Mensen zijn fundamenteel sociaal. In de zin dat de spontane activiteit in onze hersenen in een toestand van rust, ons er op voorbereidt om snel de bedoelingen van andere mensen te begrijpen. De spontane activiteit in het zogenaamde default- (terugval-)netwerk van onze hersenen als we geen prikkels van buiten krijgen, "zorgt er voor" dat we voorbereid zijn (geprimed zijn) op een intentionele houding tegenover mensen. Dat is de uitkomst van de studie The Default Mode of Human Brain Function Primes the Intentional Stance (pdf).Zo begon het bericht Hoe fundamenteel sociaal zijn wij? van al weer meer dan een jaar geleden. Nu kreeg ik de studie Interpersonal Autonomic Physiology: A Systematic Review of the Literature onder ogen, die verslag doet van een review van onderzoek naar interpersonele fysiologische synchronie.
Het is een uitgebreide studie die ik hier niet volledig kan samenvatten, al was het maar doordat ik maar beperkt op de vereiste deskundigheid kan terugvallen. Maar ik maak er hier wel melding van omdat het fascinerende lectuur is. En omdat het een ander aspect betreft van hoe fundamenteel sociaal wij zijn dan waar het in dat vorige bericht over ging.
Ultrakort samengevat gaat het om onderzoek dat er op wijst dat de werking van ons autonome zenuwstelsel er toe neigt om synchroon te gaan lopen met dat van anderen, vooral met anderen die ons vertrouwd zijn. Dat autonome zenuwstelsel bestaat uit het sympathische systeem dat ons activeert als dat nodig lijkt (fight or flight) en het parasympathische systeem dat gericht is op rust en herstel (rest and digest). Die twee systemen zijn op elkaar afgestemd en maken het ons mogelijk om, meestal adequaat, te anticiperen en te reageren op uitdagingen zonder dat we daar bewust bij hoeven na te denken.
Veel onderzoek laat dus zien dat de werking van dat autonome zenuwstelsel, gemeten aan maten als hartslag, hartslagvariabiliteit, ademhaling, huidweerstand en huidtemperatuur, synchroon gaat lopen met die van anderen die in onze nabijheid zijn. En naar het lijkt meer met die van vertrouwden dan met (nog) vreemden.
En die mate van synchronie lijkt weer samen te hangen met onderlinge empathie en wederzijds vertrouwen. Dat wil zeggen, onderzoek naar die synchronie tussen therapeut en cliënt, tussen echtparen, tussen ouders en kind en tussen teamgenoten lijkt daar op te wijzen. Waarschijnlijk kun je die synchronie beschouwen als het fysiologische substraat van hechtingsprocessen.
En er lijkt een verband te zijn met de omstandigheid dat wij maar beperkt in staat zijn om onze emoties individueel goed te reguleren. Denk aan Verbondenheid met anderen beschermt tegen zwakke emotionele zelf-regulering en We verbeteren onze emotionele zelfregulering door anderen in hun zelfregulering bij te staan.
Want bij dat autonome zenuwstelsel gaat het natuurlijk over onze emoties. En als we dus die synchronie met anderen ontberen, dan zijn we voor het handhaven van ons emotionele evenwicht geheel op onszelf teruggeworpen.
En dat leert weer veel over waarom we sociaal isolement snel als een gevoel van eenzaamheid en als stressvol ervaren. Update. En het doet vermoedens rijzen over wat de vluchtigheid van sociale relaties voor ons betekent. Zie Over de uitdagingen van de sociale vluchtigheid.
In dat verband kwam ik via de referenties terecht op de interessante studie Relationships as Regulators van Tiffany Field. Daarover misschien een andere keer. Hier al vast de Abstract:
This paper reviews the Hofer (1984, 1996) and Field (1985, 1994) models on relationships as regulators, suggesting that relationships regulate optimal stimulation and thereby modulate arousal levels and attenuate stress. In these models, the behavioral, physiological and biochemical rhythms of individuals become synchronized within close relationships like mother-infant and peer relationships both in human and animal species, and they become more coordinated over time, with some potentially remaining stable, much like zeitgebers. Hofer supports his model by data on infant rat separation stress and Field describes “psychobiological attunement” between human infants and their mothers and between young peers. This review revisits the “relationships as regulators” model, summarizing studies on relationships between non-depressed versus depressed mothers and their infants, between infant, preschool and preadolescent friends versus acquaintances and between happily versus unhappily married couples. Although some behavioral and physiological data support Hofer’s and Field’s “relationships as regulators” model, many studies on relationships have focused instead on the effects of separation or loss. Both Hofer and Field suggest that the real question is “what was there about the relationship that was then missing after the loss?” Future research could address the question of potential mediators and underlying mechanisms for relationships becoming regulators. Potential mediators are explored here including mirror neurons, affective priming, imitation and empathy. The individuals’ rhythms and the attraction to others’ rhythms as regulators may be an epigenetic programming phenomenon, suggesting both genetic and early experience effects that endure across development.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten