donderdag 12 september 2019

Hoe te verklaren dat de Tinbergen-norm voor een rechtvaardige inkomensverdeling zo maar werd losgelaten?

Het is vijftig jaar geleden dat Jan Tinbergen (1903 - 1994), samen met Ragnar Frisch, de eerste Nobelprijs voor Economie ontving. Naar aanleiding daarvan wordt, terecht, her en der stilgestaan bij de invloed die zijn werk heeft gehad en nog heeft.

In ESB gaan Roelof Bos en Gelijn Werner in op de normatieve kant van zijn werk, op de normen en vuistregels waar overheden zich op zouden behoren te oriënteren om het welzijn van mensen te bevorderen: Normatieve kant van Tinbergen heeft flinke stempel op beleid gedrukt.

Een van de normen waar het om gaat is die van een rechtvaardige, en dus behoorlijk egalitaire,  inkomensverdeling. Er ging in de politiek een tijd lang een concretisering van die norm rond die inhield dat de verhouding tussen het inkomen van de laagstbetaalde en hoogstbetaalde niet zou behoren uit te gaan boven de 1:5. Maar die schijnt niet van Tinbergen zelf afkomstig te zijn.

Hoe dan ook, de norm van een rechtvaardige of redelijke inkomensverdeling is in (het denken over) de sociaaleconomische politiek enige tijd gemeengoed geweest. Maar dat is veranderd. Bos en Werner:
Sinds de jaren zeventig is de inkomensverdeling steeds sterker uiteen gaan lopen. Veranderingen in de structuur van de wereldeconomie, zoals globalisering en technologische ontwikkelingen, alsook de opkomst van het neoklassieke denken bij politici in de jaren tachtig en negentig, leidden ertoe dat de doelstelling van een gelijkmatige inkomensverdeling naar de achtergrond verdween.
Niet alleen dus als gevolg van structurele ontwikkelingen in de economie, maar ook door veranderingen in het denken van politici.  Het neoklassieke denken won aan invloed en kreeg vorm in wat we nu vrijuit de neoliberale politieke ideologie noemen. In die ideologie is gelijkheid niet een na te streven toestand.

De markt moet immers zijn werk doen en de inkomensverdeling is een resultante daarvan. Dat zette de bekende golf van privatisering, deregulering en terugtredende overheid in. Onderdeel van die golf was ook dat de hoogste tarieven in de inkomstenbelasting fors werden verlaagd. Tinbergen werd vergeten of zelfs doelbewust aan de kant geschoven.

Nu, in 2019, vragen we ons af hoe dat zo gemakkelijk heeft kunnen gebeuren. Tot de jaren zeventig was een rechtvaardige inkomensverdeling als sociaal-economisch beleidsdoel onomstreden. En daarna was het alsof hij nooit had bestaan. Hoe kan dat?

Dat zou ermee te maken kunnen hebben dat die norm voor een rechtvaardige inkomensverdeling nooit goed onderbouwd is. Niet door Tinbergen en niet door het vak economie.

Dat komt ook naar voren uit hoe Bos en Werner erover schrijven. Want daarin gaat het over twee mogelijke onderbouwingen voor die norm: "een persoonlijk waardestelsel" en "een economische analyse". Naast die economische analyse, die wijst op economische nadelen van te grote ongelijkheid, zou er dus alleen maar dat persoonlijke, en dus "willekeurige", waardestelsel zijn.

Ja, als dan dat neoklassieke denken ineens aan invloed wint, en die economische nadelen terzijde schuift, dan is er alleen nog het persoonlijke waardestelsel dat groeiende ongelijkheid zou kunnen tegenhouden. En dat is natuurlijk een zwak tegenwicht, want tegenover de waarden van de ene persoon staan die van de andere.

Maar er is natuurlijk naast die economische analyse ook een sociaalwetenschappelijke. Of die had er kunnen zijn, als de sociologie een maatschappelijk belangrijker was geweest.

Een vak met de empirisch onderbouwde beleidsdoelstelling om bewegingen in de richting van het gemeenschapsevenwicht tot stand te brengen en om bewegingen in de richting van het statuscompetitie-evenwicht te vermijden.  Zie het bericht Een maatschappelijk belangrijker vak sociologie had kunnen optreden als verdediger van de verzorgingsstaat (deel 10 van de reeks Hoe kan de sociologie een maatschappelijk belangrijker vak worden?).

Een vak dus dat er met kracht van empirische argumenten op had kunnen wijzen dat een toename van ongelijkheid krachten in werking zet die de samenleving stuurt in de richting van het statuscompetitie-evenwicht, het evenwicht dat naar menselijk welzijn inferieur is aan het gemeenschapsevenwicht. Zie Vermindering van ongelijkheid brengt ons dichter bij het gemeenschapsevenwicht  (deel 11 van diezelfde reeks).

De les is dus dat er naast een vak economie een vak nodig is dat een sociaalwetenschappelijk gefundeerde beleidsdoelstelling kan verschaffen. Zodat er naast een economische analyse meer bestaat dan "een persoonlijk waardestelsel".

Geen opmerkingen: