Update. Zie nu ook deel 12 van deze reeks: Heeft de sociologische theorie een blinde vlek voor kwaadaardigheid?Er zijn goede, empirisch onderbouwde, redenen om beleid te adviseren dat bewegingen in gang zet in de richting van het gemeenschapsevenwicht. Zie hier het vorige bericht in deze reeks over hoe het vak sociologie maatschappelijk belangrijker kan worden: Een maatschappelijk belangrijker vak sociologie had kunnen optreden als verdediger van de verzorgingsstaat.
Zulke beleidsadviezen zullen uiteraard op hun beurt weer gebaseerd moeten zijn op empirisch onderzoek naar de voorwaarden waaronder het gemeenschapsevenwicht dichterbij gebracht kan worden. Om de gedachten te bepalen twee voorbeelden van zulke op empirisch onderzoek gebaseerde adviezen:
- door eenzaamheid terug te dringen, kunnen we dichter in de buurt van het gemeenschapsevenwicht komen. Een middel daartoe is er voor te zorgen dat woonbuurten meer ontmoetingsplekken hebben. Zie Ontmoetingsplekken dichterbij zorgen voor minder sociaal isolement en meer vertrouwen in andere mensen.
- door pesten op scholen te verminderen, kunnen we er voor zorgen dat de sociale omgeving waarin onze kinderen een groot deel van hun tijd doorbrengen, dichter in de buurt komt van het gemeenschapsevenwicht. Een middel daartoe is het leeftijdsgemengd groeperen op scholen. Zie Pesten moet je niet door leraren laten oplossen. Doe aan leeftijdsmenging.
Van de empirische aanwijzingen die daarop wijzen, gaf ik een opsomming in het bericht Loopt het kapitalisme op zijn laatste benen? Economische, maar ook sociaalwetenschappelijke inzichten. Die je hieronder nog eens kunt nalezen;
Opmerkelijk is natuurlijk dat het vak sociologie weliswaar ongelijkheid als een van haar centrale thema's beschouwt, maar zich beperkt tot het doen van onderzoek daarnaar. Het vak staat niet bekend als een bron van pleidooien voor meer egalitaire samenlevingen. Als een socioloog toch waarschuwt voor te grote ongelijkheid, dan is dat niet op basis van een uit het vak zelf voortkomende argumentatie.
Ik zocht even naar een voorbeeld daarvan en stuitte op deze passage uit Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat van C.J.M. Schuyt:
- Opgroeien in armoede in een welvarende maatschappij werkt negatief uit op de hersenontwikkeling die nodig is voor planning en impuls- en aandachtsbeheersing. Die vermogens helpen bij het succesvol volgen van een opleiding. Arm opgroeien verkleint dus de kans op maatschappelijk succes, waardoor armoede wordt doorgegeven aan kinderen.
- Armoede gaat gepaard met de stress van zorgen over de toekomst en heeft daardoor negatieve effecten op het cognitieve functioneren. Omdat onze maatschappij een groot beroep doet op ons cognitieve functioneren, verkleint armoede dus de kans op maatschappelijk succes.
- De stress van armoede en lage sociaaleconomische status heeft negatieve gezondheidseffecten en een slechte gezondheid verkleint de kans op maatschappelijk succes.
- Een hogere sociaaleconomische status maakt mensen egoïstischer. Waardoor ze meer geneigd zijn tot inspanningen om de bestaande ongelijkheid, die in hun voordeel werkt, in stand te houden.
- Mensen die qua persoonlijkheid aardiger zijn, en dus meer met anderen rekening houden, verdienen minder. Ze zijn minder maatschappelijk succesvol. Omgekeerd: onaardige mensen, die dus egoïstischer zijn, verdienen meer en zijn maatschappelijk succesvoller. En zullen dus meer geneigd zijn om te pogen de bestaande ongelijkheid in stand te houden.
- Rijken hebben de neiging om bij elkaar in de buurt te gaan wonen (inkomenssegregatie) en vooral met elkaar om te gaan. Dat maakt het makkelijker om opinies te cultiveren die rijkdom moreel rechtvaardigen en die armoede toeschrijven aan individuele en moreel verwijtbare kenmerken ("ze zijn lui"). Waardoor rijken vooral geneigd zullen zijn om de bestaande ongelijkheid in stand te houden.
- Mensen zijn geneigd om de bestaande ongelijkheid te onderschatten, waarschijnlijk doordat ze er niet goed over zijn geïnformeerd. Daardoor zullen dus degenen die minder ongelijkheid zouden willen, zich minder inspannen om die terug te dringen dan wanneer ze wel goed geïnformeerd waren.
- Mensen die hun inkomen zien groeien doordat ze geld hebben gewonnen in een loterij, stemmen politiek gezien rechtser. Een inkomenstoename maakt rijker en doet mensen dus bijdragen aan politieke partijen die de bestaande ongelijkheid in stand willen houden.
- De rijken zijn machtiger dan de armen. En gevoelens van macht maken mensen minder empathisch. Dus leven rijken zich minder goed in in het lot van de armen. En zullen ze zich dus minder inspannen om dat lot te verlichten.
- De rijkaards zijn succesvol geweest in de maatschappelijke statuscompetitie. En winnaars in een statuscompetitie hebben de neiging om neer te kijken op de verliezers en hen zelfs te vernederen. En dus om de bestaande ongelijkheid te rechtvaardigen. En verliezers hebben de neiging om zich daarbij neer te leggen in plaats van in opstand te komen.
- Grote ongelijkheid leidt ertoe dat de rijken via de politiek erin slagen om die ongelijkheid, en dus hun rijkdommen, in stand te houden of zelfs te vergroten.
Opmerkelijk is natuurlijk dat het vak sociologie weliswaar ongelijkheid als een van haar centrale thema's beschouwt, maar zich beperkt tot het doen van onderzoek daarnaar. Het vak staat niet bekend als een bron van pleidooien voor meer egalitaire samenlevingen. Als een socioloog toch waarschuwt voor te grote ongelijkheid, dan is dat niet op basis van een uit het vak zelf voortkomende argumentatie.
Ik zocht even naar een voorbeeld daarvan en stuitte op deze passage uit Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat van C.J.M. Schuyt:
De intergenerationaliteit van de cumulatie van problemen vormt een belangrijk argument voor vermindering van ongelijkheid. Meervoudig gedepriveerden hebben een veel geringere mogelijkheid tot respect van anderen (ondanks de heilige schijn van verbale uitingen in die richting) en tot het verwerven van zelfrespect (ondanks hun woorden dat ze het wel redden). Ze hebben ook een veel geringere mogelijkheid tot het daadwerkelijk ondervinden en beleven van menselijke waardigheid, ook al zijn er gelukkig prachtige uitzonderingen op deze regel. Op grond van eerbied voor het kosmisch toeval heeft iedereen recht op het verwerven van zelfrespect. Een blijvend argument tegen gecumuleerde maatschappelijke ongelijkheid is juist deze zorg voor het zelfrespect.Deze redenering is zeker prijzenswaardig, maar het belang van zelfrespect en menselijke waardigheid komt ad hoc naar binnen. Er is niet een verwijzing naar een vanuit het vak ontwikkelde doeltoestand zoals die van het gemeenschapsevenwicht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten