dinsdag 10 november 2020

Met het vulgair-economisch neoliberale denken val je in je zelfgegraven valkuil

We begonnen er mee dat het vulgair-economische neoliberale denken zich op een zekere morele rechtvaardiging kon beroepen. Want het voordeel van de markt is immers dat alle economisch transacties vrijwillig zijn en dat sluit mooi aan bij de morele gemeenschapsintuïtie van de vrijheid van overheersing. Zie hier het vorige bericht. Maar we zagen ook de complicatie die opduikt als je onder ogen ziet dat de menselijke sociaal natuur complexer is als wat economen gemakshalve graag aannemen. 

Mensen streven niet zoiets eenvoudigs als "eigenbelang" na, maar reageren met gemeenschapsgedrag op een veilige sociale omgeving (dus met veel gemeenschapsgedrag) en met statuscompetitiegedrag op een onveilige sociale omgeving (dus met veel statuscompetitiegedrag). Waardoor er niet één optimaal marktevenwicht mogelijk is, maar een optimaal gemeenschapsevenwicht en een sub-optimaal statuscompetitie-evenwicht. En precies de sociale ruimte van de markt is nogal eens sociaal onveilig, waardoor het statuscompetitie-evenwicht daar op de loer ligt. 

De uitdaging waar we voor staan is dus niet die van de economen (meer marktwerking), maar die van de sociologen en sociale wetenschappers (bevorder het gemeenschapsevenwicht en ontmoedig statuscompetitie). En juist bij die tweede uitdaging gaat het om het gehele palet van de morele gemeenschapsintuïties, niet alleen de vrijheid van overheersing, maar ook het rekening houden met elkaar en rechtvaardigheid van de onderlinge verhoudingen.

En we zagen de complicatie die opduikt als je dat vulgair-economische liberale denken loslaat op het functioneren van de democratische besluitvorming. Als iedereen alleen maar eigenbelang nastreeft, dan is de democratie een te temmen monster, omdat meerderheden zichzelf kunnen verrijken ten koste van minderheden. Om dan toch zoveel mogelijk de vrijheid van overheersing te behouden, zouden volgens de public choice-economen democratieën een grondwet moeten hebben die voorschrijft dat belangrijke besluiten alleen met een zeer grote meerderheid geldig kunnen zijn. Bij benadering een vetorecht voor iedereen.

Meer in het algemeen geldt in dit soort denken dat de overheid hoogstens een noodzakelijk kwaad is en zo weinig mogelijk armslag behoort te krijgen. Zoveel mogelijk marktwerking, ruim baan geven aan "hardwerkende ondernemers" en zo laag mogelijke belastingen.

Daarmee komen we op een complicatie die inherent is aan het uitgangspunt van het eigenbelang. Want als je als econoom er van uitgaat dat iedereen altijd alleen maar het eigenbelang nastreeft, dat zou dat als je consequent bent ook voor jouzelf moeten gelden. Als je een theorie over menselijk gedrag opstelt, dan zou je eigen gedrag altijd de eerste toetssteen moeten zijn. 

Ik moet toegeven dat ik tot voor kort geen oog had voor deze complicatie. Ik werd erop gewezen toen ik over die public choice-theorie het mooie overzichtswerk Public Finance and Public Choice van John Cullis en Philip Jones op nasloeg. (Ik heb de eerste editie van 1992. De link is naar de derde editie van 2009.) Daarin gaat het er op p. 470 over dat als iedereen het eigen belang nastreeft, dat dat dan ook zou moeten gelden voor de ontwerpers van de grondwet en voor de rechters die die die grondwet toepassen.

 Maar dus ook voor de public choice-economen zelf: "I a sense, the public choice scholar is 'hoist with his own petard." Is de dupe van zijn eigen strategie, valt in de zelfgegraven valkuil.

Dat was dus al in 1992. Ik moet er eerder overheen hebben gelezen of het niet tot me hebben willen laten doordringen. (Alweer vier werkwoorden achter elkaar, maar toch lijkt de zin te kloppen.) Terwijl het inzicht toch eigenlijk voor de hand ligt. 

Toevallig kocht ik, met mondkapje, vorige week bij Broese aan de Oude Gracht het pas verschenen Licence to be Bad. How Economics Corrupted Us van Jonathan Aldred. Nog niet helemaal gelezen, maar zonder meer een aanrader. In dezelfde lijn ligt mijn bericht uit 2013: Het klopt dat het streven naar status, macht en succes samen gaat met fraude en bedrog, waarin de zin:

We kunnen dus beïnvloed worden door de ideologie van de weldadige werking van het marktmechanisme, die ons een morele vrijbrief verschaft voor fraude en bedrog.

En wat lees ik op p. 88 van dat boek?

if we should assume that politicians, bureaucrats and voters are all selfish because everyone is, then academics are, too, including public choice theorists. The public choice perspective tells us not to trust public choice theorists as objective scientists or neutral observers. Instead we should expect them to write and say whatever it takes to advance their own careers.

Eigenlijk wisten we natuurlijk al dat je met dat vulgair-economische neoliberale denken een mistroostige wereld binnengaat. Laat alle hoop varen als alleen de moraliteit van de vrijheid van overheersing geldt en de andere morele gemeenschapsintuïties buiten boord worden gehouden. Wordt vervolgd. Hier het volgende bericht.

Geen opmerkingen: