(Verschenen als Editie van mijn LinkedIn-Nieuwsbrief.)
Ik begon in 2011 met de website Toegepaste sociale wetenschap. Dat zou over twee onderwerpen moeten gaan waar ik tot 2010 voor de Groningse sociologie-opleiding colleges over had gegeven: prosociaal gedrag en sociale welvaart. Prosociaal gedrag slaat op het rekening houden met en bijstaan van anderen. En sociale welvaart slaat op het welbevinden dat mensen ontlenen aan het hebben van relaties met anderen. Althans dat waren de omschrijvingen die ik toen hanteerde. Daaraan terugdenkend had ik toen wel het idee dat die twee met elkaar samenhangen en dat er een "groter verhaal" zou bestaan waarin die samenhang een plaats zou krijgen. Ik nam mij voor om het sociaalwetenschappelijk onderzoek te (blijven) volgen dat daar licht op zou werpen. En om daar op die website verslag van te doen.
Nu terugkijkend zie ik dat dat grotere verhaal inderdaad stap voor stap tot stand kwam, soms zonder dat ik me dat echt realiseerde. Het is het verhaal van de innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijke sociale natuur. Daarin zijn mensen zowel tot gemeenschapsgedrag in staat als tot het daaraan tegengestelde statuscompetitiegedrag. En een sociaal veilige omgeving, dat wil zeggen een omgeving met veel gemeenschapsgedrag van anderen, zet mensen aan tot gemeenschapsgedrag. En een sociaal onveilige omgeving, dat wil zeggen een omgeving met veel statuscompetitiegedrag van anderen, zet mensen aan tot statuscompetitiegedrag. Dat betekent dat de menselijke sociale natuur flexibel is, dus in staat tot aanpassing aan de aard van het gedrag van anderen. Ik noemde dat al lang geleden de Dual Mode-theorie, zoals na te lezen in de editie Kijken met de blik van gemeenschap en statuscompetitie naar je eigen leven, de maatschappij en het vak sociologie van deze Nieuwsbrief.
Merk op dat in dat grotere verhaal de term prosociaal gedrag is vervangen door gemeenschapsgedrag. Die laatste term verdient de voorkeur omdat hij aangeeft dat "prosociaal gedrag" als een gezamenlijk iets tot stand komt. Zie, uit 2011(!), Wat is eigenlijk pro-sociaal gedrag?
En de samenhang met sociale welvaart ligt erin besloten dat een toestand waarin gemeenschapsgedrag gezamenlijk tot stand is gekomen naar menselijk welbevinden en gezondheid veel beter uitpakt dan een toestand waarin mensen in de "statuscompetitie-valkuil" terecht zijn gekomen.
Dat grotere verhaal kon naar boven komen doordat ik het sociaalwetenschappelijk onderzoek bleef volgen, maar vooral ook doordat ik me realiseerde dat je als sociale wetenschapper niet alleen moet kijken naar wat de mens onderscheidt van andere organismen, zoals cultuur, taal en zelfbewustzijn, maar ook naar wat hij met hen gemeenschappelijk heeft. Dat laatste is in de sociologie en de sociale wetenschappen nog altijd ongebruikelijk. De biologie wordt zoveel mogelijk buiten de deur gehouden.
Als je wel naar dat kijkt wat gemeenschappelijk is, dan krijg je er oog voor dat de waarneming van veiligheid dan wel onveiligheid van de omgeving waarin je je bevindt, voor het verklaren en begrijpen van menselijk gedrag fundamenteel is. En voor het inzicht dat dat vermogen tot het waarnemen van (on)veiligheid evolutionair al zo oud is dat die waarneming zich onder de bewustzijnsdrempel kan afspelen. Vandaar dat Stephen W. Porges, de neuropsycholoog van de polyvagaaltheorie, spreekt over neuroceptie, het "waarnemen" van veiligheid dan wel onveiligheid door ons autonome zenuwstelsel. Zie Wat betekent het precies dat sociale gedragspatronen, zoals gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag, "klaar liggen om uitgevoerd te worden"?
En vandaar dat de neuroceptie van onveiligheid vaak nauwelijks bewust verwerkt wordt en dan tot een trauma kan leiden. Denk aan the body keeps the score van Bessel van der Kolk. Zie Over de biologievrije sociale wetenschap. En over Charles Darwin, de Polyvagaaltheorie en het werk van Bessel van der Kolk.
Zoals eerder gezegd, deze fundamentele inzichten openen je ogen voor wat eerder verborgen bleef omdat het aan je aandacht ontsnapte.
Neem nu het belang van vertrouwdheid als aanwijzing voor veiligheid. Als je (sociale) omgeving je vertrouwd is, dan is hij kennelijk veilig, want je brengt er al langere tijd in door en je leeft nog. Misschien is het elders veel beter, maar dat weet je niet en de weg ernaartoe kan gevaarlijk zijn. Ook je eigen gedrag kan vertrouwd zijn en dat noemen we gewoontes, die vaak moeilijk zijn om af te leren.
Over de hang naar vertrouwdheid schreef ik een aantal keren op Toegepastesocialewetenschap. Hieronder een selectie daarvan. Meer In een van de volgende edities van deze Nieuwsbrief.
De hang naar vertrouwdheid maakt veel menselijk gedrag begrijpelijk - Over territoriumdrift, slechte relaties, vluchtelingen, "gelukszoekers", slechte gewoontes en de klimaatverandering
(12 oktober 2022) Wat komt er zoal je gezichtsveld binnen als je afwijkt van wat in de sociale wetenschap gebruikelijk is en biologische inzichten in de menselijke sociale natuur niet negeert, maar juist binnenhaalt?
Neem dat inzicht dat ons gedrag sterk aangestuurd wordt door ons autonome zenuwstelsel en dat we er daardoor op zijn ingesteld om altijd onze omgeving, vaak onbewust, te beoordelen op signalen van veiligheid dan wel onveiligheid. Alle zichzelf voortbewegende organismen, dieren dus, zijn daar in het verleden op geselecteerd. Een omgeving is veilig als hij gunstig is voor je overleving en je reproductie. Als je genoeg energie aan je omgeving kunt onttrekken, als er weinig bedreigingen zijn, zoals van roofdieren, vijandige soortgenoten of ziekteverwekkers, en als er partners voor reproductie beschikbaar zijn.
Een belangrijk signaal voor veiligheid is de vertrouwdheid van de omgeving. Want bij vertrouwdheid heb je langere tijd doorgebracht waar je nu bent, zonder dat er zich fatale gebeurtenissen hebben voorgedaan. Dat geeft vertrouwen in de toekomst. Waar ik hier ben, is het kennelijk goed toeven, want ik leef nog. Het zou kunnen dat het elders (nog) beter is, maar dat weet ik niet. En ik weet niet welke gevaren ik loop als ik er naar op zoek zou gaan.
Die rol van vertrouwdheid als signaal voor veiligheid verklaart dat de meeste dieren conservatief zijn. Anders gezegd, dat er een territoriumdrift bestaat. De neiging om je mobiliteit te beperken tot het gebied dat je vertrouwd is en om dat gebied zo goed mogelijk in stand te houden en te verdedigen tegen indringers. Dat die indringers er kunnen zijn, komt eruit voort dat ze hun eigen territorium zijn kwijtgeraakt en op zoek zijn naar een nieuw gebied om zich te vestigen en er vertrouwd mee te worden. Dat op zoek zijn, is ook een vorm van territoriumdrift.
Eigenlijk zou vertrouwdheidsdrift een beter woord zijn. De drijfveer om vertrouwdheid in stand te houden als je erover beschikt en om er naarstig naar te zoeken als dat niet zo is.
Want die drijfveer verklaart bijvoorbeeld ook dat mensen in relaties blijven hangen waarvan ze eigenlijk al weten dat die niet goed voor hen zijn. Vertrouwdheid kan er niet alleen zijn met een locatie, maar ook met anderen. Of zelfs met je eigen gedrag en dan spreken we over gewoontes, die ook slecht voor ons kunnen zijn, maar die we toch maar moeilijk kunnen afleren. Vanwege die vertrouwdheid.
De hang naar vertrouwdheid werpt ook licht op het verschijnsel dat mensen pas hun land ontvluchten als het echt niet anders meer kan. Het verschijnsel dus dat er zich onder vluchtelingen nauwelijks "gelukszoekers" bevinden. Als je je land ontvlucht, dan is daar vrijwel altijd een heel goede reden voor.
En tegelijk wordt begrijpelijk dat een kwart van de Nederlanders het daar niet mee eens is. Want die negatieve houding tegenover vluchtelingen valt op zijn beurt weer te verklaren als voortkomend uit de vrees dat teveel vreemden ("indringers") de vertrouwdheid van Nederlanders met elkaar zullen verstoren. Het zijn maar gelukszoekers, dus is het gerechtvaardigd om ze te weren.
Tenslotte: die hang naar vertrouwdheid zou ook wel eens, althans een deel van, de verklaring kunnen zijn voor hoe moeizaam wij met zijn allen reageren op de gevaren van de klimaatverandering. Om die gevaren het hoofd te bieden, zullen we ons gedrag sterk moeten veranderen. Ook ons stemgedrag, want we zullen groener en linkser moeten gaan stemmen.
Maar wat daar voor in de plaats komt, is ons nog maar heel weinig vertrouwd. En dus deinzen we er voor terug. Terwijl we snel zouden moeten handelen.
De hang naar de vertrouwdheid kan dus ook een negatieve macht zijn.
Over de wenselijkheid van meer omgang met vreemden
(28 december 2021) We leven in een samenleving waarin we, als we het huis uitkomen of de auto uitstappen, meestal omgeven zijn door vreemden. Op straat, in het openbaar vervoer, op de tribune, in een restaurant, in de bioscoop, concertzaal of theater, kijken we naar anderen die we niet persoonlijk kennen en weten we dat wij door die anderen als vreemden worden bekeken. We passeren elkaar en vermijden zelfs vaak oogcontact.
Dat is, gezien vanuit het perspectief van de mensheidsgeschiedenis, een heel uitzonderlijke situatie. Gedurende het overgrote deel van die geschiedenis waren mensen omgeven door vertrouwde anderen, de sociale kring waarin je werd geboren, opgroeide, je leven doorbracht en stierf. De grens tussen die kring en daarbuiten was niet scherp afgebakend. Jagers-verzamelaarsgroepen onderhielden contacten met naburige groepen en wisselden ook groepsleden uit. Contact met een vreemde, iemand die je nog nooit ontmoet had, was een uitzondering. Er was eigenlijk altijd de vertrouwdheid en iedereen was daar op ingesteld. Sociale vaardigheid bestond eruit te weten hoe je je onder vertrouwden hoorde te gedragen. Denk aan de Big Two van de persoonlijkheid van de Tsimane: wees vriendelijk, vrijgevig, bescheiden en dring je niet op enerzijds en span je in voor het gezamenlijk welzijn anderzijds.
Het is niet zo dat wij die Big Two niet meer kennen. Maar hij geldt slechts voor de kleine kring van vertrouwde anderen, familie en vrienden, dat kleine eilandje in een grote zee van vreemden. De grens met wat zich daarbuiten afspeelt, is natuurlijk niet scherp. Niet iedereen is daar een volstrekt vreemde. Maar de mate van vertrouwdheid die we daar met anderen delen is over het algemeen zo laag dat ons gemeenschapsgedrag er maar moeilijk door wordt getriggerd. In plaats daarvan is er altijd, meer of minder, de sociale onveiligheid die ons statuscompetitiegedrag uitlokt. We spannen ons in om sterker en krachtiger en slimmer over te komen dan we eigenlijk zijn, om maar te voorkomen dat anderen op ons neerkijken. Anderen die precies hetzelfde doen. Dat is vermoeiend, want statuscompetitie is stressvol. vandaar dat we ons beter voelen in vertrouwde contacten dan in vluchtige.
Dat is het probleem van de statuscompetitie in onze huidige maatschappij. Maar daarnaast is er ook het probleem van eenzaamheid. Want dat kringetje van vertrouwde anderen is zo klein dat het kwetsbaar is. Als het al te klein wordt, dan zijn er alleen nog de vluchtige contacten in die zee van vreemden. Onvoldoende om de stress en het lijden van eenzaamheid te voorkomen.
In een meer gemeenschapsgerichten samenleving, die in allerlei opzichten goed voor ons zou zijn, zouden we veel minder last hebben van statuscompetitie en eenzaamheid. Maar hoe breng je zo'n samenleving dichterbij als die grote zee van vreemden en van sociale vluchtigheid onvermijdelijk aanwezig is? Oké, er valt te denken aan die pogingen die her en der bestaan om geïsoleerde gemeenschapseilandjes te vestigen, meestal op religieuze grondslag, zoals die van de Hutterieten, de Mennonieten en de Amish. Maar het is moeilijk voor te stellen dat de hele wereldbevolking zich zo zou kunnen organiseren.
Als die wenselijkheid van een meer gemeenschapsgerichte samenleving algemeen gedeeld wordt, dan zou je verwachten dat er populair sociaalwetenschappelijke literatuur valt aan te wijzen over dat probleem van de aanwezigheid van die grote zee van vreemden. In lijn met de literatuur over de onwenselijkheid van statuscompetitie en van eenzaamheid. Zie Over de kracht van innemendheid en Een leven met meer verbinding.
En die literatuur is er inderdaad. Neem nu The Power of Strangers. The benefits of connecting in a suspicious world van Joe Keohane. In het voorwoord van dat boek vertelt de journalist Joe Keohane over een twintig minuten durende taxirit waarin hij met een paar eenvoudige vragen het levensverhaal van de taxichauffeur te horen krijgt. Waarna hij begon na te denken over onze omgang met vreemden.
Of beter: over onze neiging om juist niet met vreemden om te gaan. En over dat het ons steeds gemakkelijker wordt gemaakt om dat niet te hoeven doen. We rekenen zelf af aan de kassa, we zoeken de weg met googlemaps, in het openbaar vervoer kijken we op onze telefoon in plaats van een praatje aan te knopen.
Dus komen we niet te weten wat er allemaal zou kunnen gebeuren als we wel wat vaker met een vreemde in gesprek zouden gaan. Daarover gaat Deel I van het boek: What happens when we talk to strangers? Met een verwijzing naar onderzoek dat liet zien dat mensen zich beter gingen voelen, meer verbonden, minder eenzaam, als ze een praatje met een vreemde hadden gemaakt. Onderzoek dat ik eerder aanhaalde. Zie Maak wat vaker een praatje, ook al is het met een vreemde, en je voelt je beter.
Dat wijst natuurlijk meteen op de vraag waarom we dat dan niet vaker doen. Daarover gaat Deel II. Why don't we talk to strangers?. Met bespreking van sociologische literatuur, van Emile Durkheim tot Georg Simmel tot Louis Wirth tot Lynn Lofland. En met als overheersend antwoord dat we onzeker zijn over wat ons te wachten staat en ons dus niet veilig voelen. We moeten dus iets overwinnen.
Daarbij kan het derde en laatste deel van het boek helpen: How to talk to strangers? Daarin vertelt Keohane over Georgie Nightingall die in Londen de groep Trigger Conversations oprichtte, waar mensen kunnen leren hoe met vreemden te praten. (Lees dat boek! Waarom is er nog geen vertaling?) Uiteraard moet je beginnen met small talk, zoals over het weer. Maar vrij snel daarna moet je dat script van algemeenheden (Hoe gaat het? Goed.) doorbreken met specifiekere informatie die uitnodigt om door te vragen of om met specifiekere informatie te antwoorden. En dan heb je een gesprek. Keohane (p. 213-214):
So how do you break those scripts? With specificity and surprise, Georgie says. For example, when someone says, "How are you?" she doesn't say, 'Fine". Instead she says, "I'd say I'm a seven point five out of ten." She briefly explains why she's a 7.5, asks them how they're doing, and then just waits. You recall the idea of mirroring: that people will naturally follow the lead of their conversational partners. If you say something generic, they will say something generic. If you say something specific, they are likely to as well. Thus because Georgie gave a number, her partner is likely to give a number themselves. If they say they're a six, Georgie will ask, "What'll it take to get you an eight?"
Wat we moeten overwinnen is die hang naar vertrouwdheid. Maar we hebben natuurlijk ook daartegenover onze natuurlijke nieuwsgierigheid. En als we die volgen, dan leren we dat het vreemde vertrouwd kan worden. Een vreemdeling leren we een beetje kennen. En die grote zee van vreemden, die blijft natuurlijk, maar we kunnen hem gaan zien als een altijd aanwezige bron van nieuwe vertrouwdheden. Waardoor we de wereld als minder onveilig gaan ervaren. Denk ook aan de berichten over de contacthypothese.
Bekijk hier een interview met Joe Keohane.
Update. Het boek waar het in dit bericht over gaat, The Power of Strangers. The benefits of connecting in a suspicious world van Joe Keohane, is inmiddels verschenen in een Nederlandse vertaling: De kracht van onbekenden. Met dank aan Fokke Pathuis (@vertolker).
Over vriendschap, sociale vluchtigheid, vampiervleermuizen en vertrouwdheid
(27 maart 2022) Laten we het in deze tijd van gedwongen sociale onthouding over vriendschap hebben. Is vriendschap iets typisch menselijks? Of komt het ook voor bij andere diersoorten en hebben we het eigenlijk over een biologisch fenomeen?
Aanleiding daartoe is ook de net verschenen studie Development of New Food-Sharing Relationships in Vampire Bats, waarvan de Summary begint met deze zin:
Some nonhuman animals form adaptive long-term cooperative relationships with nonkin that seem analogous in form and function to human friendship.
De Volkskrant besteedde op 24 maart aandacht aan de studie. Zie Vampiervleermuizen delen hun bloedmaaltijd alleen met echte vrienden.
Van vampiervleermuizen, die leven van het bloed van zoogdieren, was al bekend dat de vrouwtjes bij het groepsgewijs overnachten hun maaltijd met een ander delen als die niet voldoende heeft weten te bemachtigen. En dat ze met het oog op dat delen vaste partnerschappen vormen. Vriendschappen dus. Dat is van levensbelang omdat ze zonder een dagelijkse portie vers bloed niet overleven.
In die nieuwe studie gaat het over de vraag hoe zulke vriendschappen ontstaan. De onderzoekers plaatsten vleermuizen uit verschillende kolonies bij elkaar en observeerden wat er ging gebeuren. Het bleek toen dat er inderdaad vriendschappen ontstonden en wel volgens het raising-the-stake-model. Wat inhoudt dat vriendschappen eerst klein beginnen, door het initiëren van de uitwisseling van fysiek contact, knuffelen of vlooien (grooming). Pas als dat werd beantwoord, werd overgegaan op het delen van voedsel. En als die fase eenmaal was aangebroken, verminderde ook het knuffelen, wat er op wijst dat dat bedoeld was als het uittesten van de relatie.
In de Volkskrant wordt gedragsbioloog Jorg Massen om commentaar gevraagd. Jorg Massen, Liesbeth Sterck en ik schreven in 2010 het artikel Close social associations in animals and humans: Functions and mechanisms of friendship. Met als conclusie:
We conclude that both human friendship and animal close social associations are ultimately beneficial. On the proximate level, motivations for friendship in humans and for close social associations in animals are not necessarily based on benefits and are often unconditional. Moreover, humans share with many animals a similar physiological basis of sociality. Therefore, biologists and social scientist describe the same phenomenon, and the use of the term friendship for animals seems justified.
Wat er op neerkomt dat er inderdaad zoiets als vriendschap bestaat dat mensen en andere diersoorten gemeenschappelijk hebben. En dat het goed is om onderscheid te maken tussen de "proximate" en de 'ultimate" verklaring voor vriendschap. Zie ook het bericht Over vertrouwdheid en het verschil tussen een ultimate en een proximate verklaring.
In die ultimate verklaring gaat het erom dat het vermogen tot het sluiten van vriendschappen, of het fenomeen vriendschap, bijdraagt tot overleving en reproductie. En dus door natuurlijke selectie in het verleden is verspreid in de populatie. Terwijl het bij de proximate verklaring gaat om de vraag hoe een vriendschap tot stand komt.
Bij die vampiervleermuizen werd dus door de onderzoekers eerst een onnatuurlijke situatie gecreëerd door vleermuizen uit verschillende kolonies bij elkaar te zetten. Daardoor moesten ze dus als vreemden proberen om vriendschappen te sluiten. En dan blijkt dus dat mechanisme te werken van het elkaar uittesten.
Een mechanisme dat dus niet nodig was binnen die kolonies waar ze waren uitgehaald. Daar was immers al de onderlinge vertrouwdheid die delen mogelijk, en vanzelfsprekend, maakte. Dat uittesten kun je dus zien als het gezamenlijke proces tot het scheppen van een "nieuwe" vertrouwdheid. Vertrouwdheid is de proximate oorzaak van vriendschap. Vertrouwdheid is immers het signaal van veiligheid bij uitstek, dat de evolutie binnenkwam op het moment dat levende wezens in staat waren zich voort te bewegen..
Als we het bij mensen hebben over vriendschap, dan gaat het natuurlijk ook meestal over de "onnatuurlijke" situatie waarin wij in de huidige maatschappij verkeren. Want die maatschappij is immers gekenmerkt door een grote mate van sociale vluchtigheid. Zie Over de uitdagingen van de sociale vluchtigheid.
We worden in een wel heel kleine kring van vertrouwde anderen geboren en moeten al vrij snel onze eigen weg zien te vinden in die toestand van sociale vluchtigheid. Analoog aan die vleermuizen die door de onderzoekers uit hun kolonie werden gehaald.
Heel anders dus dan die toestand waarin jagers-verzamelaars hun hele leven doorbrachten in de stabiele kring van vertrouwde anderen. Die net als voor die vleermuizen essentieel was voor hun overleving, omdat ze het zonder samenwerking en delen niet redden.
Wat maakt het uit om vaker verhuisd te zijn? Over vertrouwdheid en sociale vluchtigheid
(30 juli 2019) In de mensheidsgeschiedenis heeft de periode dat mensen hun leven doorbrachten in de sociale kring van vertrouwde anderen, verreweg het langst geduurd. Op die onderlinge vertrouwdheid zijn we als groepsdier nog altijd ingesteld. Maar we leven tegenwoordig in een nog maar klein kringetje van onderlinge vertrouwdheid, omgeven door een zee van sociale vluchtigheid.
Dat neemt niet weg dat er grote verschillen bestaan tussen mensen in de mate waarin ze vertrouwdheid dan wel sociale vluchtigheid ervaren. Veel sociaalwetenschappelijk onderzoek gaat over die verschillen en over de oorzaken daarvan.
Een onderzoekslijn in dat verband gaat over wat het voor mensen betekent om vaak verhuisd te zijn of om in een buurt te wonen met een hoge mate van "residentiële mobiliteit", een buurt dus met sterk wisselende samenstelling.
Een bekend onderzoeker op dat terrein is Shigehiro Oishi. Sterker, hij is die onderzoekslijn. We kwamen hem al tegen in het bericht Over de sociale nadelen van vaak verhuizen, in het bijzonder ook voor kinderen.
Nu is er van Oishi, samen met Hyewon Choi, een nieuw overzicht van onderzoek: The Psychology of Residential Mobility: A Decade of Progress. Hieronder een lijstje met inzichten die daaruit zijn voortgekomen.
1. Mensen die in hun jeugd vaker verhuisd zijn, zien hun eigen persoonlijkheid (personal self) als centraler dan hun groepslidmaatschappen (collective self).
2. Mensen die vaker verhuisd zijn of in buurten wonen waarin vaker verhuisd wordt (mobiele buurten), hebben een meer voorwaardelijke (minder hechte) band met de groepen waartoe ze zich rekenen. En ze hebben een voorkeur voor zulke groepen, waar je makkelijk kunt toetreden en ook makkelijk weer afscheid van kunt nemen. In lijn daarmee zijn er in meer mobiele Amerikaanse staten meer megakerken en in meer mobiele steden meer meetup-groepen.
In dit NRC.nl bericht uit 2017 over megakerken in Nederland (Een reuzenhal waar je de ‘flow’ voelt) komt een bezoeker aan het woord die verklaart: „Tijdens zo’n dienst voel je je enorm connected met anderen.” Wat suggereert dat die megakerken een instant-verbondenheid bieden als substituut voor meer authentieke verbondenheid die mensen in hun dagelijks leven missen.
Ik vroeg me in dat verband af of het gebruik van dating apps zoals Tinder in de meer mobiele omgeving van de grote stad meer voorkomt (ook als je controleert voor leeftijd) of daar meer een andere functie heeft dan in de meer stabielere sociale omgeving van het platteland. Het zou kunnen dienen als middel tot instant-verbondenheid in de gevallen waarin het gaat om one-night stands. Maar anders dan met die megakerken gaat het hier vaak om de zoektocht naar een stabiele partner. En in die gevallen is in de stedelijke omgeving het aanbod groter, waardoor de stad aantrekkelijker is als je op zoek bent. Lees stadsgeograaf Cody Hochstenbach daarover naar aanleiding van het Amerikaanse onderzoek dat laat zien dat inmiddels bijna 40 procent van de heteroseksuele stellen elkaar online heeft ontmoet: Hoe Tinder de stad woest aantrekkelijk maakt.
3. Mensen die vaker verhuisd zijn hebben gefragmenteerde (minder dichte) netwerken, wat wil zeggen dat hun contacten meer gespreid zijn over activiteiten of contexten. De een ontmoet je alleen bij de sportclub, de ander alleen op je werk of alleen als buur en nog weer een ander alleen als familielid. Het gefragmenteerde zit er in dat de mensen die jij kent elkaar niet kennen.
4. Het op jeugdige leeftijd vaker verhuisd zijn heeft negatieve effecten op het gebied van onderwijsloopbaan, welzijn en gezondheid
5. Alleen voor mensen in een meer mobiele, dus wisselende, sociale omgeving is een groter sociaal netwerk belangrijk voor financieel succes en sociale stijging. Hoe wisselender je sociale omgeving, hoe meer het er dus op aankomt om meer mensen te kennen. Dat zijn dan instrumentele contacten, waarmee je hulp en informatie uitwisselt.
Tenslotte: Choi en Oishi noemen als een mogelijk voordeel van een een meer wisselende sociale omgeving dat mensen minder wantrouwend en vijandig zouden staan tegenover vreemden, zoals immigranten.
Maar is dat wel zo? In een meer stabiele sociale omgeving voelen mensen weliswaar meer verbondenheid met de eigen groep (in-group loyalty), maar dat gaat niet systematisch samen met vijandigheid tegenover andere groepen (intergroup hostility). Die is er alleen in het geval van echte of vermeende bedreigingen. Zie nog eens De uitspraken van minister Blok sociaalwetenschappelijk bekeken - Politici zouden beter op de hoogte moeten zijn van het sociaalwetenschappelijk onderzoek.
2 opmerkingen:
Ik ben tussen de mijn vijfde en mijn vijftiende levensjaar 5 keer verhuisd( verhuizingen binnen een plaats niet meegerekend) en herken me zeer in de genoemde punten die de nadelen hiervan aanstippen. Tegelijkertijd knoop ik in binnen en buitenland graag gesprekken aan met onbekenden. Misschien is het ook wel de vluchtigheid daarvan die me aanspreekt bedenk ik me nu.
Mooie aanvulling. Dank!
Een reactie posten