dinsdag 8 augustus 2023

Leidt verbondenheid met de eigen groep tot vijandigheid tegen andere groepen? Nee, dat hoeft helemaal niet - Nieuwe aanwijzingen

In Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen lees je een paragraaf met als titel Kan er teveel gemeenschap zijn? Ik citeer hem even in zijn geheel. En ik ga daarna in op een nieuwe studie die uitvoerig stilstaat bij alle onderzoek dat licht werpt op de vraag of meer verbondenheid met de eigen groep (parochiaal altruïsme) leidt tot of gepaard gaat met meer vijandigheid tegenover andere groepen.

Kan er teveel gemeenschap zijn?

Het hier geschetste kader van “meer gemeenschap is beter” als richtlijn voor de sociologie zal naar verwachting bij vakgenoten niet meteen op unanieme instemming kunnen rekenen. Dat kan liggen aan een zekere terughoudendheid bij degenen die nu eenmaal gesocialiseerd zijn in het vak zoals het nu is en dat zich op onderzoek concentreert. Maar er zijn ook inhoudelijke tegenwerpingen, die te maken hebben met de wenselijkheid van “meer gemeenschap”.

Een tegenwerping komt bijvoorbeeld naar voren in een discussie over het zogenaamde brede welvaartsbegrip, dat door het Centraal Bureau voor de Statistiek is uitgewerkt in de Monitor Brede Welvaart. Het gaat daarin naast de economische ook om de ecologische en sociaal-maatschappelijke aspecten van welvaart. En wat dat laatste betreft, specifiek om “sociale samenhang”, waarvan de overeenkomst met “gemeenschap” in het oog springt.

En van die sociale samenhang wordt wel gezegd dat die er ook teveel kan zijn, zoals door Carabain en Putters (2019). Meer er van is volgens hen niet per se beter. Want als je bij sociale samenhang denkt aan de contacten die mensen hebben, dan zou de frequentie van contacten die mensen "binnen hun eigen groep" hebben wel eens ten koste kunnen gaan van de contacten en de verbondenheid met mensen buiten die groep. En dat zou dan de sociale samenhang in de maatschappij als geheel kunnen schaden. De vraag is of dat ook zou gelden voor “meer gemeenschap”.

Dit is een bekend sociologisch talking point. In navolging van een veel geciteerd artikel van Mark Granovetter (1973) wordt dan onderscheiden tussen sterke en zwakke bindingen en wordt gewezen op het belang van die zwakke bindingen. Bij Granovetter ging het erom dat die zwakke bindingen (kennissen, mensen die je vaag of via-via kent) juist erg behulpzaam kunnen zijn bij het vinden van een baan. Meer algemeen: het zijn bronnen van informatie over verder af gelegen zaken. Waar de mensen dichtbij, je sterke bindingen, weinig over te vertellen hebben.

Het hebben van veel sterke bindingen zou daardoor ook wel eens niet goed kunnen zijn. In de woorden van Carabain en Putters:

Het uitgangspunt van de indicator ‘frequentie van sociale contacten’ van dashboard ‘hier en nu’ is: hoe meer contacten, hoe beter dit is voor de brede welvaart. Deze indicator richt zich op contacten binnen groepen. Sterke binding binnen groepen hoeft echter niet altijd positief te zijn voor de samenleving in haar geheel. Integendeel, want zwakkere verbondenheid binnen groepen kan zelfs het bruggen slaan naar andere groepen bevorderen.

Dit bezwaar tegen verbondenheid binnen groepen hoor je zo vaak dat je het wel de gebruikelijke opvatting mag noemen. Maar klopt het wel? Er is al dat onderzoek naar het belang van sociale contacten voor mensen en over de negatieve gezondheidseffecten van de stress van eenzaamheid en statuscompetitie. Zou het dan echt zo zijn dat mensen toch ook te veel hechte contacten kunnen hebben? Dat het maar beter is om niet heel goede vriendschappen te hebben, omdat je daardoor minder betrokken kunt zijn bij anderen? Is het maar beter om met zoveel mogelijk mensen een zwakke binding te hebben? Is een sociaal vluchtige maatschappij eigenlijk beter?

Dat lijkt onwaarschijnlijk. Sterker, het is niet zo. Want het hebben van hechte contacten met je eigen groep gaat helemaal niet gepaard met meer afstand tot andere groepen. Marilynn Brewer, alom erkend onderzoekster op het gebied van intergroepsrelaties, wees daar in 2007 al op (Brewer, 2007). Mensen hebben wel de neiging om hun eigen groep positief te beoordelen, maar dat hangt niet samen met negatieve oordelen over andere groepen. Gehechtheid aan de eigen groep staat niet gelijk aan afstand of vijandigheid tegenover andere groepen. Eerder hebben mensen de neiging om het gevoel van sociale veiligheid dat de eigen groep hen biedt, uit te breiden tot de wereld daar omheen. Dit wordt bevestigd door onderzoek dat laat zien dat de frequentie van contacten met vertrouwde anderen (vrienden, familie, buren) juist samengaat met het zogenaamde gegeneraliseerde vertrouwen, het vertrouwen in “andere mensen”. Hoe meer vertrouwen in je eigen kleine kring, hoe meer vertrouwen in mensen in het algemeen (Glanville, Anderson, Paxton e.a., 2013). Ook McFarland, Brown en Webb (2013) laten zien dat het zich meer identificeren met mensen uit de eigen gemeenschap juist positief samenhangt met de mate van identificatie met alle mensen op de wereld. Ook het onderzoek van Mosleh, Stewart, Plotkin e.a. (2020) wijst erop dat pro-sociaal gedrag juist samengaat met universalisme in plaats van met parochialisme (bevoordeling van de eigen groep).

Die afstand of vijandigheid tegenover andere groepen is er uitsluitend als daar redenen voor zijn, echte of vermeende redenen. Dus als er aanleidingen zijn om een andere groep als een bedreiging te zien. Maar die bedreigingen hebben dan ook een oorzaak: ze zijn er ook in werkelijkheid of ze worden kunstmatig aangewakkerd. Marilynn Brewer (2007) over dat laatste:

When groups are political entities, however, these processes may be exacerbated by group leaders’ deliberate manipulations to mobilize collective action to secure or maintain political power. Social category differentiation provides the fault lines in any social system that can be exploited for political purposes.

En dat komt natuurlijk bekend voor, in deze tijd van opkomend rechts-extremisme. Politici kunnen er belang bij hebben om mensen tegen elkaar op te zetten. En door meer bestaansonzekerheid kunnen maatschappelijke tegenstellingen worden aangewakkerd (De Vos, 2017a).  Maar het is dus niet zo dat meer sociale samenhang binnen de eigen groep gepaard gaat met grotere afstand tot andere groepen.

Anders gezegd, dat gemeenschapsevenwicht is gewoon nastrevenswaardig: hoe meer gemeenschapsgedrag, hoe beter.

Een andere tegenwerping tegen “meer gemeenschap” lijkt te maken te hebben met negatieve associaties van sociale druk, conformisme en geslotenheid die het woord gemeenschap wel eens op wil roepen. Ook in de sociologie komen we die associaties tegen. Er wordt dan gesproken over “lichte gemeenschappen”, omdat gemeenschappen zonder dat bijvoeglijk naamwoord “zwaar” zouden zijn. In de betekenis van naar binnen controlerend en naar buiten zich afsluitend (Duyvendak en Hurenkamp, 2005).

Maar dat is precies tegengesteld aan de sociaalwetenschappelijke betekenis waarin het woord hier gebruikt wordt. Want het is immers een toestand van sociale veiligheid die gemeenschapsgedrag uitlokt en we weten dat mensen juist meer tot exploratie geneigd zijn en meer open staan voor informatie van buitenaf als ze zich veilig voelen. Het is de sociale onveiligheid die geslotenheid en oogkleppen creëert. In het onderzoek naar gehechtheid gaat het om de aanwezigheid van de veilige basis (secure base) die juist aanzet tot exploratie en openheid voor nieuwe ervaringen (Mikulincer en Shaver, 2003).  Daarmee komt overeen dat mensen die meer gericht zijn op gemeenschapsgedrag (intrinsieke aspiraties hebben) meer waarde hechten aan zelfontplooiing dan mensen die meer gericht zijn op statuscompetitiegedrag (extrinsieke aspiraties hebben) (Kasser en Ryan, 1996). 

Oké, nu die nieuwe studie: Parochial altruism: What it is and why it varies. Daarin laten de auteurs met een uitgebreid overzicht van onderzoek zien dat de veel aangehangen stelling dat altruïsme (of gemeenschapsgedrag) altijd parochiaal is, dus altijd beperkt blijft tot de eigen groep en gepaard gaat met afstand of vijandigheid tegen andere groepen, niet klopt. Dat wil zeggen, het onderzoek wijst uit dat zowel het ene als het andere voorkomt. Er is een grote variatie van onderzoeksresultaten.

Wat zijn de omstandigheden die die variatie verklaren? Waardoor is er soms wel die vijandigheid tegen andere groepen en soms niet? In de paragraaf hierboven noemde ik al dat dat ervan afhangt of er redenen zijn voor die vijandigheid, namelijk of die andere groepen een bedreiging vormen. Of als gevoelens van bedreiging worden aangewakkerd door rechts-extremistische politici die daar belang bij hebben. 

Die gedachte vind je terug in de drie verklaringen die de auteurs op basis van onderzoek naar voren halen.
  • De eigen groep concurreert met andere groepen om schaarse bronnen. Andere groepen vormen dus een bedreiging.
  • Er zijn normen ("culturele instituties") die de vijandigheid ontmoedigen, om schadelijke conflicten te vermijden of om te kunnen profiteren van samenwerking met andere groepen. Normen die dus dienen om te voorkomen dat andere groepen als een bedreiging worden gezien.
  • Er zijn negatieve contacten met die andere groepen, waardoor er een gevoel van bedreiging wordt aangewakkerd. Of er zijn juist positieve contacten en dan is er dus geen bedreiging en dus geen vijandigheid. (Denk aan de contacthypothese.
Daarmee wordt het algemene beeld bevestigd, namelijk dat het gemeenschapsgedrag dat mensen bij het opgroeien in kleine kring aanleren zich gemakkelijk uitbreidt naar grotere kringen, naar "mensen in het algemeen". Denk ook terug aan Meer omgang met vrienden, familie en buren vergroot het algemene vertrouwen in anderen. Vijandigheid jegens anderen groepen en tegen "vreemden" is er alleen als daar aanleiding toe is, als mensen zich terecht bedreigd voelen of als hen wordt voorgehouden dat ze bedreigd worden. Mensen zijn in beginsel goed van vertrouwen.

1 opmerking:

Bauke de Wreede zei

Volgens mij is gemeenschapsgedrag op zichzelf altijd gebaseerd op een houding van gelijkwaardigheid naar anderen toe en dus positief. Gezonde wedijver om beter te zijn dan de andere groep is vaak een onderdeel van deze groepsvorming en ook weer de eigen houding hierin. Schaarse bronnen kan deze wedijver omzetten in bedreigingen en dan is er op dat punt geen gemeenschapsgevoel meer. Niet dogmatisch denken en gezond verstand kan deze bedreiging oplossen. het zijn de persoonlijke ervaringen in de gemeenschap die je steun bieden of juist benauwend. bedreigingen religieuse dogma's My dogma's aan de ene kant en nieuwsgierigheid ruim en vrij denkend aan de andere kant. Als voorbeeld onderlinge "battels" op het platteland als een jonge uit de buurtgemeenten verkering kreeg met een meisje van het andere dorp. Emoties zoals verliefdheid doorbreken de hechte groep Elke groep heeft altijd zowel positieve als negatieve elementen in zich. Misschien weer vloeken als socioloog; dit soort zaken sociologisch duiden heeft weinig zijn om de psychologische gesteldheid hier lijdend is. In deze tijd durf ik te beweren dat racisme niet bestaat. Omdat op hetzelfde fenomeen is gebaseerd. Discriminatie bestaat wel degelijk, maar volgens mij is dat gebaseerd op het universele wij zij principe. Volgens mij is het weer een psychologische drijfveer om het wij kamp altijd te willen versterken.
Volwassen gezond verstand kan voldoende zijn omdat inzicht te krijgen. Uiteindelijk komt het erop neer om de balans te vinden waarin je karakter en persoonlijkheid goed gedijt.