelsvervlakking, een verlies van emoties’, legt meneer Visser* uit. Meermalen herhaalt De Bonth dat ze samen gaan proberen positieve herinneringen terug te halen. Langzaam komt meneer Visser op gang. Opeens is hij niet meer te stuiten als hij zich het kleine Dakota-modelvliegtuigje uit zijn jeugd herinnert. Hij leeft helemaal op als hij vertelt over de kleuren, de motoren en het vliegen.Tenslotte werd regelmatig gecheckt of de aanpak goed werkte.
Uit het onderzoek blijkt dus dat deze aanpak de depressieve klachten verminderden en/of de kwaliteit van leven verbeterde. Die effecten waren er zelfs al als alleen de screening had plaats gevonden. Waaraan is dat toe te schrijven?
Mij lijkt dat de aanpak niet zozeer een 'behandeling' is als wel een poging om voor de bewoners iets meer een normale sociale omgeving tot stand te brengen. Want in zo'n normale sociale omgeving ben je omgeven door familie, vrienden en anderen die je persoonlijk kennen. Waarmee je herinneringen deelt, waarmee je een praatje maakt en voor wie je een persoon bent in een kringetje van enige onderlinge verbondenheid. In zo een omgeving heb je een basaal gevoel van veiligheid en vertrouwdheid. Een omgeving waarin mensen zo nu en dan willen weten hoe het met je gaat.
Eenzaamheid, het wegvallen van die kring, is een van de grootste risicofactoren voor depressieve klachten. In veel gevallen is opname in een verpleeghuis gelijk aan het wegvallen van die sociale omgeving. Natuurlijk komt er bezoek, maar dat is anders dan daarvoor. Of er komt geen bezoek. En je wordt omgeven door andere bewoners en personeel waarmee je uiteraard niet die gezamenlijke geschiedenis hebt en die onderlinge verbondenheid. Je voelt je alleen en aan jezelf overgelaten.
Dat alles wordt anders als die mensen ineens echt willen weten hoe het met je gaat. En je dus screenen op depressieve klachten. En als ze daar iets aan willen doen, door activiteiten en een prettige dagindeling. Ze zijn in je geïnteresseerd. Dat alleen al. En ze nodigen je uit om herinneringen te delen. Waardoor zoiets als een gezamenlijke geschiedenis groeit. En waardoor dieper contact ontstaat. Gewoon, normaal, zoals mensen dat nodig hebben. De kleine dingen.
Het lijkt er op dat we er nog steeds te weinig van doordrongen zijn dat zo een 'normale' sociale omgeving voor mensen essentieel is.
zondag 8 september 2013
Muziek voor de zondagochtend - Erroll Garner - In Performance (1964)
Op deze regenachtige ochtend gaan we terug naar een van de helden van het radiotijdperk: de altijd vrolijke Erroll Garner (1921-1977). De autodidact met een compleet eigen stijl die nooit iemand heeft kunnen nadoen.
Hij kon geen noten lezen. Het verhaal gaat dat hij een concert van de Russische klassieke pianist Emil Gilels bijwoonde, waarna hij terugkeerde naar zijn appartement en een groot gedeelte van het concert uit het hoofd naspeelde. Omdat hij zo immens populair was, keken de "echte" jazzliefhebbers wel wat op hem neer. Tja.
Hij kon geen noten lezen. Het verhaal gaat dat hij een concert van de Russische klassieke pianist Emil Gilels bijwoonde, waarna hij terugkeerde naar zijn appartement en een groot gedeelte van het concert uit het hoofd naspeelde. Omdat hij zo immens populair was, keken de "echte" jazzliefhebbers wel wat op hem neer. Tja.
zaterdag 7 september 2013
Jokken als laatste verdediging van het bezuinigingsbeleid - Rutte jokt over de rentelasten van de Nederlandse overheid | Politieke Economie - Bas Jacobs
De H.J. Schoo-lezing van Mark Rutte lokte allerlei reacties uit over de ontbrekende visie en over de vaardigheid van de premier om een tekst uit het hoofd te leren. Maar relevanter is de vraag of de uitspraken van de premier wel voldoende met de waarheid overeenkwamen.
Bas Jacobs komt tot de conclusie dat de premier jokt over de ontwikkeling van de Nederlandse rentelast op de staatsschuld. Zie de link onderaan. De rentelast is juist niet opgelopen, maar is juist lager dan in 2008 en is op het laagste niveau in 43 jaar tijd. Jacobs vindt het factless politics.
Waarom doet Mark Rutte dat?
'via Blog this'
Bas Jacobs komt tot de conclusie dat de premier jokt over de ontwikkeling van de Nederlandse rentelast op de staatsschuld. Zie de link onderaan. De rentelast is juist niet opgelopen, maar is juist lager dan in 2008 en is op het laagste niveau in 43 jaar tijd. Jacobs vindt het factless politics.
Waarom doet Mark Rutte dat?
Koste wat kost probeert hij het Nederlandse volk angst aan te jagen dat de Nederlandse overheidsfinanciën onhoudbaar worden als we nu niet bezuinigen of de lasten verzwaren. Niets is minder waar.Rutte jokt over de rentelasten van de Nederlandse overheid | Politieke Economie - Bas Jacobs:
'via Blog this'
donderdag 5 september 2013
Duitse en Nederlandse sociaal-democraten bieden geen Keynesiaans alternatief. Opportunisme of onwetendheid?
Wolfgang Münchau roept de Duitse SPD op om voor de bezuinigingspolitiek van de regering-Merkel een Keynesiaans alternatief te bieden. Zie de link onderaan dit bericht. En hij verbaast zich er over dat ze dat niet al doen. Want de geschiedenis van de SPD is nauw verbonden met Keynesiaanse macro-economische inzichten. Denk aan Willy Brand, Karl Schiller en Helmut Schmidt. En in de macro-economie is in bijna de hele wereld een Keynesiaanse renaissance aan de gang.
Voor de Nederlandse sociaal-democraten geldt natuurlijk precies hetzelfde. (En voor de Engelse, de Franse, etc.) Is dat opportunisme? Denken ze dat het Neo-Keynesiaanse recept van nu de economie stimuleren en later geleidelijk bezuinigen niet door de kiezers begrepen kan worden en dat je dus maar net als de VVD het bereiken van begrotingsevenwicht boven alles moet stellen? In de trant van de valse slogan "Orde op zaken"? Of is het onwetendheid?
Als het onwetendheid is, dan zouden ze zich daarvoor moeten schamen. (Ook voor dat opportunisme, natuurlijk.) Want zoals Simon Wren-Lewis vorige week nog weer eens duidelijk maakte (zie Macro workers and macro wars) is het Neo-Keynesiaanse model nu al weer jaren lang dominant in de macro-economie. Nadat het eerder door de neoklassieke revolutie tijdelijk aan de kant was geschoven. Tijdelijk, omdat al gauw bleek dat die revolutie een achteruitgang in het vak betekende.
Met andere woorden, het vak macro-economie valt niets te verwijten. Wel valt die sociaal-democraten, en al die andere politici, te verwijten dat ze zich niet op de hoogte stellen.
Wat niet wegneemt dat die macro-economen ook wel nog wat meer van zich zouden kunnen laten horen.
Wolfgang Münchau über die Wirtschaftspolitik der SPD - SPIEGEL ONLINE:
'via Blog this'
Voor de Nederlandse sociaal-democraten geldt natuurlijk precies hetzelfde. (En voor de Engelse, de Franse, etc.) Is dat opportunisme? Denken ze dat het Neo-Keynesiaanse recept van nu de economie stimuleren en later geleidelijk bezuinigen niet door de kiezers begrepen kan worden en dat je dus maar net als de VVD het bereiken van begrotingsevenwicht boven alles moet stellen? In de trant van de valse slogan "Orde op zaken"? Of is het onwetendheid?
Als het onwetendheid is, dan zouden ze zich daarvoor moeten schamen. (Ook voor dat opportunisme, natuurlijk.) Want zoals Simon Wren-Lewis vorige week nog weer eens duidelijk maakte (zie Macro workers and macro wars) is het Neo-Keynesiaanse model nu al weer jaren lang dominant in de macro-economie. Nadat het eerder door de neoklassieke revolutie tijdelijk aan de kant was geschoven. Tijdelijk, omdat al gauw bleek dat die revolutie een achteruitgang in het vak betekende.
Met andere woorden, het vak macro-economie valt niets te verwijten. Wel valt die sociaal-democraten, en al die andere politici, te verwijten dat ze zich niet op de hoogte stellen.
Wat niet wegneemt dat die macro-economen ook wel nog wat meer van zich zouden kunnen laten horen.
Wolfgang Münchau über die Wirtschaftspolitik der SPD - SPIEGEL ONLINE:
'via Blog this'
woensdag 4 september 2013
Ronald Coase zou geen voorstander zijn van de hypotheekrente-aftrek
De econoom en Nobelprijswinnaar Ronald Coase is overleden. Hij is 102 jaar oud geworden. Hij werd beroemd door en kreeg die prijs voor twee invloedrijke artikelen, The Nature of the Firm (1937) en The Problem of Social Cost (1960). Eerst heb ik het over dat tweede artikel en dan over het verband met de hypotheekrenteaftrek.
In dat artikel analyseerde Coase de wenselijkheid van overheidsingrijpen in gevallen waarin iemands activiteit als neveneffect schade toebrengt aan anderen. Economen noemen dat gevallen van negatieve externaliteiten (of externe effecten). Neem het voorbeeld van een fabriek die een rivier vervuilt door afvalstoffen te lozen. We hebben dan te maken met een suboptimale toestand, omdat die fabriek niet met de kosten rekening houdt die aan anderen worden toegebracht (mensen die stroomafwaarts wonen die last hebben van de stank en niet kunnen zwemmen). Daardoor is er in feite overproductie door die fabriek en dat is een welvaartsverlies. Wat te doen?
De analyse van Coase komt er op neer dat je niet te gauw aan overheidsingrijpen moet denken, zoals een heffing op die productie of zelfs een verbod. Want de veroorzaker van de schade en de slachtoffers daarvan zouden ook door onderhandelingen tot een optimaal resultaat kunnen komen. Daarvoor is wel nodig dat duidelijk is waar de rechten liggen en dat de onderhandelingskosten niet te hoog zijn. Als duidelijk zou zijn dat de fabriek daar legaal is gevestigd en het recht heeft om de rivier te vervuilen, dan zouden de stroomafwaartse bewoners een bedrag bij elkaar kunnen brengen dat genoeg is om de fabriek er toe te bewegen om minder te vervuilen. En andersom, als de bewoners het recht zouden hebben op schoon water, dan zou de fabriek hen een bedrag kunnen bieden als schadeloosstelling. In beide gevallen is er vanuit de beginsituatie door een vrijwillige transactie een welvaartswinst geboekt. Prima dus. Overheid, niet mee bemoeien.
Het verbaast niet dat Coase voor degenen die weinig met overheidsbemoeienis op hebben, een soort held is geworden. Maar hij was zelf niet blij met die omhelzing door rechts. In dat artikel had hij namelijk heel duidelijk de twee voorwaarden genoemd waaraan voldaan moet zijn, wil overheidsbemoeienis inderdaad onnodig zijn. Zie ook Ronald Coase and the Misuse of Economics, waarin John Cassidy gisteren in The New Yorker daarop inging. Want die voorwaarden zijn niet mis.
Dat die rechten duidelijk moeten zijn, betekent ook dat ze door beide partijen geaccepteerd moeten worden. En vaak gaat het in zulke gevallen juist om de vraag waar de rechten liggen. Denk bijvoorbeeld ook aan de problemen met de overlast door roken, die pas door een verbod op roken in openbare ruimtes zijn opgelost. Of denk aan de discussie over een vuurwerkverbod op oudejaarsdag. Zie ook mijn bericht Wanneer verbieden? Gevallen dus waarin partijen in plaats van te onderhandelen, een juridisch conflict uitvechten of de politiek proberen te beïnvloeden.
En de onderhandelingskosten zijn vaak te hoog, vooral als bijvoorbeeld de schade lijdende partij vele duizenden mensen telt. Die moeten zich dan organiseren en een actiecomité oprichten en dat kost veel tijd en geld. Of ze hebben sowieso, ook met zijn allen, zo weinig middelen dat hun macht in vergelijking met die van de fabriek in het niet valt. En een groot machtsverschil leidt tot onderdrukking in plaats van tot onderhandeling.
Daarom is dat artikel van Coase meer een theoretische exercitie dan een betoog met direct praktische toepassingen.Dat wordt wel eens vergeten. Zoals door Sheila Sitalsing, die vandaag in De Volkskrant schrijft dat Coase zou hebben laten zien dat onderhandelingen door individuele partijen
Maar goed. Hoe zit dat dan met die hypotheekrenteaftrek? Welnu, een vaak onbelicht punt in de discussie over wel of niet overheidsingrijpen in geval van externaliteiten in de markt, is het effect van tijdsverloop.
Tijdsverloop? Ja, stel dat die bewoners die last hebben van die vervuilende fabriek huiseigenaar zijn en hun huis verkopen. Ze kunnen hun huis voor minder geld kwijt door het probleem van de locatie. De nieuwe eigenaars hebben het huis voor een lagere prijs gekocht, voor hen laag genoeg om de last van die vervuiling op de koop toe te nemen. In feite is daarmee het probleem van de negatieve externaliteit alsnog opgelost. Sneu voor die eerste eigenaar, maar ja. Als je die nieuwe eigenaar schadeloos stelt, dan wordt die eigenlijk dubbel gecompenseerd. Hij was al geheel vrijwillig bereid om daar te gaan wonen. Niet doen dus.
Maar dat werkt ook met positieve externaliteiten. En dan komen we bij die hypotheekrenteaftrek. Want die is er gekomen om het eigen woningbezit te bevorderen. Met het idee dat het eigen woningbezit positieve effecten heeft op ons allemaal. Woningbezitters willen de waarde van hun huis in stand houden en spannen zich dus meer in om hun buurt leefbaar te houden. Wat moeten we dan doen als overheid? Een subsidie invoeren op de aankoop van een eigen woning, zoals in de vorm van de hypotheekrenteaftrek.
Maar wat is het probleem? Door die subsidie neemt de vraag naar woningen toe, terwijl het aanbod nogal rigide is. Dus stijgen de prijzen van woningen. Nieuwe kopers moeten dus meer betalen. Wat betekent dat het voordeel van die subsidie bij de volgende "generatie" kopers in ieder geval voor een deel is verdwenen. Ze moeten gewoon meer betalen dan wanneer die hypotheekrenteaftrek niet was ingevoerd. Eigenlijk is die subsidie een gift aan de eerste generatie bewoners, die ze incasseren zodra ze hun huis verkopen.
Als dat zo werkt, dan kun je verwachten dat het bedoelde effect van de bevordering van het eigen woningbezit niet of maar heel beperkt optreedt. En dat blijkt ook het geval te zijn. Of anders gezegd, het kan niet worden aangetoond. Zie ook Bruce Bartlett daarover. Er is natuurlijk wel een toename van eigen woningbezit als de algehele welvaart toeneemt. Maar die hypotheekrenteaftrek, nee, die lijkt niet te werken, anders dan dat hij heeft bijgedragen aan een huizenzeepbel en een financiële crisis. Nee, ik denk dat Ronald Coase de hypotheekrenteaftrek zou zien als een ondoordachte vorm van overheidsingrijpen.
In dat artikel analyseerde Coase de wenselijkheid van overheidsingrijpen in gevallen waarin iemands activiteit als neveneffect schade toebrengt aan anderen. Economen noemen dat gevallen van negatieve externaliteiten (of externe effecten). Neem het voorbeeld van een fabriek die een rivier vervuilt door afvalstoffen te lozen. We hebben dan te maken met een suboptimale toestand, omdat die fabriek niet met de kosten rekening houdt die aan anderen worden toegebracht (mensen die stroomafwaarts wonen die last hebben van de stank en niet kunnen zwemmen). Daardoor is er in feite overproductie door die fabriek en dat is een welvaartsverlies. Wat te doen?
De analyse van Coase komt er op neer dat je niet te gauw aan overheidsingrijpen moet denken, zoals een heffing op die productie of zelfs een verbod. Want de veroorzaker van de schade en de slachtoffers daarvan zouden ook door onderhandelingen tot een optimaal resultaat kunnen komen. Daarvoor is wel nodig dat duidelijk is waar de rechten liggen en dat de onderhandelingskosten niet te hoog zijn. Als duidelijk zou zijn dat de fabriek daar legaal is gevestigd en het recht heeft om de rivier te vervuilen, dan zouden de stroomafwaartse bewoners een bedrag bij elkaar kunnen brengen dat genoeg is om de fabriek er toe te bewegen om minder te vervuilen. En andersom, als de bewoners het recht zouden hebben op schoon water, dan zou de fabriek hen een bedrag kunnen bieden als schadeloosstelling. In beide gevallen is er vanuit de beginsituatie door een vrijwillige transactie een welvaartswinst geboekt. Prima dus. Overheid, niet mee bemoeien.
Het verbaast niet dat Coase voor degenen die weinig met overheidsbemoeienis op hebben, een soort held is geworden. Maar hij was zelf niet blij met die omhelzing door rechts. In dat artikel had hij namelijk heel duidelijk de twee voorwaarden genoemd waaraan voldaan moet zijn, wil overheidsbemoeienis inderdaad onnodig zijn. Zie ook Ronald Coase and the Misuse of Economics, waarin John Cassidy gisteren in The New Yorker daarop inging. Want die voorwaarden zijn niet mis.
Dat die rechten duidelijk moeten zijn, betekent ook dat ze door beide partijen geaccepteerd moeten worden. En vaak gaat het in zulke gevallen juist om de vraag waar de rechten liggen. Denk bijvoorbeeld ook aan de problemen met de overlast door roken, die pas door een verbod op roken in openbare ruimtes zijn opgelost. Of denk aan de discussie over een vuurwerkverbod op oudejaarsdag. Zie ook mijn bericht Wanneer verbieden? Gevallen dus waarin partijen in plaats van te onderhandelen, een juridisch conflict uitvechten of de politiek proberen te beïnvloeden.
En de onderhandelingskosten zijn vaak te hoog, vooral als bijvoorbeeld de schade lijdende partij vele duizenden mensen telt. Die moeten zich dan organiseren en een actiecomité oprichten en dat kost veel tijd en geld. Of ze hebben sowieso, ook met zijn allen, zo weinig middelen dat hun macht in vergelijking met die van de fabriek in het niet valt. En een groot machtsverschil leidt tot onderdrukking in plaats van tot onderhandeling.
Daarom is dat artikel van Coase meer een theoretische exercitie dan een betoog met direct praktische toepassingen.Dat wordt wel eens vergeten. Zoals door Sheila Sitalsing, die vandaag in De Volkskrant schrijft dat Coase zou hebben laten zien dat onderhandelingen door individuele partijen
veelal efficiënter en voor alle betrokkenen bevredigender (zijn) dan wanneer de overheid zich ertussen wringt met ver- en geboden.Niet veelal, maar alleen in uitzonderlijke gevallen.
Maar goed. Hoe zit dat dan met die hypotheekrenteaftrek? Welnu, een vaak onbelicht punt in de discussie over wel of niet overheidsingrijpen in geval van externaliteiten in de markt, is het effect van tijdsverloop.
Tijdsverloop? Ja, stel dat die bewoners die last hebben van die vervuilende fabriek huiseigenaar zijn en hun huis verkopen. Ze kunnen hun huis voor minder geld kwijt door het probleem van de locatie. De nieuwe eigenaars hebben het huis voor een lagere prijs gekocht, voor hen laag genoeg om de last van die vervuiling op de koop toe te nemen. In feite is daarmee het probleem van de negatieve externaliteit alsnog opgelost. Sneu voor die eerste eigenaar, maar ja. Als je die nieuwe eigenaar schadeloos stelt, dan wordt die eigenlijk dubbel gecompenseerd. Hij was al geheel vrijwillig bereid om daar te gaan wonen. Niet doen dus.
Maar dat werkt ook met positieve externaliteiten. En dan komen we bij die hypotheekrenteaftrek. Want die is er gekomen om het eigen woningbezit te bevorderen. Met het idee dat het eigen woningbezit positieve effecten heeft op ons allemaal. Woningbezitters willen de waarde van hun huis in stand houden en spannen zich dus meer in om hun buurt leefbaar te houden. Wat moeten we dan doen als overheid? Een subsidie invoeren op de aankoop van een eigen woning, zoals in de vorm van de hypotheekrenteaftrek.
Maar wat is het probleem? Door die subsidie neemt de vraag naar woningen toe, terwijl het aanbod nogal rigide is. Dus stijgen de prijzen van woningen. Nieuwe kopers moeten dus meer betalen. Wat betekent dat het voordeel van die subsidie bij de volgende "generatie" kopers in ieder geval voor een deel is verdwenen. Ze moeten gewoon meer betalen dan wanneer die hypotheekrenteaftrek niet was ingevoerd. Eigenlijk is die subsidie een gift aan de eerste generatie bewoners, die ze incasseren zodra ze hun huis verkopen.
Als dat zo werkt, dan kun je verwachten dat het bedoelde effect van de bevordering van het eigen woningbezit niet of maar heel beperkt optreedt. En dat blijkt ook het geval te zijn. Of anders gezegd, het kan niet worden aangetoond. Zie ook Bruce Bartlett daarover. Er is natuurlijk wel een toename van eigen woningbezit als de algehele welvaart toeneemt. Maar die hypotheekrenteaftrek, nee, die lijkt niet te werken, anders dan dat hij heeft bijgedragen aan een huizenzeepbel en een financiële crisis. Nee, ik denk dat Ronald Coase de hypotheekrenteaftrek zou zien als een ondoordachte vorm van overheidsingrijpen.
maandag 2 september 2013
Empathie en de grenzen van het zelf: het belang van vertrouwdheid. En wat dat betekent voor de overleving van de menselijke soort
Op wat er dan precies gebeurt, werpt de nieuwe studie Familiarity promotes the blurring of self and other in the neural representation of threat (betaalpoort) meer licht. De onderzoekers vergeleken de hersenactiviteit van proefpersonen bij de aankondiging van pijn (een lichte schok) als ze die pijn zelf zouden gaan voelen en als een ander hem zou gaan voelen. In alle gevallen hield de proefpersoon de arm van die andere persoon vast. In de ene conditie was die andere persoon een vertrouwd iemand (een goede vriend of vriendin) en in de andere conditie een anonieme vreemde. Het bleek toen dat er in beide condities aanwijzingen zijn voor de werking van spiegelneuronen. De hersenactiviteit als je zelf pijn zult gaan lijden komt sterk overeen met die van het besef dat een ander pijn zal gaan lijden, of die ander nu een vertrouwd iemand is of een vreemde.
Maar toen de onderzoekers beter gingen kijken, dat wil zeggen, een andere statistische analyse gebruikten, vonden ze wel degelijk verschillen tussen die twee condities. Ze vonden toen talrijke hersengebieden die wel overlapten als de andere persoon een vertrouwd iemand was en niet als hij/zij een vreemde was.
Dit wijst er op dat ons empathisch vermogen anders uitwerkt bij vertrouwden dan bij vreemden. De onderzoekers vermoeden dat we over twee verschillende vormen van empathie beschikken. Bij een vertrouwde andere persoon ervaren we het gevoel van de andere meer alsof het ons eigen gevoel is. En dat zou kunnen zijn doordat we de ander als het ware als een deel van onszelf beschouwen. Anders gezegd, we breiden de grenzen van ons zelf uit tot de andere personen waarmee we vertrouwd zijn.
Dat vermoeden werd bevestigd door de resultaten van de IOS (Inclusion of Other in the Self)-schaal, waarop je kunt aangeven in hoeverre je je een voelt met de andere persoon, door een mate van overlapping te kiezen die het beste bij de relatie past. Want het bleek dat de hersenactiviteit in de vriend/vriendin conditie sterk samenhing met het gekozen plaatje van de IOS-schaal. Hoe groter de aangegeven overlap, dus hoe meer de grenzen van het zelf de ander omvatten, hoe groter de hersenactiviteit als de ander pijn tegemoet ziet. (Dit komt overeen met de self-expansion theory van Aron en Aron.)
Daarentegen bleek dat verband niet te bestaan als de andere persoon een vreemde was. Meer of minder overlap op de IOS-schaal was niet terug te vinden in de hersenactiviteit. De onderzoekers denken dat we, hoewel we zeker een besef hebben van de pijn die een vreemde tegemoet ziet, dat minder als een eigen, onmiddellijk gevoel ervaren. We hebben, in mijn woorden, als het ware meer vrijheid om die pijn meer of minder ook zelf te voelen.
Het lijkt een eenvoudig en niet heel verrassend resultaat. Maar de implicaties er van zijn aanzienlijk. De evolutionaire oorsprong van ons empathisch vermogen ligt voor een groot deel in de Paleo Sociale Omgeving, waarin onze verre voorouders in groepen van vertrouwde anderen samenleefden en sterk van elkaar afhankelijk waren. Het was in die omgeving van levensbelang om samen te werken en te delen. Daarvoor lijkt die uitbreiding van het zelf tot de vertrouwde anderen een een heel belangrijke voorwaarde. Niet een omgeving waarin mensen eerst nog eens rustig konden nadenken over de vraag of ze wel met anderen zouden meevoelen, om dan te beslissen of ze zouden helpen of niet. Nee, dat meevoelen en helpen ging onmiddellijk en als vanzelfsprekend. En dat is gebleken een heel succesvolle manier van samenleven te zijn.
Maar ondertussen leven we in een andere maatschappij en in een sociale omgeving met veel omgang met vreemden. Ja, daar hebben we ons aan aangepast. Wat niet wil zeggen dat we altijd onverschillig of vijandig staan tegenover vreemden. We kunnen zeer begaan zijn met hun noden, als we daarover via televisiebeelden geïnformeerd worden. Maar over het algemeen liggen we er niet wakker van. En soms geven we wat aan een hulpactie en soms geven we niets. We zijn wel wereldburgers, maar niet met volle overtuiging. Als je daar bij bedenkt dat wereldwijde solidariteit wel eens hoognodig zou kunnen zijn voor het overleven van de menselijke soort, dan kun je er niet zo maar op vertrouwen dat dat laatste ook zal lukken.
Abonneren op:
Posts (Atom)