Die mistroostige visie van het vulgair-economische neoliberale denken dat het in de democratie alleen maar om het eigen belang draait, vindt weinig steun in het empirisch onderzoek. Zie hier het vorige bericht.
Die eigen belang-visie is typisch een door economen geconstrueerde, werkelijkheidsvreemde veronderstelling. Die constructie begon in 1957 met An economic theory of democracy van Anthony Downs. In Nederland stond Hans van den Doel met zijn Demokratie en welvaartstheorie met beide benen in deze benadering. Strikt genomen gingen zij niet uit van eigen belang, maar van de assumptie van rationeel of consistent gedrag. Maar in de vulgaire variant ervan, die de meeste invloed had, draait het denken gemakshalve om eigen belang.
In ieder geval ontbreekt een besef van de innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijke sociale natuur. De tegenstrijdigheid dus tussen goedaardigheid (gemeenschapsgedrag) en kwaadaardigheid (statuscompetitiegedrag). En daarmee de complicatie die ontstaat doordat mensen beïnvloed worden door het gedrag dat ze het meest om zich heen zien, waardoor er in plaats van dat ene optimale evenwicht dat economen zo koesteren, twee evenwichten mogelijk zijn, het betere gemeenschapsevenwicht en het slechtere statuscompetitie-evenwicht.
Gewapend met dat besef kun je de democratie, en met name de democratische verzorgingsstaat, zien als een op het niveau van de nationale staat vormgegeven gemeenschapsevenwicht. In de democratische verzorgingsstaat telt iedereen mee, zorgen we er met zijn allen voor dat iedereen een fatsoenlijk leven kan leiden en dat we de onderlinge verhoudingen als rechtvaardig ervaren. De gemeenschap, georganiseerd in de staat.
Dat besef bestaat natuurlijk bij velen. Het klinkt door in de column die Hans Goslinga in Trouw schreef, waarin hij ingaat op de weigering van Donald Trump om de verkiezingsuitslag te accepteren:
Machtsbehoud is een sterke drijfveer in de politiek. Een democratisch bestel alleen is niet genoeg om dat verschijnsel in de menselijke natuur te beteugelen. Als vorm van beschaving kan de democratie niet zonder fatsoen en integriteit, waardoor de regel van een vreedzame overdracht van de macht na verkiezingen als vanzelf spreekt. Deze gratie in de vuurlinie, zoals Hemingway het omschreef, is de huidige president vreemd.
Zijn optreden heeft laten zien hoe kwetsbaar een democratie is zonder politieke deugd.
De drijfveer van het machtsbehoud als "verschijnsel in de menselijke natuur" komt natuurlijk voort uit dat amorele streven naar eigenbelang. En wat blijkt? Met die drijfveer kan de democratie niet functioneren. De democratie heeft fatsoen en integriteit en politieke deugd nodig. Dus die andere kant van de menselijke natuur, die van de goedaardigheid van het morele gemeenschapsgedrag.
Het blijft pijnlijk om in te zien dat die morele kant van de democratie zo radicaal ontbreekt in die economisch theorie van de democratie. Terwijl die theorie wel veel invloed heeft gehad. In een volgend bericht over hoe dat kon gebeuren. Hier het volgende bericht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten