Piketty beschrijft in zijn Capital and Ideology (2020) hoe aan het eind van de achttiende eeuw de bezittersmaatschappijen zich ontwikkelden, de maatschappijen waarin je status niet alleen meer van je afkomst afhing, maar ook van de omvang van je bezit. Daarna, en vooral in de loop van de twintigste eeuw ontwikkelden zich de wat hij sociaaldemocratische maatschappijen noemt, waarin democratische overheden de morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt mee en van rechtvaardigheid belichamen. Sindsdien leven we in een tijd waarin niet duidelijk is of uiteindelijk de bezittersmaatschappijen of de sociaaldemocratische maatschappijen zich zullen doorzetten. Zie ook het bericht De strijd tussen de morele noties van de sociaaldemocratie en de de morele luchtledigheid van het vak economie.
Bij die "strijd" tussen die twee maatschappijvormen denk je allereerst aan de verschillen in opvattingen over wat de taken van de overheid dienen te zijn. Maar een element in die strijd heeft ook te maken met wat eigenlijk bezit (of eigendom) is.
Dat slaat in het bijzonder op de vraag wie eigenlijk nog de eigenaars zijn van de grote ondernemingen. De achtergrond van die vraag is dat we in een maatschappij leven waarin er naast relaties tussen personen ook relaties tussen posities of functies bestaan. Een positie is een geheel van formeel vastgelegde rechten en plichten, die door verschillende personen vervuld kan worden. En een persoon die een positie bekleedt (de "agent"), zit daar niet voor zichzelf, maar wordt geacht de belangen te behartigen van degene die de positie in het leven heeft geroepen (de "principaal"). Denk even terug aan het bericht Is ons koningschap een functie? En zijn we eigenlijk al een republiek?, met een verwijzing naar Foundations of Social Theory van de socioloog James S. Coleman.
Grote ondernemingen hebben over het algemeen een rechtsvorm waarin eigendom en bestuur zijn gescheiden. In Nederland gaat het dan om de naamloze vennootschap. Het eigendom is gespreid over de kapitaalverschaffers, de aandeelhouders, die beperkt aansprakelijk zijn. Het feitelijke bestuur van de onderneming gebeurt door het management (de Raad van Bestuur), onder toezicht van de Raad van Commissarissen, die benoemd worden door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders.
Het is een constructie waarin meestal niet meer zo duidelijk is wie nu eigenlijk de eigenaars van de onderneming zijn, ook al doordat de aandelen vrij verhandelbaar zijn. Dat roept enerzijds de vraag op of de bestuurders van de onderneming (de CEO's) wel genoeg de belangen van de aandeelhouders in het oog houden en in plaats daarvan zichzelf verrijken. Denk aan de bonussencultuur. En denk aan dat beroemde boek van Adolf Berle en Gardiner Means uit 1932: The Modern Corporation and Private Property.
Maar anderzijds ook de vraag of die bestuurders zich niet teveel laten leiden door de korte termijn veranderingen van de aandelenkoersen. In beide gevallen is er de vraag of er wel genoeg met andere belanghebbenden (stakeholders) rekening wordt gehouden, zoals met, toch niet onbelangrijk, de werknemers en de klanten.
Dit alles ter inleiding op het betoog van Bo Rothstein vandaag, waarin die wijst op een recente ontwikkeling die het eigenaarschap van de onderneming nog vluchtiger maakt dan het al was. Zie When capital relinquishes ownership.
Wat is het geval? Er is een explosieve toename van zogenaamde indexfondsen. Dat zijn fondsen die niet meer actief beheerd worden door (meestal uitstekend betaalde) vermogensbeheerders, maar door algoritmes die reageren op beurskoersen. Iedereen kan tegen een geringe vergoeding in zo'n fonds instappen. Bovendien is de invloed op de benoeming van commissarissen volledig losgelaten. Deze ontwikkeling lijkt zich door te zetten, want die passief beheerde indexfondsen doen het vooralsnog beter dan de actief beheerde fondsen.
Rothstein wijst erop dat daarmee uiteraard de handelingsruimte van de bestuurders nog meer zal toenemen. Met nog hogere bonussen tot gevolg. Met deze nieuwe ontwikkeling doet in feite de factor kapitaal afstand van de controle over de onderneming.
Maar zou dat niet een goede aanleiding kunnen zijn voor de factor arbeid om die controle over te nemen? Want er zijn veel aanwijzingen dat coöperatieve ondernemingen het heel goed doen, niet alleen qua rendement, maar ook naar welzijn en inzet van de werknemers. Zie ook mijn eerdere berichten over de coöperatieve economie.
Misschien hebben die bezittersmaatschappijen niet alleen democratie nodig op het niveau van de nationale staten, maar ook op het niveau van de ondernemingen. Rothstein heeft een link naar het boek Property and Contract in Economics: The Case for Economic Democracy van David Ellerman, dat ik niet kende. Dat boek is niet meer verkrijgbaar, maar als je de link volgt, kom je op de website van de auteur, waar je het kunt downloaden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten