(De editie van deze week van mijn LinkedIn-Nieuwsbrief.)
In de vorige aflevering over vertrouwdheid ging het over zaken als territoriumdrift (eigenlijk vertrouwdheidsdrift), slechte relaties,slechte gewoonten, contacten met vreemden, vriendschap, sociale vluchtigheid en vaak verhuisd zijn. In deze aflevering het vervolg, aan de hand van verder terug in de tijd op Toegepastesocialewetenschap verschenen berichten. Alles om meer inzicht te krijgen in het belang van vertrouwdheid voor het begrijpen en verklaren van menselijk gedrag. Met als diepste inzicht dat mensen, net als andere organismen, erop zijn ingesteld om zich zoveel mogelijk in een veilige omgeving te bevinden en dat vertrouwdheid een belangrijke aanwijzing is voor die veiligheid. Een belangrijke, maar niet perfecte, aanwijzing. Want als je nooit verder kijkt dan naar wat vertrouwd is, ben je slecht voorbereid op veranderingen die zich natuurlijk altijd eens zullen voordoen. Tegenover die hang naar vertrouwdheid kennen we ook de neiging tot exploratie, tot het verder kijken dan je neus lang is.
En we hebben inzicht in hoe die twee samenhangen. Want we weten ook dat mensen precies in een veilige, en dus meestal vertrouwde, omgeving het meest geneigd zijn tot exploratie, tot het verkennen van het onbekende. Denk aan het belang van de secure base (John Bowlby) als voorwaarde voor het exploratiegedrag van kinderen. Juist in een onveilige omgeving zoeken mensen verkrampt naar vertrouwdheid en wenden ze zich af van alles wat onbekend is. Dat verklaart waarom rechts-extremisten, die een onveilig wereldbeeld aanhangen, zo vijandig staan tegenover alles wat nieuw is en terugverlangen naar de vertrouwdheid van een geïdealiseerd verleden.
Later meer daarover. Maar nu eerst terug naar wat ik eerder schreef op Toegepastesocialewetenschap. Over ontmoetingsplekken, de contacthypothese, over de oudste bekende dierlijke levensvormen, over de vraag naar het authentieke zelf, over hoeveel tijd het neemt om vrienden te worden, over WhatsApp-stress en over waarom we ons in vertrouwde contacten beter voelen.
Ontmoetingsplekken dichterbij zorgen voor minder sociaal isolement en meer vertrouwen in andere mensen
(21 mei 2019) Een sociaal vluchtige samenleving als de onze, waarin het moeilijk is om op volwassen leeftijd nog nieuwe vrienden te maken en waarin dus eenzaamheid voor velen op de loer ligt, vraagt om woonomgevingen waarin mensen elkaar gemakkelijk kunnen ontmoeten. Want hoe vaker je iemand ontmoet, hoe groter de kans dat er een vertrouwde relatie groeit en mensen voelen zich in vertrouwde relaties beter dan in vluchtige.
Maar we hebben het niet zo geregeld dat er in onze woonomgevingen, onze buurten en dorpen, standaard ontmoetingsplekken aanwezig zijn. In plaats daarvan hebben we in de afgelopen halve eeuw door schaalvergroting, ruimtelijke concentratie en functiescheiding (wonen - werken) woonbuurten laten ontstaan waarin, inderdaad, alleen maar gewoond wordt. Met een blinde vlek voor het belang en het creëren van de voorwaarden voor het opbloeien van een sociaal leven.
Niet verwonderlijk dus dat we steeds minder bij elkaar over de vloer komen en dat eenzaamheid een groot maatschappelijk probleem is geworden.
Die blinde vlek voor de voorwaarden voor de bloei van een sociaal leven bestaat ook in de wereld van het beleid. Want als het daar gaat over preventie van eenzaamheid (of van depressie), dan gaat het maar weinig over die voorwaarden en te vaak over "algemene bewustwording" en "vroegsignalering" door "professionals". Natuurlijk doen professionals goed en belangrijk werk, maar ze kunnen onvermijdelijk pas in actie komen als het probleem al is ontstaan.
Dat het beleid veel meer zou moeten inzetten op het creëren van die voorwaarden (denk ook aan het omwegbeleid), en dus op ontmoetingsplekken, komt ook naar voren uit het recente Amerikaanse onderzoek The Importance of Place. Neighborhood Amenities aa a Source of Social Connection and Trust. De onderzoekers geven in The Atlantic een samenvatting van hun onderzoek: Having a Library or Café Down the Block Could Change Your Life.
Uit dat onderzoek, op basis van een steekproef uit de Amerikaanse bevolking, blijkt wat het voor mensen uitmaakt hoever ze van een ontmoetingsplek wonen (winkel of winkelcentrum, horeca, park, bibliotheek, buurthuis, bioscoop, kegelbaan, fitness). Want ook bij statistische controle voor achtergrondkenmerken als leeftijd, inkomen, opleiding en etniciteit, zijn Amerikanen met een kleinere afstand tot ontmoetingsplekken niet alleen tevredener met hun woonbuurt, maar ook zijn ze minder sociaal geïsoleerd en hebben ze meer vertrouwen in andere mensen.
Mensen zijn een groepsdier, dat er op is ingesteld om zich te bewegen in een groep van vertrouwde anderen. In onze huidige samenleving groeien we nog maar zelden op in zo'n vertrouwde groep. Dat maakt een sociale infrastructuur, waarin we elkaar kunnen ontmoeten en vertrouwde relaties kunnen opbouwen, van zo groot belang.
Maar dat inzicht blijkt niet als vanzelf aanwezig in het denken over de inrichting van onze woonomgeving. En dus ligt er een taak voor het sociaalwetenschappelijk onderzoek.
Door meer contact en dus vertrouwdheid bewegen we naar het gemeenschapsevenwicht
(10 mei 2019) Als het vak sociologie zich zou baseren op het inzicht van de ambivalente menselijke sociale natuur en op het inzicht dat van de twee sociale evenwichten die daaruit voortkomen het gemeenschapsevenwicht te prefereren valt boven het statuscompetitie-evenwicht, dan zou dat kunnen helpen om het vak maatschappelijk belangrijker te maken. Zie hier het vorige deel van deze reeks berichten.
Het theoretische construct van het gemeenschapsevenwicht zou dan richtinggevend werken voor onderzoeksvragen en voor beleidsadvisering. Het gaat dan om onderzoek naar de voorwaarden waaronder dat gemeenschapsevenwicht meer aanwezig is en over beleid om die voorwaarden dichterbij te brengen. Denk wat dat laatste betreft maar even aan de gedachte van het omwegbeleid.
Allerlei bestaand sociologisch onderzoek gaat natuurlijk al over die voorwaarden. Het zou vreemd zijn als dat niet zo was. Alleen, het is verspreid over allerlei theoretische aanzetten.
Een boeiende vraag is nu in hoeverre een en ander geïntegreerd kan worden in het kader van die drie stellingen van de Dual Mode-theorie, de theorie dus die zich rekenschap geeft van die ambivalente sociale natuur.
Ik moest in dat verband denken aan het onderzoek in het kader van de sociale contact-hypothese. Zie daarover de eerdere berichten Meer contact helpt tegen vooroordelen en tegen (gewelddadige) conflicten. En over hoe dat komt en Minder anti-immigrantensentiment door meer sociaal contact - Nieuwe aanwijzingen.
De aanduiding sociale contact-hypothese wijst er al op dat het hier niet gaat om een in een algemener theoretisch kader ingebedde aanzet. Maar dat kader is er dus wel. Want we weten dat de kans op gemeenschapsgedrag (of pro-sociaal gedrag) en dus op een beweging in de richting van het gemeenschapsevenwicht groter is als mensen meer met elkaar vertrouwd zijn. Onderlinge vertrouwdheid schept een gevoel van veiligheid, een toestand waarin statuscompetitie niet aan de orde is. Zie Draait alles om vertrouwdheid?
En die sociale contact-hypothese past daar precies in. Want hoe meer contact er tussen mensen is geweest, hoe meer ze met elkaar vertrouwd zijn. En dus hoe meer ze elkaar vertrouwen en hoe meer ze onderling, elkaar versterkend, gemeenschapsgedrag zullen vertonen.
Het is natuurlijk niet toevallig dat die sociale contact-hypothese in de sociologie, en breder de sociale wetenschap, is opgekomen. De oorsprong ervan ligt in het werk van Gordon Allport in de jaren vijftig van de vorige eeuw, waarin het ging om hoe mensen in de smeltkroes van een immigrantenmaatschappij kunnen leren om samen te leven. Want in de hedendaagse samenlevingen is die onderlinge vertrouwdheid altijd maar beperkt aanwezig.
In dat verband is er nu de pas verschenen studie Humans adapt to social diversity over time. De onderzoekers analyseerden datasets die beschikbaar waren voor meer dan 100 landen over een periode van 20 jaar.
Ze komen tot de conclusie dat een toename van (religieuze) diversiteit aanvankelijk leidt tot een verlaging van de kwaliteit van leven (een index waarin geluk, tevredenheid met het leven en de zelf-gerapporteerde gezondheid zijn gecombineerd), maar dat dit effect na verloop van tijd verdwijnt.
En dat verdwijnen kan er aan worden toegeschreven dat het sociale contact tussen groepen toeneemt en daarmee het onderlinge vertrouwen. Een toename van diversiteit heeft dus aanvankelijk tot gevolg dat het gemeenschapsevenwicht verder weg komt te liggen, maar als je op de langere termijn kijkt, dan zie je dat het door meer contact en daardoor meer onderling vertrouwen weer dichterbij komt.
En wat beleidsadvisering betreft, wijst dit dus op het belang van sociale contacten en daarmee op het bevorderen van de voorwaarden waaronder die contacten tot stand komen.
Ontstond de hang naar vertrouwdheid op het moment in de evolutie dat levende wezens zich gingen voortbewegen?
(29 maart 2019) Draait alles om vertrouwdheid? Vroeg ik me eerder af. Toen ging het erom dat vertrouwdheid wel eens de cruciale voorwaarde zou kunnen zijn voor pro-sociaal gedrag en dus voor een aangename en florerende maatschappij:
Als je bedenkt dat het met mensen, maar waarschijnlijk met zoogdieren in het algemeen, altijd twee kanten op kan, die van gemeenschap of statuscompetitie, dan dan zie je dat het voor pro-sociaal gedrag altijd nodig is om de statuscompetitie te onderdrukken. En die vertrouwdheid zou wel eens het eerste en betrouwbaarste signaal kunnen zijn dat statuscompetitie niet nodig is. Vertrouwdheid is geruststelling. Een signaal dat het niet het moment is voor vechten of vluchten of voor onderdrukking of onderdanigheid, maar voor tolerantie, welwillendheid en zelfs zo nodig goedgeefsheid.
Maar misschien moet je dat belang van vertrouwdheid wel veel breder opvatten. In de zin dat alle levende wezens erop geselecteerd zijn om vertrouwdheid te zien als een signaal van veiligheid. Als de omgeving waarin je je bevindt, vertrouwd is, dan betekent dat immers dat hij in ieder geval tot nog toe de veiligheid heeft verschaft, die ervoor gezorgd heeft dat je nog in leven bent.
En precies dat zou ook ten grondslag kunnen liggen aan dat wonderbaarlijke instinct van trekvogels en andere migrerende dieren om terug te keren naar hun geboortegrond om zich daar voort te planten. Er zullen vast andere veilige plekken zijn, maar op de basis van wat je weet lijkt het verstandig om te kiezen voor die vertrouwde geboortegrond.
Anders gezegd, was vertrouwdheid misschien van cruciaal belang vanaf het moment dat levende wezens zich uit zichzelf gingen voortbewegen? Dus van cruciaal belang voor dieren? Want planten kennen ook veel uitdagingen, maar niet de uitdaging van waar je je het beste op welk moment kunt bevinden. Waar ze zich bevinden is ook precies de omgeving die hen vertrouwd is.
Dat kwam bij me op bij het lezen van Over paden. Een ontdekkingstocht van Robert Moor (vertaling van On Trails. An Exploration.). Moore beschrijft daar zijn bezoek, samen met de paleobioloog Alex Liu, aan Mistaken Point op Newfoundland, waar fossiele sporen zijn ontdekt van de ediacarische biota, de oudst bekende dierlijke levensvormen. Moor daarover (p. 46-47, 70-71):
buitengewoon merkwaardige wezens. Ze hadden een week lichaam, waren grotendeels immobiel en hadden geen mond of anus; sommige waren schijfvormig, andere leken op een gewatteerde deken of op een varenblad. En er zit er ook eentje bij die vaak omschreven wordt als 'een zak modder'.
Hoewel dus grotendeels immobiel, duiden de sporen erop dat dit wezen
iets deed wat nog nooit op deze planeet was vertoond: het huiverde, zwol op, reikte naar voren, kromp ineen en begon zich daardoor onwaarneembaar langzaam over de zeebodem te bewegen, en liet daarbij een spoor na.
Waarom die voortbeweging? Het antwoord op die vraag is intrigerend. We menen te weten dat het eerste leven ontstond in de vorm van grote eiwitmoleculen, die in zee dreven. Om van leven te kunnen spreken, moeten die zich zijn gaan reproduceren. Daarvoor was "materiaal" nodig van buiten af, dat ook in zee dreef. Maar als je met dat materiaal meedrijft, kom je het nooit tegen; daarvoor moet het tegen jou op botsen.
Hoe krijg je dat voor elkaar? Door jezelf te verankeren aan de zeebodem "met een zuignap-achtige voet". Dan komt dat materiaal ("voedsel") niet alleen voorbij, maar ook al botsend met je in aanraking. En kun je het dus tot je nemen.
Die eerste ediacarische biota zullen zich ook zo hebben verankerd. Maar, zo legde Alex Liu aan Moor uit, soms schoten ze los. En dan moesten ze "door los sediment ploeteren om weer vaste grond onder de voeten te krijgen". Dat ze zich voortbewogen, was dus niet omdat ze op zoek waren naar voedsel of seks, maar vanuit de behoefte aan stabiliteit. Ze wilden terug naar waar ze vandaan kwamen. Moor:
We kunnen op geen enkele manier met zekerheid vaststellen wat de oeroude ediacarische biota voelden, áls ze al iets konden voelen. Maar hier was een aanwijzing, gebeiteld in steen. Uiteindelijk, of liever gezegd in den beginne, wilden de eerste wezens die de kracht opbrachten om zich voort te bewegen misschien wel gewoon terug naar huis.
Ja, dan zou die behoefte aan vertrouwdheid dus inherent zijn aan alle leven dat zich weet voort te bewegen, aan alle dieren dus. Ik vind het een intrigerende gedachte.
Zelf-compassie en zelfcontrole zijn belangrijk om nog jezelf te kunnen zijn
(7 februari 2019) De samenleving waarin wij ons bewegen is er een die, in vergelijking met de Paleo Sociale Omgeving van lang geleden, gekenmerkt wordt door een grote mate van sociale vluchtigheid. Ons sociale leven bestaat voor een groot deel uit ontmoetingen en relaties met anderen die we niet zo goed kennen.
Daardoor zijn we er vaak mee bezig hoe we op anderen overkomen en hoe we willen overkomen. En dus met de reacties van anderen op hoe wij ons presenteren. Denk even aan Erving Goffmans The Presentation of Self in Everyday Life, dat in 1956 verscheen en vele malen is herdrukt. Het vormde het begin van wat de dramaturgische analyse van het sociale leven ging heten, waarin het erom gaat dat mensen voortdurend, meer of minder onbewust, bezig zijn met impression management.
Dat bezig zijn met hoe we willen overkomen is begrijpelijk als de sociale relaties vluchtig van aard zijn. Iedereen vraagt zich dan af met wat voor iemand hij te maken heeft. En andersom is iedereen ervan doordrongen dat anderen zich die vraag stellen. Hoe je je presenteert en hoe je je tegenover wie presenteert, is dan een voortdurende opgave.
Dat kan ertoe leiden, en leidt er kennelijk vaak toe, dat mensen zich gaan afvragen wie ze zelf nu eigenlijk zijn. Wat is je authentieke zelf? Hoe vind je nog je ware zelf achter al die vaak verschillende facades waarmee je jezelf aan anderen presenteert? Die vragen hebben enige urgentie, want het blijkt dat mensen zich beter voelen als ze meer het gevoel hebben dat ze zichzelf kunnen zijn.
Bedenk daarbij dat dat authenticiteitsprobleem zich niet of veel minder voordoet als het sociale leven zich meer afspeelt tussen vertrouwde anderen. Als mensen hun leven doorbrengen in een groep van vertrouwde contacten, zoals dat het geval was in die Paleo Sociale Omgeving van de jagers-verzamelaars, dan is er altijd de gezamenlijke geschiedenis die maakt dat niemand zich anders hoeft voor te doen dan hij is. De opdracht van het zich presenteren is geheel afwezig. Je kunt zijn wie je bent, want anderen, en jijzelf, weten wie je bent.
De vraag naar het authentieke zelf en de dringendheid van die vraag zijn dus "moderniteitsproducten". Onvermijdelijke gevolgen van de sociale vluchtigheid van het tegenwoordige sociale leven.
Waarin natuurlijk nog wel eilandjes van sociale vertrouwdheid bestaan, de kringen van familie en vrienden, waarin nog een gezamenlijke geschiedenis bestaat. En het is inderdaad zo dat mensen zich beter voelen in die kring van vertrouwde contacten en we weten dat dat eraan ligt dat mensen in die contacten meer het gevoel hebben dat ze zichzelf kunnen zijn. Zie Hoe komt het dat we ons in vertrouwde contacten beter voelen dan in vluchtige contacten?
Toch slagen sommige mensen er nog behoorlijk goed in om ondanks die sociale vluchtigheid zichzelf te kunnen zijn en hun authentieke zelf te bewaren. Dat zijn degenen die in staat zijn tot zelf-compassie.
Het hebben van zelf-compassie houdt in dat je in staat bent om (a) aardig te zijn voor jezelf in plaats van streng en veroordelend, (b) in te zien dat het algemeen menselijk is om fouten te maken en om je wel eens slecht te voelen, en (c) je falen en je pijn met gelijkmoedigheid (mindful) te constateren. Mensen met meer zelf-compassie zijn minder bezig met hoe anderen over hen oordelen en dus ook minder met zich altijd maar zo goed mogelijk voor te doen.
En volgens de nieuwe studie Choosing goals that express the true self: A novel mechanism of the effect of self‐control on goal attainment helpt het ook als je beter in staat bent tot zelfcontrole. Dus tot het volgen van een uitgezette gedragslijn en het weerstaan van verleidingen om daarvan af te wijken.
Het blijkt namelijk dat het bekende verband tussen het hebben van zelfcontrole en succesvol zijn in het bereiken van je doelen, mede verklaard wordt doordat mensen met meer zelfcontrole zichzelf meer doelen stellen die overeenkomen met hun authentiek zelf. Die dus in staat zijn om zich meer door hun ware zelf te laten leiden
Want het nastreven van zaken die uit je ware zelf voortkomen, die dus echt zelf gekozen zijn, is natuurlijk motiverender en beter vol te houden, dan het najagen van doelen die van buitenaf zijn opgelegd of waartoe je je hebt laten overhalen of waarvan je denkt dat je er goede sier mee kunt maken.
Dat we in een toestand leven met een grote mate van sociale vluchtigheid, betekent dus dat het om nog onszelf te kunnen zijn, aankomt op individuele eigenschappen als zelf-compassie en zelfcontrole. En het betekent ook dat niet iedereen even goed in staat is om zichzelf te kunnen zijn.
Hoeveel tijd "kost" het om goede vrienden te worden? En waarover heb je het dan?
(23 maart 2018) Hoe maak je nieuwe vrienden? Hoeveel tijd moet je daarvoor samen doorbrengen, wat doe je in die tijd en waarover praat je?
Je kunt dat onderzoeken bij mensen die nog niet zo lang geleden verhuisd zijn en bij eerstejaarsstudenten. Dat gebeurde in de studie How many hours does it take to make a friend?
Het deelonderzoekje naar die eerstejaarsstudenten was longitudinaal, wat wil zeggen dat de studenten na 3, 6 en 9 weken na het begin van de colleges ondervraagd werden.
Het bleek dat de samen doorgebrachte tijd voorspellend was voor of iemand een goede vriend was geworden. Tussen 6 en 9 weken verdubbelde de samen doorgebrachte tijd met "vage vrienden", die daardoor "vrienden" werden. Eveneens verdubbelde de samen doorgebrachte tijd met "vrienden", die daardoor "goede of beste vrienden" werden. Dat ging ten koste van de tijd die werd doorgebracht met medestudenten die in mate van vriendschap gelijk bleven.
De samen doorgebrachte tijd maakte vooral verschil als hij werd besteed aan zaken als bijpraten, elkaar op de hoogte houden van wat je gedaan hebt sinds de vorige ontmoeting, praten over serieuzere zaken waarbij je allebei aan het woord komt en het maken van grappen en samen plezier hebben. En je ziet dat bij degenen waarbij die vriendschap niet toenam, de tijd besteed aan small talk (praten over koetjes en kalfjes) juist toenam. Met vrienden praat je over meer dan koetjes en kalfjes.
Het zijn geen opzienbarende resultaten. Maar wat je er wel van leert, is dat waarover je met elkaar praat als je vrienden wordt, datgene is wat de wederzijdse vertrouwdheid doet toenemen. Het gaat bij vriendschap om vertrouwdheid. En die groeit als je elkaar bij praat over wat er gebeurd is en wat je deed toen je ergens anders was. Die sociale leemtes tussen ontmoetingen, die moeten worden opgevuld. En natuurlijk schep je ook die vertrouwdheid door het niet alleen over koetjes en kalfjes te hebben, maar ook echt over wat serieuzere zaken, waarbij je elkaar aan het woord laat.
Bij het maken van nieuwe vrienden gaat het dus kennelijk om het "zo snel mogelijk" die toestand van onderlinge vertrouwdheid tot stand te brengen, waar we als een sociale diersoort altijd naar op zoek zijn.
Hoe een sociale diersoort sociale media uitvond en ging gebruiken - neem nu WhatsApp en WhatsApp-stress
(27 december 2017) Het internet heeft ons de sociale media opgeleverd. Zo zijn velen van ons lid geworden van een of meer WhatsApp-groepen. Waarom zijn we dat in zo grote getale gaan doen? Hoe worden we erdoor beïnvloed en hoe gaan we ermee om?
Ik bedacht me dat je veel van het menselijk gedrag kunt begrijpen als dat van een sociale diersoort die verzeild is geraakt in een nieuwe omgeving. Een omgeving die afwijkt van de oorspronkelijke omgeving, waarin die diersoort is geëvolueerd en waaraan hij is aangepast. Die gedachte staat wel bekend als die van de evolutionaire mismatch theorie.
Mensen zijn geëvolueerd in en aangepast aan hun zogenaamde Omgeving van Evolutionaire Aangepastheid (de term is van de hechtingsonderzoeker John Bowlby), ruwweg de omstandigheden die bestonden in de lange periode dat mensen leefden als jagers-verzamelaars. De uitdagingen in die periode bestonden eruit dat je door samenwerken en delen moest zien te overleven.
Dat bleek te lukken, en wel zeer succesvol, in min of meer stabiele groepen waarin je elkaar persoonlijk kende. Met naburige groepen was van tijd tot tijd contact, al was het maar in het kader van de uithuwelijking. De relaties binnen en tussen de groepen waren gebaseerd op de voor die samenwerking en dat delen wenselijke vertrouwdheid.
Voor de individuele levensloop hield dat in dat je opgroeide en je leven doorbracht in een groep van vertrouwde anderen. Daarbinnen ontwikkelde iedereen de bijpassende sociale motivaties en vaardigheden. Het was nodig om voldoende vrijgevig, bescheiden en vriendelijk te zijn en om je voldoende in te spannen voor de anderen en het gezamenlijke welzijn. Denk even aan Persoonlijkheid en maatschappij: de Big Five en de Big Two.
Tegen die achtergrond is het niet verwonderlijk dat in onze huidige maatschappij de sociale media en in het bijzonder die WhatsApp-groepen werden bedacht en zo snel populair werden.
Ik schreef daarover in 2004, toen de sociale media nog minder ver ontwikkeld waren, maar die ontwikkeling zich al wel aandiende: Community and Human Social Nature in Contemporary Society: Opportunities and Restrictions for Online Cooperation.
Wij hebben nu veel minder altijd die groep van vertrouwde anderen om ons heen. Familie en vrienden zijn over de ruimte verspreid en we ontmoeten elkaar niet dagelijks en niet als vanzelf. Een sociaal leven is niet vanzelfsprekend en moet altijd georganiseerd worden.
Vandaar dat we als we elkaar dan toch ontmoeten, altijd eerst vragen "hoe het gaat". We proberen de ontbrekende gezamenlijke tijd zo gauw mogelijk weer in te vullen. De vertrouwdheid dient steeds opnieuw te worden hersteld. Eigenlijk verlangen we, onbewust, naar die gezamenlijke, continue geschiedenis van weleer.
Aan die behoefte aan vertrouwde sociale contacten komt onze huidige manier van leven altijd maar beperkt tegemoet. We verkeren ook veel onder vluchtige contacten en die geven ons minder een goed gevoel dan de vertrouwde contacten.
Vandaar dat bijna iedereen graag meer (vertrouwde) sociale contacten zou willen. Want hoe meer contact met familie, vrienden en buren, hoe gelukkiger. En vandaar dat we niet graag alleen zijn en dat we eenzaamheid erkennen als een belangrijk maatschappelijk probleem.
De vraag is dan natuurlijk in hoeverre de sociale media ons nu echt behulpzaam zijn in ons sociale leven. Eerder onderzoek wees uit dat tijdsbesteding op sociale media, in tegenstelling tot tijdsbesteding aan face-to-face contacten, niet gelukkiger maakt.
Wat me wel opvalt is dat de populariteit van sociale media samen gaat met negatieve berichten van gebruikers. Die gaan niet alleen over de vraag naar de veiligheid ervan, maar ook over de "sociale druk" die ervan uit kan gaan. Je hebt je telefoon eigenlijk altijd bij je en op elk moment kan er een berichtje binnenkomen. Dat maakt nieuwsgierig, waardoor je gaat kijken en de ander kan zien dat je hebt gekeken. En dus hoopt hij of zij op een reactie. Omdat iedereen, ook jijzelf, zo nu en dan de behoefte voelt om iets van zich te laten horen, kan dat dus de hele dag doorgaan. Hoe ga je daar mee om, is een veel gestelde vraag. Hoe voorkom je "WhatsApp-stress"?
Misschien hangt die stress ermee samen dat het medium nog nieuw is en dat we nog moeten leren hoe het in ons dagelijks leven in te passen.
In ieder geval zou het kunnen helpen om je te realiseren dat die sociale druk niet alleen door de anderen op jou wordt uitgeoefend, maar dat jij omgekeerd hetzelfde doet. Net zo als in het echte sociale leven is het goed om wat tolerant te zijn voor elkaar. Net als de anderen, heb jij ook zelf wel eens behoefte aan belangstelling en aandacht. Een zekere mate van "druk" hoort er dus bij. Is nu eenmaal een onderdeel van dat sociale leven dat we nodig hebben en dat ons gelukkiger maakt. Misschien moeten we dus weer leren om er voldoende tijd en aandacht voor te hebben.
Maar aan de andere kant is het ook een onderdeel van datzelfde sociale leven om elkaar zo nu en dan te corrigeren. Als iemand teveel aandacht opeist, dan kunnen we dat laten weten. Dat kan, net zo als in het echte sociale leven, een subtiele feedback zijn. Wat langer laten wachten op een reactie of zelfs niet reageren. Of een grapje als "nou kan ie wel weer".
