dinsdag 27 oktober 2020

Het eendimensionale economische mensbeeld is niet alleen als mensbeeld onrealistisch, maar ook als venster op wat zich werkelijk in de markt en in de maatschappij afspeelt

Er zijn tenminste twee complicaties van dat primaat van vrijwilligheid dat dient als morele onderbouwing van het geloof in de vrije markt als bron van alle welvaart: de complicatie van de consumentensoevereiniteit en de complicatie van het vetorecht. Zie hier het vorige bericht

Volgens het economische leerstuk van de consumentensoevereiniteit zijn mensen zelf de beste beoordelaars van wat goed voor hen is. En is de markt vervolgens, als het geheel van alle vrijwillige transacties, bijna per definitie, de bron van alle welvaart. De markt is immers de sociale ruimte waarin alle vrijwillig gesloten transacties zich afspelen. De markt stelt iedereen in staat om zijn/haar eigenbelang zoals hij/zij dat zelf ziet, na te streven en als iedereen dat dan ook doet, dan is het collectieve resultaat het best denkbare. Economisch gezegd: de markt zorgt voor een eindtoestand die een Pareto-optimaal evenwicht is, in de zin dat er niemand meer is die er beter op kan worden zonder dat anderen er slechter op worden.

Een al bekende tegenwerping is dat er bepaalde goederen en diensten zijn die wel degelijk onze welvaart vergroten, maar die de markt niet goed kan verschaffen. Dat is het leerstuk van het marktfalen. Het gaat om zaken als publieke goederen (schone lucht, biodiversiteit), goederen met externaliteiten (goederen waarvan de productie milieuschade veroorzaakt, vaccinaties), goederen met een natuurlijk monopoliekarakter (waterleidingnet, electriciteitsnet, spoorwegennet, internet, postbezorging) en diensten waarvan de kwaliteit beter door de verschaffer ervan kan worden ingeschat dan door de klant (gezondheidszorg, geneesmiddelen, levensmiddelen). In zulke gevallen is er aanleiding voor overheidsoptreden. Zie Policy Analysis. Concepts and Practice van David L. Weimer en Aidan R. Vining voor een overzicht van argumenten en onderzoek. (Ik gebruikte dat boek ooit in mijn colleges.)

Maar het gaat mij nu om een andere, meer fundamentele tegenwerping, die ik in het vorige bericht al aankondigde. Dat is de tegenwerping dat dit economische marktdenken volledig is gebaseerd op het mensbeeld van de homo economicus, waarin de dualiteit van de menselijke sociale natuur genegeerd wordt. Dat duale mensbeeld, waarin mensen in hun sociale gedrag, afhankelijk van de aard van hun sociale omgeving, dus afhankelijk van wat anderen doen, oftewel gemeenschapsgedrag oftewel statuscompetitiegedrag vertonen, is veel realistischer dan die eendimensionale homo economicus

Het berust op het fundamentele empirische inzicht dat mensen zoals alle dieren erop geselecteerd zijn om snel hun sociale omgeving op veiligheid dan wel onveiligheid te beoordelen en hun eigen gedraag daaraan aan te passen. Bij genoeg signalen van gemeenschapsgedrag van anderen, en dus van veiligheid, wordt gemeenschapsgedrag uitgelokt. Maar bij voldoende signalen van statuscompetitiegedrag, en dus van onveiligheid, wordt ook het eigen statuscompetitiepatroon geactiveerd. De evolutie heeft onze sociale natuur flexibel gemaakt. Zie verschillende berichten op dit blog, zoals hier, hier, hier en hier.

Een in het oog springende implicatie daarvan is dat er in het menselijk sociale leven twee evenwichten mogelijk zijn, het gemeenschapsevenwicht en het statuscompetitie-evenwicht. Waarbij alles erop wijst dat dat gemeenschapsevenwicht naar menselijk welzijn en naar onze morele oordelen te prefereren valt boven het statuscompetitie-evenwicht.

Daarmee wordt het vulgaire economische marktdenken van het neoliberalisme natuurlijk volledig onderuitgehaald, zowel naar empirische inzichten als naar morele beoordeling. Want als je met dat duale mensbeeld naar de markt kijkt, dus naar de reële markt en niet naar het economische ideaalbeeld, dan zie je enerzijds gemeenschapsgedrag, maar anderzijds juist ook veel statuscompetitiegedrag.

Je ziet gemeenschapsgedrag in al die transacties die op onderling vertrouwen gebaseerd zijn. Transacties dus waarin niet alles van te voren contractueel hoeft te worden vastgelegd. Waarin de partijen op elkaars gemeenschapsgedrag vertrouwen. En als je daar goed over nadenkt, dan zie je dat zonder een zekere mate van onderling vertrouwen veel transacties nooit zouden kunnen plaats vinden. Zie ook Het misverstand dat in "de economie" alles draait om concurrentie en zie Calculativeness, trust and the reciprocity complex: Is the market the domain of cynicism? van Rudi Wielers en mij.

En je ziet anderzijds dat de markt en het marktdenken statuscompetitiegedrag uitlokken. Denk aan het onderzoek waaruit bleek dat bankiers in hun positie als bankier oneerlijk zijn, wat wijst op een bankencultuur van bedrog. En denk aan de aanwijzingen dat de markt morele waarden erodeert, dat het studeren van het vak economie studenten minder pro-sociaal maakt en dat werkers in de publieke sector pro-socialer zijn dan die in het bedrijfsleven. O ja, en aan het onderzoek dat wijst op een haasje-over-effect bij de totstandkoming van de hoge beloningen van CEO's van grote ondernemingen, dat wijst op onderlinge statuscompetitie. 

Dat de markt dat statuscompetitiegedrag gemakkelijk uitlokt, heeft ook tot gevolg dat de economie zich nogal eens anders gedraagt dan de economen verwachten. Zo blijkt volgens onderzoekers van de Amerikaanse Centrale Bank statuscompetitie een grote rol te spelen in de groei van de grote ongelijkheid en van de financiële instabiliteit van de afgelopen veertig jaar.

Dat eendimensionale economische mensbeeld is dus niet alleen als mensbeeld onrealistisch, maar ook als venster op wat zich werkelijk in de markt en in de maatschappij afspeelt. Daar zien we niet dat ene optimale marktevenwicht, maar juist zowel bewegingen in de richting van het gemeenschapsevenwicht als bewegingen in de richting van het statuscompetitie-evenwicht.

Dat alles over over de complicatie van de consumentensoevereiniteit en het morele primaat van vrijwilligheid van het neoliberale vulgair-economisch denken. Waar dit meteen op wijst is dat het voeren van overheidsbeleid zacht gezegd gecompliceerder moet zijn dan dat je alles zoveel mogelijk aan de markt kunt overlaten.

En dan hebben we het nog niet eens gehad over die andere complicatie van het neoliberale denken, die van het vetorecht. Wordt vervolgd.

Geen opmerkingen: