maandag 12 november 2018

De mensheidsgeschiedenis in drie stappen - 5

De eerste stap van de mensheidsgeschiedenis was het begin: het ontstaan van de moderne mens in en door de aanpassing aan het uitdijende savannelandschap in Oostelijk Afrika, waarschijnlijk zo'n 300.000 jaar geleden. Die aanpassing hield in, zoals we zagen, dat mensen zich door jagen en verzamelen en een sociaal patroon van samenwerken en delen een bestaan verschaften. Zie hier het vorige bericht in deze reeks.

Die aanpassing was zo succesvol dat er zo ongeveer 8.000 tot 10.000 jaar geleden een moment kwam dat op verschillende locaties de bevolkingsdichtheid zo hoog werd dat mensen landbouw begonnen te beoefenen en zich vestigden. Dit noemen we de Agrarische Revolutie. De gevolgen van deze tweede stap waren immens. In termen van de Dual Mode-theorie uitgedrukt: omstandigheden dienden zich aan waaronder het statuscompetitiepatroon in de maatschappelijke verhoudingen ging overheersen boven het gemeenschapspatroon. De oeroude neiging tot het vormen van statushiërarchieën kon weer de overhand nemen. Er kwamen vorstendommen en keizerrijken, er heerste ongelijkheid tussen arm en rijk en tussen mannen en vrouwen en onderdrukking en slavernij.

Door allerlei oorzaken, teveel om hier op te sommen, begon een paar honderd jaar geleden een ontwikkeling die leidde tot wat we de Industriële Revolutie zijn gaan noemen. Volgens Rosenberg en Birdzell, Jr. (How the West Grew Rich. The Economic Transformation of the Industrial World) begon die ontwikkeling in het Westen in de Middeleeuwen, breidde in de eeuwen daarna de handel zich uit en begon zo ongeveer in de periode 1750 - 1850 de ontwikkeling van de industrie. En tegen het eind van de negentiende eeuw waren zo ongeveer de institutionele voorwaarden, zoals nieuwe eigendomsverhoudingen, aanwezig die grote ondernemingen mogelijk maakten.

Het kapitalisme brak door. De derde stap in de mensheidsgeschiedenis werd gezet. En dat is nog zo kort geleden dat je kunt zeggen dat we nu, in 2018, ons nog midden in die derde stap bevinden. Zodat we dus ook nog niet weten hoe die geschiedenis verder zal gaan.

Een van de vele gevolgen was dat de vraag naar arbeid, en vooral ook naar geschoolde arbeid, toenam. Die vraag concentreerde zich in de industriële gebieden, dus in de steden. Dat proces van verstedelijking ging gepaard met intensivering en schaalvergroting van de landbouw. Was in Nederland in 1807 nog 40 procent van de beroepsbevolking werkzaam in de landbouw en visserij, dat aandeel was in 1989 gedaald tot 1 à 2 procent (CBS, Statistiek in tijdreeksen). Het grootste deel van de daling kan overigens worden toegeschreven aan de periode na de Tweede Wereldoorlog.

Die toename van de vraag naar arbeid en van de concentratie ervan in de fabrieken en de stedelijke gebieden, was cruciaal, omdat de instandhouding van de grote ongelijkheid van de landbouwsamenleving erdoor werd bemoeilijkt. Er waren weliswaar de nieuwe rijken, de kapitalisten, maar die vonden een tegenwicht in de georganiseerde arbeid, de vakbeweging. En parallel daaraan was er op het niveau van de nationale staat de opkomst van het algemeen kiesrecht en dus van de democratie.

En de democratie, waarin iedereen meetelde, is niets minder dan een nieuwe sociale vorm waarin de morele intuïties van het samenwerken en delen een uitdrukking vonden. Daarover meer in het volgende bericht.

Geen opmerkingen: