- de eerste twee stellingen samen impliceren dat er in het menselijke sociale leven twee evenwichten kunnen bestaan, een waarin allen gemeenschapsgedrag en een waarin allen statuscompetitiegedrag vertonen
- het gemeenschapsevenwicht een hoger welzijn verschaft dan het statuscompetitie-evenwicht.
Net zo als voor de eerste twee stellingen, mogen we ook van de derde stelling eisen dat er empirische evidentie voor bestaat.
Als je daarnaar op zoek gaat, dan vind je wel veel onderzoek dat laat zien dat gemeenschapsgedrag (pro-sociaal gedrag) welzijnsverhogend en dat statuscompetitiegedrag welzijnsverlagend is, maar weinig onderzoek waarin daarbij rekening is gehouden met de sociale omgeving . In het bijzonder met hoeveel anderen hetzelfde of juist het tegengestelde gedrag vertonen.
Denk enerzijds aan het onderzoek waaruit blijkt dat pro-sociaal gedrag gelukkiger maakt (Door pro-sociaal gedrag gelukkiger - nieuwe aanwijzingen) en et onderzoek naar de positieve gezondheidseffecten van het verlenen van sociale steun (Zijn mensen van nature zorgverleners? Waarom voor een ander zorgen goed voor je is).
En anderzijds aan de aanwijzingen dat statuscompetitiegedrag stressverhogend is. Zie de berichten
Gezondheid en sociale omgeving (7): de stress van statuscompetitie en eenzaamheid en Prestatiedruk, competitie, stress en ziek worden. Over de amygdala en het voortdurend alert moeten zijn.
Maar daarnaast is er ook het onderzoek naar de welzijnseffecten van het verkeren in een meer gemeenschapsgerichte omgeving dan wel in een meer statuscompetitiegerichte omgeving. Zie bijvoorbeeld In een veilige sociale omgeving, waarin mensen elkaar vertrouwen, leven mensen langer en Hoe meer gemeenschap en hoe minder statuscompetitie, hoe gezonder we zijn en hoe langer we leven. O ja, zie ook De weg van eenzaamheid en sociale stress via verhoogde ontstekingsactiviteit naar gezondheidsproblemen.
Al dat onderzoek vergelijkt individuen op hun gedrag dan wel op hun sociale omgeving. Je zou natuurlijk onderzoek willen waarin gedrag en omgeving allebei zijn meegenomen, zodat je zou kunnen toetsen of welzijnseffecten van gedrag inderdaad afhankelijk zijn van de aard van de sociale omgeving. Maar tot nu toe komen onderzoekers niet op het idee om zulk onderzoek te gaan doen. Of ik zie het nu even helemaal over het hoofd.
Tenslotte heb je het onderzoek waarin niet individuen, maar samenlevingen worden vergeleken. Ik denk dan aan studies die laten zien dat burgers van verzorgingsstaten, samenlevingen dus waarin de gemeenschapsintuïties meer zijn geïnstitutionaliseerd in wetgeving, gelukkiger zijn dan burgers van andere landen. Denk aan Verzorgingsstaat, welvaart en geluk / Het World Happiness Report 2013 en De verzorgingsstaat verhoogt de tevredenheid met het leven. En niet een klein beetje!
Al met al veel aanwijzingen die sterk doen vermoeden dat het gemeenschapsevenwicht naar welzijn te prefereren valt boven het statuscompetitie-evenwicht.
Dat is een belangrijk inzicht, omdat het een richting wijst waarin een maatschappelijk belangrijker vak sociologie zich zou kunnen ontwikkelen. Ontwikkel je tot een vak met empirisch onderbouwde deskundigheid op het terrein van de voordelen en van de bevordering van gemeenschapsgerichtheid.
Natuurlijk valt hier meer over te zeggen. En is er dus een kans dat deze reeks wordt voortgezet. Update. Zie nu ook deel 4.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten