Zijn wij mensen van nature zorgverleners? In de zin dat we goed gedijen als we voor een ander zorgen? Dat we ons er beter bij voelen, dat onze gezondheid er baat bij heeft en dat we er zelfs langer door leven?
De onderzoekers Michael en Stephanie Brown komen in Informal Caregiving: A Reappraisal of Effects on Caregivers (betaalpoort) tot de conclusie dat dat inderdaad zo is. Maar dat heeft nog heel wat voeten in de aarde.
Want onderzoek levert tegenstrijdige conclusies op. Er is onderzoek dat juist wijst op negatieve effecten van zorgen voor een ander. Van mantelzorg, zoals we dat in Nederland zijn gaan noemen. Maar Brown en Brown laten zien dat er in dat onderzoek niet goed rekening wordt gehouden met al bestaande gezondheids- en leeftijdsverschillen verschillen op het moment dat de mantelzorg begon. Als je partner oud en zorgbehoeftig wordt, dan is de kans groot dat jezelf ook al op leeftijd bent en gezondheidsproblemen hebt. Een onderzoeker moet jou dan niet gaan vergelijken met een jonger iemand die geen mantelzorg geeft. Je komt er dan uit met meer gezondheidsproblemen, maar die komen dan niet voort uit het geven van mantelzorg.
Daar komt nog bij dat in veel van dat onderzoek speciaal aandacht is voor mogelijke negatieve effecten. En ja, als je niet vraagt naar mogelijke positieve effecten, dan zul je ze ook niet aantreffen.
Aan de andere kant is er onderzoek dat wijst op positieve effecten van het zorgen voor anderen. Zo is er de studie Providing social support may be more beneficial than receiving it: results from a prospective study of mortality (betaalpoort), waarin oudere echtparen 5 jaar lang werden gevolgd. Gecontroleerd voor de gezondheid aan het begin van die periode (en voor een aantal andere factoren), was de mortaliteit voor die personen lager die meer hulp hadden gegeven aan vrienden, familie en buren en die hun partner meer emotioneel ondersteund hadden. En in de studie Caregiving Behavior Is Associated With Decreased Mortality Risk werd bij oudere echtparen gevonden dat het zorgen voor de partner de levensduur verlengde, ook weer met controle voor aanvankelijke gezondheidstoestand en andere factoren. Zie ook nog eens eerder dit bericht. En zie Brown en Brown (link bovenaan) voor meer onderzoek met overeenkomstige resultaten.
Dat wij goed gedijen bij het helpen van en zorgen voor anderen is niet zo gek. In de Paleo Sociale Omgeving deden we dat al, getuige de archeologische vondsten die laten zien dat onze verre voorouders al hun best moeten hebben gedaan om gebrekkigen in leven te houden en te ondersteunen. Ook zijn er duidelijke aanwijzingen dat jonge kinderen van 18 maanden gevoelig zijn voor noden van anderen en dat ze gemotiveerd zijn om te helpen. Die gevoeligheid en motivatie zijn kennelijk al als potentie aanwezig. Dat wordt bevestigd door hersenonderzoek en onderzoek naar de werking van oxytocine en progesteron. En bovendien weten we al dat het leiden van een zinvol leven, o.a. gekenmerkt door zorg voor anderen, meer samengaat met welbevinden en gezondheid dan "alleen maar" een gelukkig leven.
Maar dat alles wijst er ook op dat die natuurlijke behoefte om voor anderen te zorgen zijn beperkingen heeft. We zorgen eerder voor degenen met wie we vertrouwd zijn dan voor vreemden. Daar kunnen wij natuurlijk bewust over nadenken, maar het gedrag lijkt meer onbewust en automatisch tot stand te komen. Het wijst op de grote rol van vertrouwdheid in het gedrag van zoogdieren in het algemeen. Ik moest daar aan denken toen ik vorige week de studie Pro-social behavior in rats is modulated by social experience las, die laat zien dat ratten elkaar helpen (om uit een kooitje te ontsnappen), maar alleen als de ander een vertrouwde is. Zo heel bijzonder zijn wij mensen ook weer niet.
En er zijn situaties waarin je in je natuurlijke behoefte om te helpen gefrustreerd wordt door praktische beperkingen. Dat slaat op de vervreemding van de overbelaste mantelzorger. Juist omdat we die zorgbehoefte hebben, levert het stress op als we er niet naar kunnen handelen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten