Ik heb het boek niet gelezen. Maar ben wel dat interview gaan zien, heb het interview van Margriet Oostveen met de schrijfster gelezen en heb rondgeneusd in de besprekingen van het boek op Amazon. De stelling die Moniek trof, is wat verder uitgewerkt te vinden in deze bespreking op Amazon:
Distance communication in all of its forms (print media, broadcasting, telecommunications, online) tends to facilitate what the sociologists call `weak (or loose) ties'. One sociological argument is that society at large depends on the maintenance of loose ties between distant acquaintances and those we know only indirectly, functioning as a sort of social glue, in addition to the strong ties and commitments that bind us rather more closely to our `immediate' family and `close' friends. As a psychoanalyst, however, the author argues that the personal cost may be that we are coming to rely too much on online communication with relative strangers at the expense of intimacy with, and commitment to the people we know from face-to-face interaction. For instance, her earlier enthusiasm for online worlds as `identity workshops' is tempered by a concern that the mediation of a screen encourages more premeditated behaviour, which has in turn led many teenagers to prefer texting to speaking on the phone because speech `reveals too much'.De stelling lijkt te zeggen dat we ons erg aangetrokken voelen tot het communiceren met anderen die we niet zo goed kennen op het net, zoals op Facebook of door texting, maar dat we uiteindelijk slechter af zijn als we daardoor minder face-to-face communiceren met familie en vrienden. Dat roept twee vragen op: 1. vanwaar die aantrekkingskracht?, en 2. waarom zijn we uiteindelijk slechter af?
Ik begrijp, ook uit deze bespreking in de New York Times, dat die aantrekkingskracht er in ligt dat de communicatie gemakkelijker gecontroleerd kan worden dan wanneer je direct contact hebt, via de telefoon of face-to-face. Een citaat van een student in het boek illustreert dat:
“When you talk on the phone, you don’t really think about what you’re saying as much as in a text. On the telephone, too much might show.”En dit citaat uit dat interview verduidelijkt dat nog:
As Ms. Turkle sees it, online life tends to promote more superficial, emotionally lazy relationships, as people are “drawn to connections that seem low risk and always at hand.” This tendency to treat other people as objects that can be quickly discarded, she says, is embodied at its most extreme by the social Web site Chatroulette, “which randomly connects you to other users all over the world”:
“You see each other on live video. You can talk or write notes. People mostly hit ‘next’ after about two seconds to bring another person up on their screens.”En in dat interview op Ned. 2 zegt Sherry Turkle dat on line communicatie de illusie van vriendschap verschaft, zonder de verplichtingen en de moeilijkheden die nu eenmaal bij een echte vriendschap horen. Kortom, volgens de stelling ligt de aantrekkingskracht er in dat we iets krijgen dat slechts oppervlakkig belonend is, maar waar we toch voor kiezen omdat het weinig kost en weinig risico's met zich mee brengt.
En uiteindelijk zouden we slechter af zijn (vraag 2) omdat we de beloningen van diepere, intieme vriendschappen meer aan ons voorbij laten gaan dan wanneer we daar meer tijd aan zouden besteden. Het zou een voorbeeld zijn van de algemeen-menselijke zwakte om verleidingen het hoofd te bieden die korte-termijn genoegens opleveren, maar het lange-termijn welzijn verlagen.
Daar komt misschien nog bij dat we minder oefenen in het onderhouden van echte vriendschappen en dus minder goed leren hoe dat moet. In plaats daarvan zijn we voortdurend bezig met ons zo goed mogelijk voor te doen, dus een schijn ophouden, waarbij steeds de vrees aanwezig is dat we een keer door de mand vallen. Daardoor worden we met zijn allen wat narcistischer, want een kenmerk van narcisme is dat je andere mensen als object beschouwt, die er alleen maar zijn om er aan bij te dragen dat jij je goed voelt. En het is bekend dat narcisme weliswaar op korte-termijn goed voelt, maar op langere termijn slecht uitpakt.
Ik formuleer met enige terughoudendheid omdat Sherry Turkle in dat boek haar stelling alleen anekdotisch onderbouwt. Het is een zogenaamde kwalitatieve studie, in die zin dat de ondervraagden niet representatief zijn voor de gehele bevolking of voor een bepaalde leeftijdsgroep. Ook baseert ze zich niet op experimenteel of vergelijkend onderzoek.
Maar je komt de stelling vaker tegen. Toevallig dit weekend in het Volkskrant magazine, met een voorpublicatie uit het boek Allemaal losers - De kunst van het verliezen van Wilma de Rek. Die schrijft dat we ons allemaal beter proberen voor te doen dan we zijn, uit angst om als een loser te worden gezien. Die neiging wordt tegenwoordig aangewakkerd door "reclamemensen, filmregisseurs, journalisten, modeontwerpers, architecten, fotografen, romanschrijvers, designers, (...), koks, pr-jongens, lobbyisten, kappers, psychologen, winkeliers, scenarioschrijvers", die ons elke dag een keer of duizend "een volmaakte schijnwereld" opdringen. Uit de gesprekken die zij voor haar boek voerde, ook hier is de onderbouwing anekdotisch, werd het haar duidelijk
dat ongeveer iedereen zich geregeld een loser voelt. Het maakt weinig uit of mensen belangrijke banen hebben of huisman zijn, of ze vier prachtige kinderen hebben of nul, of ze in een klein appartement wonen of in een dure villa. (...) Diep in veel mensen blijkt de angst te schuilen die ik ook ken: op een dag val ik door de mand. Op een dag komen ze erachter dat ik eigenlijk niks kan. Wat zullen ze lachen.Sociaalwetenschappelijk gezien lijkt het me dat de neiging van mensen om zich beter voor te doen dan ze zijn vooral optreedt in situaties waarin ze omgeven worden door anderen die ze (nog) niet zo goed kennen. Waarin er weinig informatie over elkaar is en waarin het er op aankomt welke indruk je op anderen weet te maken. Situaties dus waarin het publieke domein meer plaats inneemt dan het persoonlijke domein, dat van je familie en vrienden. Die kennen je goed genoeg om te voorkomen dat jij een schijn ophoudt. En dus hoef je die angst om een loser te zijn daar ook niet te hebben.
Dat klopt met de bevinding die ik eerder noemde dat het in een stad wonen of opgegroeid zijn negatieve effecten heeft op de manier waarop je met sociaal-evaluatieve situaties omgaat. Het lijkt er op dat het stadsleven mensen gevoeliger maakt voor negatieve oordelen van anderen. Anders gezegd (mijn woorden): ze zijn meer bezig met het niet willen falen in de ogen van anderen. Dus meer met het proberen eigen zwakheden te verbergen. Stadsbewoners bewegen zich in het algemeen meer in dat publieke domein van mensen die weinig informatie over elkaar hebben dan dorpsbewoners dat doen.
Ook komt er mee overeen dat studenten van grotere Amerikaanse colleges minder hechte en diepgaande vriendschappen hadden dan studenten van kleinere colleges. Op die grotere colleges zijn er meer medestudenten die je niet zo goed kent en zijn er dus meer alternatieven om vriendschappen te sluiten. Dat leidt er toe dat vooral vriendschappen ontstaan tussen studenten die meer op elkaar lijken. Maar die vriendschappen zijn dus minder hecht en diepgaand. En je kunt dus verwachten dat narcisme en de angst om loser te zijn meer op die grotere colleges voorkomen dan op de kleinere.
En er komt tenslotte mee overeen dat narcisme meer voorkomt bij "celebrities", dus bij mensen die sterk worden aangetrokken door het publieke domein en daar veel tijd doorbrengen, dan bij de gemiddelde bevolking. "Celebrities" hebben wellicht ook een meer dan gemiddelde angst om door de mand te vallen, maar ik ken geen onderzoek dat dat vermoeden ondersteunt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten