vrijdag 17 mei 2019

Een maatschappelijk belangrijker vak sociologie had kunnen optreden als verdediger van de verzorgingsstaat - Hoe kan de sociologie een maatschappelijk belangrijker vak worden? - deel 10

Update. Lees nu ook Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.

Dat de sociologie een groter maatschappelijk belang zou kunnen hebben als het vak zich zou oriënteren op het gemeenschapsevenwicht als doeltoestand, kan fraai geïllustreerd worden aan wat de rol van de sociologie de afgelopen decennia geweest had kunnen zijn in de politiek ten aanzien van de verzorgingsstaat. Zie hier het vorige bericht in deze reeks: Meer aanwijzingen voor de positieve welzijnseffecten van gemeenschapsgedrag.

Even ter recapitulatie: volgens de Dual Mode-theorie zijn er in elke sociale groep twee evenwichten mogelijk, het gemeenschapsevenwicht en het statuscompetitie-evenwicht, waarvan het gemeenschapsevenwicht naar menselijk welzijn de voorkeur verdient. De drie stellingen van die theorie (zie deel 2 van deze reeks) hebben een empirische onderbouwing in het onderzoek naar de evolutie van de menselijke sociale natuur en in het sociaalwetenschappelijk onderzoek.

Voor de sociologische beleidsadvisering zou dit betekenen dat de sociologie beleid zou aanbevelen dat naar verwachting en op grond van onderzoek bewegingen zou bevorderen in de richting van het gemeenschapsevenwicht. En beleid zou afraden dat integendeel bewegingen in gang zou zetten in de richting van het statuscompetitie-evenwicht.

We hebben al gezien dat het gemeenschapsevenwicht gemakkelijk wordt benaderd als het gaat om de kleine groepen van vertrouwde anderen, zoals die van familie en vrienden. Maar in de tegenwoordige maatschappij leven we ook in de context van de nationale staat (en zelfs in die van de wereldbevolking).

En op het niveau van de nationale staat zijn de verzorgingsstaten zoals die na de Tweede Wereldoorlog werden opgebouwd, te beschouwen als collectieve pogingen om de morele intuïties van het gemeenschapsgedrag vorm te geven.

Een beweging dus van burgers verenigd in een democratie om door samenwerking en delen bestaanszekerheid voor iedereen te bevorderen. De grote mate van gelijkheid in middelen en rechten die daardoor gecreëerd werd, met hoge toptarieven in de inkomstenbelasting, was onmiskenbaar een beweging in de richting van het gemeenschapsevenwicht. Met overduidelijk een ontmoediging van statuscompetitiegedrag, om de uitwassen daarvan, die we later zo goed hebben leren kennen, te voorkomen.

Dat deze ontwikkeling toen mogelijk was, zal er alles mee te maken hebben gehad dat het inzicht in de vreselijke gevolgen voor de bestaanszekerheid van de crisis van de jaren 30, zoals culminerend in de kwaadaardige statushiërarchie van het Hitler-bewind, nog heel levendig was. Voor de opbouw van de verzorgingsstaat was er een politieke consensus. Die onder ogen zag hoe vreselijk de gevolgen kunnen zijn van bestaansonzekerheid voor grote delen van de bevolking.

Hoewel er dus een grootscheepse beweging was in de richting van het gemeenschapsevenwicht, waren er ook tegenkrachten. Die vanaf de jaren 70 sterker werden en er in slaagden om veel van de verworvenheden terug te draaien. Zie de verzameling berichten op dit blog achter het label verzorgingsstaat, in het bijzonder ook Heeft de, politiek gemotiveerde, toename van bestaansonzekerheid de tegenstellingen aangewakkerd?

In die neoliberale tegenbeweging, ondersteund door het Grote Geld, heeft het vak economie een grote rol gespeeld. Binnen dat vak kregen de neo-klassieken de overhand bij het beïnvloeden van de politiek. De overheid zou te groot zijn geworden, er moest geprivatiseerd en gedereguleerd worden, arbeid diende weer als gewone koopwaar beschouwd te worden en moest dus worden geflexibiliseerd, de macht van de vakbonden moest gebroken worden, lonen moesten verlaagd, meer ongelijkheid was goed en tussen landen moest alles draaien om "concurrentievermogen".

En: er was geen andere wetenschappelijke discipline die tegengas gaf. Het vak sociologie was weliswaar veel verder ontwikkeld dan in de na-oorlogse periode, maar dan vooral als een onderzoeksvak. Sociologen kwamen wel in het beleid of zelfs in de politiek terecht, maar konden niet terugvallen op een wetenschappelijk raamwerk ten behoeve van beleidsadvisering.

Hoe anders had het kunnen lopen als er wel een vak sociologie was geweest dat er met overtuiging en gezag op had kunnen wijzen dat competitie snel verwordt tot statuscompetitie en dat toenemende ongelijkheid daardoor een zichzelf versterkend proces is. Dat de toename van bestaansonzekerheid, gemotiveerd door de economische nadruk op "prikkels", allerlei vreselijke gevolgen heeft, zoals het bieden van kansen aan recht-extremistische partijen.

Een vak dat consequent had kunnen pleiten voor juist de tegengestelde beweging in de richting van het gemeenschapsevenwicht. Dat met verve naar voren had gebracht dat grotere ongelijkheid juist helemaal niet goed is voor stabiele economische groei. Dat er naast sociale, juist ook goede economische redenen zijn om het gemeenschapsevenwicht als wenselijk te zien.

Kortom, een maatschappelijk belangrijker vak sociologie had kunnen optreden als verdediger van de verzorgingsstaat.

Geen opmerkingen: