woensdag 14 november 2018

De mensheidsgeschiedenis in drie stappen - 6

De derde stap van de mensheidsgeschiedenis begon met de opkomst van de industrie en daarmee van het proletariaat, de stedelijke arbeidersklasse. Zie hier het vorige bericht in deze reeks.

Door het proces van de enclosures, de privatisering van de gemeenschappelijke landbouwgronden, al vroeg begonnen in Engeland, maar zich in de negentiende eeuw uitbreidend over het vasteland, transformeerde de subsistence economy in een op winst gerichte economie, die in handen was van grootgrondbezitters. Onteigende kleine boeren en overbodig geworden boerenknechten trokken naar de steden, waar de nieuwe fabrieken voor een nieuwe vraag naar arbeid zorgden.

Er is een uitbundige historische literatuur waarin dit proces wordt beschreven en gedocumenteerd. In mijn boekenkast staan:
Karl Polanyi, The Great Transformation. The Political and Economic Origins of Our Time
Robert L. Heilbroner, De ontwikkeling van de economische samenleving
J.L. Hammond en Barbara Hammond, The Village Labourer 1760 - 1832. A Study of the Government of England Before the Reform Bill
Brian Inglis, Poverty and the Industrial Revolution
Een klassieker, helaas niet in mijn boekenkast, is
E.P Thompson, The Making of the Englsih Working Class
Maar hier gaat het nu om de vraag wat er gebeurde met die morele gemeenschapsintuïties die in de landbouwsamenlevingen op het dorpsniveau tot uitdrukking waren gekomen in de collectieve zorg dat iedereen in staat was om het hoofd boven water te houden. Door de onderlinge afhankelijkheid en vertrouwdheid waren de voorwaarden daar nog behoorlijk aanwezig om de morele intuïties van samenwerken en delen in de onderlinge verhoudingen te vertalen.

De trek naar de steden vond vaak plaats via de sociale netwerken die in het platteland hun oorsprong hadden. Die naar de stad meegenomen sociale verbanden maakten het mogelijk om elkaar bij te staan in geval van nood. Je kon bij ziekte of ongeval of overlijden van een naaste op wat hulp en bijstand van kennissen rekenen.

Die onderlinge hulpverlening werd gaandeweg breder georganiseerd, in Engeland in de vorm van de friendly societies, in Amerika van de fraternal societies (in mijn boekenkast: David T. Beito, From Mutual Aid to the Welfare State. Fraternal Societies and Social Services, 1890 - 1967) en in Nederland van de "bussen", de onderlinge fondsen, voorlopers van de ziekenfondsen en uitvaartverzekeringen.

We zien dus, aan het begin van de derde stap van de mensheidsgeschiedenis, dat die morele intuïties van samenwerken en delen nog een concretisering vinden in de zelf-organisatie van de onderlinge hulpverlening. Die zelf-organisatie was niet volledig dekkend, want er was daarnaast ook nog de liefdadigheid en er waren de Armenwetten.

En gaandeweg het proces van industrialisering zien we dat wat aanvankelijk nog door zelf-organisatie geregeld wordt, overgaat naar oftewel de markt (commerciële verzekeringen) oftewel naar de overheid (sociale zekerheid, gezondheidszorg).

Die uitbreiding van zowel de markt als de overheid moet de voorwaarden hebben gecreëerd voor het proces naar democratisering van de overheid, dus voor de introductie van het algemene, passieve en actieve, kiesrecht.

En natuurlijk kon dat democratische idee dat iedereen moest mee kunnen beslissen, zo om zich heen grijpen doordat er nog steeds die morele gemeenschapsintuïties bestonden. De democratie was een poging om, na de ellendige ongelijkheden in de landbouwsamenlevingen, weer wat van de gelijkheid van de jagers-verzamelaarssamenlevingen terug te veroveren, maar nu op het grootschalige niveau van de nationale staat.

En nu, in 2018, weten we dat dat terugveroveren van de democratie en de gelijkheid nog steeds een opgave is. In het volgende bericht meer daarover.

Geen opmerkingen: