maandag 27 juni 2022

Voor rijken voelt het dat ze er op achteruitgaan, namelijk in status, als er niet meer gebeurt dan dat armen erop vooruitgaan. Het verschil wordt kleiner! Dat willen ze niet.

Als je in een democratie de ongelijkheid, van inkomens en/of vermogens, laat toenemen, dan creëer je een bovenlaag van rijken die hun rijkdom gaan zien als zelf verworven en gerechtvaardigd en die rijkdom dus willen verdedigen tegen pogingen om de ongelijkheid te laten afnemen. Ook als iedereen, dus ook zijzelf, beter af zouden zijn in een meer gelijke, egalitaire, maatschappij. Dat is, extreem kort samengevat, de conclusie van de nieuwe studie If you rise, I fall: Equality is prevented by the misperception that it harms advantaged groups

Een verklaring daarvoor blijkt te zijn dat de rijken een toename van gelijkheid waarnemen als een achteruitgang voor henzelf ook als dat objectief niet het geval is. Ze lijken een nul-som beeld te hebben van de verdeling: als anderen meer toevalt, dan moet dat wel ten koste gaan van wat ik nu heb. 

De onderzoekers noemen in-group favoritism, de neiging tot het bevoordelen van de eigen groep, als een mogelijke verklaring voor zulk gedrag. De rijken zien zichzelf als een groep en die groep moet worden verdedigd tegen bedreigingen. Op dat leerstuk van in-group favoritism is steekhoudende kritiek mogelijk. Zie het bericht De uitspraken van minister Blok sociaalwetenschappelijk bekeken - Politici zouden beter op de hoogte moeten zijn van het sociaalwetenschappelijk onderzoek.

Maar afgezien daarvan, het verklaart ook niet waarom de rijken een achteruitgang voor henzelf waarnemen terwijl die er objectief, zeg in euro's, niet is. Er moet "iets" zijn waarin ze zichzelf er op achteruit vinden gaan en dat zijn geen euro's of materiële middelen.

Wat dat "iets" is ligt voor de hand en het is opvallend dat de onderzoekers dat niet zien: status! Natuurlijk brengt ons dit op het terrein van de statuscompetitie. In een statuscompetitief wereldbeeld is elk verdelingsprobleem een nul-som spel. Wat de een meer krijgt, gaat altijd ten koste van de ander. Het gaat dan niet meer om wat jij objectief hebt, maar om jouw positie in de statushiërarchie. En als anderen daarin stijgen, dan daal jij automatisch. 

Voor rijken voelt het dus dat ze er op achteruitgaan, namelijk in status, als er niet meer gebeurt dan dat armen erop vooruitgaan. Het verschil wordt kleiner! Dat willen ze niet.

Het is dus de neiging tot statuscompetitie die maakt dat rijken zich verzetten tegen meer gelijkheid. En die verklaart dat ze hun middelen inzetten (het Grote Geld) om te verhinderen dat het democratische proces tot grotere gelijkheid zou leiden. Denk aan het bericht Als je de ongelijkheid laat toenemen, dan creëer je rijken die de democratische overheid niet anders kunnen zien dan als een schurk die hun geld wil. 

Vandaar dat democratie en grote ongelijkheid niet kunnen samen gaan. Democratie is de uitingsvorm van onze morele gemeenschapsintuïties van iedereen-telt-mee. Maar grote ongelijkheid verdringt die intuïties en vervangt ze door de statuscompetitie. Anders gezegd, bij grote ongelijkheid ontbreekt het gevoel van gezamenlijkheid dat voor democratie nodig is.

1 opmerking:

Theo Mensen zei

Kort en goed: zó werkt dat dus…