De zoveelste, uiteraard goed bedoelde, maatregel tegen een sociale misstand die niet gebaseerd is op een analyse van de oorzaken en die dus waarschijnlijk ook niet gaat werken, was vanochtend mijn reactie. Maar, oef, hoe leg ik dat kort en helder uit?
Ik begon er maar mee dat Plan van aanpak door te lezen. Om me er van te vergewissen dat het Plan inderdaad niet op de werkelijke oorzaken van dat pesten ingaat. En dat blijkt te kloppen. Want de staatssecretaris en de kinderombudsman verdiepen zich niet in de oorzaken, maar in "de knelpunten die een effectieve aanpak van pesten in het onderwijs belemmeren". En dan gaat het er over dat pesten vaak niet wordt opgemerkt, dat het een taboe is, dat ouders en leerlingen vaak niet weten waar ze terecht kunnen, dat leraren ook als ze het signaleren vaak niet weten hoe te handelen, dat er een wildgroei aan anti-pestprogramma's is en dat de Inspectie er ook weinig aan kan doen.
Ja, oké, maar is het niet ook nodig om inzicht te hebben in de oorzaken? Om een goed beleid te kunnen ontwikkelen? Wat weten we over die oorzaken? De omschrijving van pesten die Dekker en Dullaert geven, geeft daar eigenlijk al een idee van. Hier is die omschrijving:
We weten heel goed wat pesten is. Het gaat om een vorm van agressief gedrag, waarbij een betrekkelijk machteloze persoon wordt aangevallen, vernederd of buitengesloten door één of meerdere individuen. Pesten heeft drie kenmerken: het is intentioneel, vindt herhaaldelijk en over een langere periode plaats, en er is een machtsverschil tussen dader en slachtoffer. Pesten vindt plaats in groepen, er is niet altijd een duidelijk onderscheid te maken tussen de pester en de gepeste en deze rollen kunnen ook omdraaien. Pesten vindt online en offline plaats.
Het gaat om agressie, om macht, om vernedering en buitensluiten en om gedrag in groepen. Daarmee is een bekend sociaal patroon gekenschetst, dat we kennen onder de naam statuscompetitie. Pesten is een gedrag dat onderdeel is van dat patroon. Wie is hier populair en wie niet? Wie hoort er wel bij en wie niet? Wie is stoer en wie is een zwakkeling? Wie kan intimideren en wie is verlegen en kwetsbaar?
En statuscompetitie ontstaat gemakkelijk bij weinig onderlinge afhankelijkheid en weinig onderlinge vertrouwdheid. De kans is dan groot dat we elkaar als onderlinge concurrenten gaan zien, in de strijd om status, aandacht, populariteit, ja, zelfs macht. Die strijd kan een rangorde doen ontstaan, waarin overheersing de vorm van pesten kan krijgen en onderwerping de vorm van het daarin berusten, die van het slachtofferschap. Daarmee ontstaat de mogelijkheid om jezelf te verheffen door een ander te vernederen.
Gelukkig zijn mensen, uiteraard, ook tot heel ander gedrag in staat. Bij onderlinge afhankelijkheid en onderlinge vertrouwdheid creëren we, bijna als een vanzelfsprekendheid, een gemeenschap, een sociale omgeving waarin we elkaar bijstaan, die we veilig en prettig vinden. We zitten nu eenmaal zo in elkaar dat we deze twee soorten sociale omgevingen kunnen doen ontstaan. Denk aan Frans de Waal, die ons een bipolaire mensaap noemt (in De aap in ons. Waarom we zijn wie we zijn. Zie ook zijn nieuwe boek De Bonobo en de tien geboden. Moraal is ouder dan de mens. En denk aan mijn Dual Mode-theorie.)
Wat betekent dat nu voor ons inzicht in de oorzaken van pesten? Ten eerste dat pesten een uiting is van een in onze maatschappij veel voorkomend patroon. Hoeveel ziekteverzuim wordt er niet door pesten op het werk veroorzaakt? Maar ook zien we dat er wegen zijn om wat aan die oorzaken van pesten op school te doen. Want we kunnen op scholen de onderlinge afhankelijkheid en vertrouwdheid vergroten. Als ik het goed zie zijn er in ieder geval twee wegen waarlangs we dat kunnen doen.
In de eerste plaats kunnen we zorgen voor kleinere scholen, die leerlingen rekruteren uit een kleiner gebied om de school heen, waardoor ze elkaar ook kennen van buiten de school. Dat vergroot de onderlinge vertrouwdheid. Dus juist meer kleine scholen in plaats van minder, zoals de Onderwijsraad wil.
Maar ook moeten we er eens over nadenken of we de traditie van naar leeftijd gesegregeerde groepen nog wel in stand willen houden. Zulke groepen zijn de ideale voedingsbodem voor statuscompetitie en dus voor pesten. Leeftijdsmenging is het beste middel tegen pesten. Het omgaan met jongere kinderen lokt bij oudere kinderen gemakkelijk een impuls uit om een beetje voor hen te zorgen. (Ik kan dat niet met onderzoek staven, maar ik denk dat pesten van jongere kinderen door oudere een onbekend verschijnsel is.) En dat zorgen kan dus ook inhouden dat er bij pesten wordt ingegrepen. Onderzoek laat zien dat kinderen in leeftijdsgemengde groepen pro-socialer zijn, zich minder eenzaam voelen en minder vaak agressief zijn. Dat wijst er overduidelijk op dat in zulke groepen ook pesten minder vaak voorkomt. En dan nog afgezien van andere positieve effecten van leeftijdsmenging op scholen, zoals op leerprestaties en cognitieve ontwikkeling.
Daaruit volgt trouwens nog een tweede voordeel van kleine scholen: leerlingen komen er meer in aanraking met medeleerlingen van verschillende leeftijden. Kleinere scholen zijn automatisch meer leeftijdsgemengd.
Maar kan dat wel? Zijn dat niet veel te grote ingrepen?
Tja, dat staat te bezien. We zien vandaag het begin van ook een heel grote ingreep: de wettelijke verplichting van scholen om het pesten aan te pakken. Met alles wat daarbij wordt overhoop gehaald. Kijk naar dat Plan van aanpak van de staatssecretaris en de Kinderombudsman. Daar gaat het over school-ouder contracten, over leraren die er werk van moeten maken (en die beter toegerust moeten worden), over inschakeling van het strafrecht, over een verbeterde klachtenregeling voor ouders, over aanvullende bestuurlijke afspraken over na- en bijscholing van docenten, over pilots met anti-pestprogramma's die moeten worden uitgebreid, over het meenemen van het onderwerp pesten in de veiligheidsmonitor en over de Inspectie die er op moet gaan toezien dat scholen die wettelijke verplichting ook echt nakomen.
Met daarbij de twijfels of dat echt wel gaat helpen. Als je de echte oorzaken niet aanpakt.
En statuscompetitie ontstaat gemakkelijk bij weinig onderlinge afhankelijkheid en weinig onderlinge vertrouwdheid. De kans is dan groot dat we elkaar als onderlinge concurrenten gaan zien, in de strijd om status, aandacht, populariteit, ja, zelfs macht. Die strijd kan een rangorde doen ontstaan, waarin overheersing de vorm van pesten kan krijgen en onderwerping de vorm van het daarin berusten, die van het slachtofferschap. Daarmee ontstaat de mogelijkheid om jezelf te verheffen door een ander te vernederen.
Gelukkig zijn mensen, uiteraard, ook tot heel ander gedrag in staat. Bij onderlinge afhankelijkheid en onderlinge vertrouwdheid creëren we, bijna als een vanzelfsprekendheid, een gemeenschap, een sociale omgeving waarin we elkaar bijstaan, die we veilig en prettig vinden. We zitten nu eenmaal zo in elkaar dat we deze twee soorten sociale omgevingen kunnen doen ontstaan. Denk aan Frans de Waal, die ons een bipolaire mensaap noemt (in De aap in ons. Waarom we zijn wie we zijn. Zie ook zijn nieuwe boek De Bonobo en de tien geboden. Moraal is ouder dan de mens. En denk aan mijn Dual Mode-theorie.)
Wat betekent dat nu voor ons inzicht in de oorzaken van pesten? Ten eerste dat pesten een uiting is van een in onze maatschappij veel voorkomend patroon. Hoeveel ziekteverzuim wordt er niet door pesten op het werk veroorzaakt? Maar ook zien we dat er wegen zijn om wat aan die oorzaken van pesten op school te doen. Want we kunnen op scholen de onderlinge afhankelijkheid en vertrouwdheid vergroten. Als ik het goed zie zijn er in ieder geval twee wegen waarlangs we dat kunnen doen.
In de eerste plaats kunnen we zorgen voor kleinere scholen, die leerlingen rekruteren uit een kleiner gebied om de school heen, waardoor ze elkaar ook kennen van buiten de school. Dat vergroot de onderlinge vertrouwdheid. Dus juist meer kleine scholen in plaats van minder, zoals de Onderwijsraad wil.
Maar ook moeten we er eens over nadenken of we de traditie van naar leeftijd gesegregeerde groepen nog wel in stand willen houden. Zulke groepen zijn de ideale voedingsbodem voor statuscompetitie en dus voor pesten. Leeftijdsmenging is het beste middel tegen pesten. Het omgaan met jongere kinderen lokt bij oudere kinderen gemakkelijk een impuls uit om een beetje voor hen te zorgen. (Ik kan dat niet met onderzoek staven, maar ik denk dat pesten van jongere kinderen door oudere een onbekend verschijnsel is.) En dat zorgen kan dus ook inhouden dat er bij pesten wordt ingegrepen. Onderzoek laat zien dat kinderen in leeftijdsgemengde groepen pro-socialer zijn, zich minder eenzaam voelen en minder vaak agressief zijn. Dat wijst er overduidelijk op dat in zulke groepen ook pesten minder vaak voorkomt. En dan nog afgezien van andere positieve effecten van leeftijdsmenging op scholen, zoals op leerprestaties en cognitieve ontwikkeling.
Daaruit volgt trouwens nog een tweede voordeel van kleine scholen: leerlingen komen er meer in aanraking met medeleerlingen van verschillende leeftijden. Kleinere scholen zijn automatisch meer leeftijdsgemengd.
Maar kan dat wel? Zijn dat niet veel te grote ingrepen?
Tja, dat staat te bezien. We zien vandaag het begin van ook een heel grote ingreep: de wettelijke verplichting van scholen om het pesten aan te pakken. Met alles wat daarbij wordt overhoop gehaald. Kijk naar dat Plan van aanpak van de staatssecretaris en de Kinderombudsman. Daar gaat het over school-ouder contracten, over leraren die er werk van moeten maken (en die beter toegerust moeten worden), over inschakeling van het strafrecht, over een verbeterde klachtenregeling voor ouders, over aanvullende bestuurlijke afspraken over na- en bijscholing van docenten, over pilots met anti-pestprogramma's die moeten worden uitgebreid, over het meenemen van het onderwerp pesten in de veiligheidsmonitor en over de Inspectie die er op moet gaan toezien dat scholen die wettelijke verplichting ook echt nakomen.
Met daarbij de twijfels of dat echt wel gaat helpen. Als je de echte oorzaken niet aanpakt.
2 opmerkingen:
Volstrekt eens. Tevens vraag ik me af in hoeverre de onafhankelijkheid van de kinderombudsman nog in de lucht te houden is, als hij samen met een minister beleid gaat maken. Opvallende verandering van funktie-inhoud..
Ja, dat laatste is zeker een punt. Eigenlijk merkwaardig wat Dullaert hier doet.
Een reactie posten