Misschien is die WhatsApp-stress dezelfde sociale stress die we so wie so al kennen. Onze sociale contacten zijn nu eenmaal minder vanzelfsprekend en vertrouwd dan ze in het verleden waren. Zo heel goed weten we vaak niet wie onze echte vrienden zijn. Daardoor zijn we wel eens bang of we "er nog wel bij horen". En menen we al gauw signalen van sociale afwijzing te bespeuren. Waardoor we sneller die sociale druk ervaren. Toch maar snel reageren, anders zien ze mij over het hoofd.
Maar dat is dus "gewoon" de sociale stress die we toch al hadden. Ook zonder WhatsApp.
Hoe komt het dat we ons in vertrouwde contacten beter voelen dan in vluchtige contacten?
(1 augustus 2017) Dat wij groepsdieren zijn, wil zeggen dat we er als gevolg van onze evolutionaire geschiedenis op zijn ingesteld om op te groeien en ons te bewegen in een groep van vertrouwde anderen.
In zo'n groep werken we samen en delen we de beschikbare middelen. En hebben we een gezamenlijke geschiedenis, die eraan bijdraagt dat we de onderlinge relaties als vanzelfsprekend accepteren. Daardoor is de onderlinge (status-)competitie afwezig of neemt hij onschuldige vormen aan, zoals die van spel en wat we tegenwoordig sport noemen. Wat de ruimte creëert om jezelf te kunnen zijn, want je hoeft je niet beter voor te doen dan je bent. Er zijn redenen om te denken dat het leven in zo'n groep van vertrouwde anderen het zinvolle leven is. Zie Gedachten over de positieve gezondheidseffecten van een zinvol leven.
Maar in onze huidige maatschappij is zo'n groep van vertrouwde anderen (familie, vrienden) er nog maar beperkt. Niet alleen is hij voor de meesten van ons nog maar klein van omvang (vandaar de problemen van het sociale isolement van gezinnen en van eenzaamheid), maar ook hebben we daarnaast contacten met anderen met wie we niet of veel minder vertrouwd zijn. Dat zijn de vluchtige contacten of "zwakke bindingen" of "kennissen".
We weten al dat je veel van die vluchtige contacten kunt hebben, terwijl je toch eenzaam bent. Wat eenzaamheid betreft, kunnen we dus het gemis aan die vertrouwde contacten niet compenseren door vluchtige contacten.
Maar het is ingewikkeld, want toch blijken die vluchtige contacten iets toe te voegen aan ons geluksgevoel. Mij lijkt dat je dat moet opvatten als een aanwijzing dat voor de meesten van ons die kring van vertrouwde anderen te klein is. We zoeken naar meer en vinden dat een beetje door die contacten aan de rand van onze groep.
Maar je zou verwachten dat we de voorkeur geven aan de omgang met die vertrouwde contacten. Omdat we daarin meer ons zelf kunnen zijn.
En precies dat komt uit het nieuwe onderzoek Hedonic Benefits of Close and Distant Interaction Partners: The Mediating Roles of Social Approval and Authenticity.
Het onderzoek werd uitgevoerd met behulp van de Experience Sampling Method, die inhield dat een groep van 178 studenten gedurende twee weken vier maal per dag op toevallige tijdstippen een mail ontvingen met een kort vragenlijstje over de laatste interactie die ze daar voor gehad hadden en over hoe goed of slecht ze zich voelden. Dat laatste gebeurde met behulp van de Positive and Negative Affect Schedule .Zo ontstond een bestand van bijna 7000 korte verslagen van sociale interacties. (Natuurlijk had je liever een bredere groep gehad dan alleen studenten.)
De onderzoekers konden vervolgens laten zien dat de studenten zich beter hadden gevoeld in contacten met vertrouwde anderen dan in vluchtige contacten.
En waardoor voelden ze zich beter? Doordat ze meer het gevoel hadden te worden geaccepteerd (meer gerespecteerd worden, aardiger gevonden worden) en meer het gevoel hadden zichzelf te kunnen zijn (trouw aan zichzelf, niet beïnvloed, trouw aan eigen principes en waarden).
Ook een klein en beperkt onderzoekje kan dus zomaar uitwijzen dat wij nog steeds die sociale diersoort zijn die zich graag omgeven voelt door vertrouwde anderen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten