woensdag 24 maart 2021

Was het presidentschap van Barack Obama het begin van de omwenteling naar het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon?

Barack Obama blikt in Een beloofd land (Hollands Diep, 2020) terug op zijn eerste termijn als 44ste president van de Verenigde Staten. Boeiend om te lezen, omdat je uit de eerste hand de gebeurtenissen beschreven krijgt die je je nog herinnert van de nieuwsberichten destijds. En je leert welke overwegingen er door zijn hoofd gingen en welke adviezen hij tot zich nam. Het is niet een heel diepgravend, maar wel een eerlijk verslag.

Sommige passages blijven mij bij. Zoals de beschrijvingen van de indrukken die andere politieke leiders op hem maakten. Ik denk in het bijzonder aan Putin en Sarkozy. Misschien daar over een andere keer meer. 

Een passage die me bij bleef gaat over zijn overwegingen met betrekking tot zijn buitenlandse politiek (hoofdstuk 19 van Deel V, onder de titel De wereld zoals hij is). Daar valt veel over te zeggen, maar wat mij trof was zijn motivering om een andere buitenlandse politiek te voeren dan die van zijn voorganger, George W. Bush. En een andere dan die van zijn opvolger, Donald Trump, bedenk je daar nu bij.

Ik was vastbesloten verandering te brengen in de denkrichting die niet alleen de regering-Bush in zijn greep had gehouden, maar ook een groot deel van Washington als geheel. De obsessie bestond eruit dat men achter elke boom een vijand zag, er een perverse trots in schiep op eigen houtje te handelen en militair ingrijpen zag als een bijna vanzelfsprekend middel om problemen op het gebied van buitenlands beleid op te lossen. In onze omgang met andere landen waren we onvermurwbaar en kortzichtig geworden en we waren niet bereid het moeilijke, langzame traject te volgen dat bij het smeden van coalities en het bereiken van eensgezindheid noodzakelijk was. We sloten ons af van andere gezichtspunten. Ik was ervan overtuigd dat de veiligheid van Amerika gebaat was bij het versterken van onze bondgenootschappen en internationale instituties. Ik zag militair ingrijpen als een instrument dat ik als laatste, en niet als eerste zou inzetten. (p. 548)

Bedenk dat Bush, opgehitst door de "crazies" Cheney, Rumsfeld en Wolfowitz, de Amerikanen de Irakoorlog in loog. Met precies die obsessie van een vijandige wereld, waarin je niemand kunt vertrouwen en je vooral altijd je eigen kracht moet tonen. En bedenk dat na Obama een stel andere "crazies" aan de macht kwamen, met dezelfde obsessie. We herkennen natuurlijk die obsessie als het wereldbeeld van de statuscompetitie en het rechtsextremisme. 

Obama wilde daar een eind aan maken. Dan verwacht je dus een verwijzing naar het wereldbeeld van het gemeenschapspatroon, dat van onderling vertrouwen en samenwerking. En dat klopt:

Het begon met een verandering van toon. Vanaf het moment waarop mijn regering aan de macht was, zorgden we ervoor dat er in elke verklaring van het Witte Huis over buitenlands beleid werd benadrukt hoe belangrijk internationale samenwerking was. We wilden andere landen, of ze nu groot of klein waren, betrekken bij de oplossing van de problemen op basis van 'wederzijds belang en respect'. (p. 548)

Met een paar alinea's verder deze passage, waarin de gemeenschapsintuïtie van het iedereen-telt-mee terecht als "een universeel menselijk verlangen" wordt gekenschetst:

Gekend worden. Gehoord worden. Weten dat je unieke identiteit erkend wordt en als waardevol wordt beschouwd. Dat was een universeel menselijk verlangen, overwoog ik, dat net zo goed opging voor landen en volken als voor mensen. Dat ik die elementaire waarheid beter begreep dan sommige van mijn voorgangers kwam misschien doordat ik een flink deel van mijn jeugd in het buitenland had doorgebracht en familieleden had in oorden die lange tijd als 'achtergesteld' en 'onontwikkeld' waren beschouwd. Of misschien kwam het doordat ik als Afro-Amerikaan had meegemaakt wat het betekende om in mijn eigen land niet als volwaardig gezien te worden. (p. 549)

We hebben ondertussen geleerd, en leren nog elke dag, hoe belangrijk het is om leiders te hebben die dat universele menselijke verlangen van het gekend en gehoord worden als morele leidraad omarmen. In plaats van rechtsextremistische populisten, die vijandschap en statuscompetitie aanwakkeren.

Obama's presidentschap zal misschien in de toekomst herkend worden als het begin van de omwenteling van de nationale en internationale neoliberale statuscompetitiepolitiek naar de politiek van het gekend en gehoord worden, van het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon. Met het Trump-bewind als gelukkig korte, maar hevig verontrustende, onderbreking. Lees nog eens Wat is hier aan de hand? Is dit echt het begin van een historische omslag van statuscompetitief overheidsbeleid naar gemeenschapsbeleid?

Geen opmerkingen: