Misschien heeft Thomas Piketty gelijk dat we in een lange overgangstijd leven, op weg naar meer politieke en economische gelijkheid. Naar wat Piketty participatief socialisme noemt. Overeenkomend met wat ik (op weg naar) het gemeenschapsevenwicht noem. Zie hier het vorige bericht.
Je zou Piketty graag gelijk kunnen geven. Maar zijn argumentatie is toch eigenlijk alleen maar dat die ontwikkeling naar meer gelijkheid zich nu al zo'n twee eeuwen afspeelt. En dat is niet voldoende om te concluderen dat die trend zich altijd maar zal doorzetten. Ik noemde al dat de ambivalentie van de menselijke sociale natuur tussen gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag doet verwachten dat de strijd tussen die twee op maatschappelijk vlak er altijd wel zal blijven. Met blijvende onzekerheid over waar die strijd op zal uitdraaien.
Los daarvan ziet Piketty ook wel in dat die trend naar meer gelijkheid gepaard kan gaan met ups en downs. Bij hem gaat het om een strijd tussen ideologieën en de uitkomst daarvan beweegt zich niet rechtlijnig door de geschiedenis. De korte overgangstijd die we nu meemaken is die van het doodlopen van de neoliberale onderbreking (een down) van de naoorlogse ontwikkeling van de verzorgingsstaat (een up), die begon begon in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw.
Toen begonnen de pleidooien voor meer marktwerking en om de overheid terug te dringen. Pleidooien die zich lang konden voordoen als objectief wetenschappelijk onderbouwde betogen. Het vak economie schreef "economische hervormingen" voor en het prestige van dat vak was zo groot dat iedereen daarmee instemde. Niet alleen de rechtse politieke partijen, maar ook de sociaaldemocraten gingen voetstoots aannemen dat die weg diende te worden ingeslagen. Lees Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis van Bram Mellink en Merijn Oudenampsen voor hoe zich dat in ons land voltrok.
De overheid moest terugtreden en zichzelf ook meer bedrijfseconomisch organiseren. En de markt moest worden uitgebreid, door uitbesteding, privatiseringen, deregulering en verlaging van belastingen. Meer ongelijkheid was goed, want zorgde voor de benodigde "prikkels". En dat alles zou zorgen voor meer economische groei en precies die economische groei moest ook het allesbepalende criterium worden voor wat wenselijk was.
Natuurlijk zagen al die neoliberale economen en politici ook wel in dat wat zij voorstonden zich slecht verdroeg met de morele gemeenschapsintuïties van iedereen-telt-mee en van rechtvaardigheid. Maar die morele tegenwerpingen werden geneutraliseerd door de belofte dat de economische groei uiteindelijk ook terecht zou komen bij degenen die het niet zo goed hadden. Dat was het trickle-down argument. Waarmee de sterk groeiende inkomens-, maar vooral vermogensongelijkheid gerechtvaardigd zouden kunnen worden.
Zoals gezegd, we maken nu mee dat die neoliberale onderbreking op zijn eind loopt. Dat is de korte overgangstijd waarin we nu leven. De objectief wetenschappelijke argumenten bleken toch niet zo goed empirisch onderbouwd te zijn. De economische groei viel tegen en was lager dan in de eerste, zeg maar sociaaldemocratische, decennia na de Tweede Wereldoorlog. De ongelijkheid nam groteske vormen aan. Daklozen verschenen in het straatbeeld en voedselbanken werden opgericht. Niet iedereen telde mee. En de financieel-economische instabiliteit nam toe.
De indruk dringt zich op dat die objectief wetenschappelijke argumenten als dekmantel fungeerden voor een door het statuscompetitiepatroon geïnspireerd beleid. Voor de banaliteit van de rijken verdienen het rijk te zijn en de armen verdienen hun armoede. Verschil moet er zijn. Het einddeel is de statushiërarchie met de machtigen aan de top.
Nu zien we her en der dat dat neoliberale fantasiegebouw instort. Het stelde niet alleen teleur in economisch opzicht. Doordat het de bestaansonzekerheid voor grote groepen burgers vergrootte, dreef het kiezers naar rechts-extremistische en antidemocratische partijen. Mijn laatste bericht daarover: De neoliberaal gemotiveerde toename van bestaansonzekerheid, de niet in goede banen geleide globalisering, groeiende ongelijkheid en de opkomst van het rechts-extremisme.
Die politieke gevaren zijn nog niet geweken, maar de Amerikanen bezorgden Donald Trump een grote nederlaag en brachten de Biden-regering aan de macht, die duidelijk een breuk nastreeft met het neoliberale tijdperk. Zie (uit januari van het vorig jaar): Wat is hier aan de hand? Is dit echt het begin van een historische omslag van statuscompetitief overheidsbeleid naar gemeenschapsbeleid?
Maar of die positieve ontwikkeling zich zal kunnen doorzetten is niet zeker. De Republikeinse partij is volledig gekaapt door het Grote Geld en door antidemocratische krachten, die erop uit zijn om een statushiërarchie te vestigen met witte mannen aan de top. Het zijn misschien de laatste stuiptrekkingen van wat in de jaren 70 en 80 in het leven werd geroepen. Het wordt nog spannend of ze bij de komende verkiezingen zullen worden verslagen.
Ook in Groot-Brittannië zien we misschien die laatste stuiptrekkingen. Waar neoliberale diehards een regering hebben kunnen vormen die al meteen in grote moeilijkheden is komen te verkeren. We wachten even hoe dat afloopt. Misschien weten we morgen al meer. Wordt vervolgd. Hier het vervolg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten