Vanuit het langetermijnperspectief van de mensheidsgeschiedenis gezien leven we in een maatschappij met een hoge mate van sociale vluchtigheid en sociaal isolement van gezinnen. (Volg de links voor alle berichten achter die twee labels.) Veel van de huidige sociale en maatschappelijke problemen hebben daar direct of indirect mee te maken. Het is het soort maatschappij met een grote kans op eenzaamheid en op het ontstaan van psychische aandoeningen. We zijn immers een bij uitstek sociale diersoort, die een behoorlijke dosis sociale vertrouwdheid nodig heeft om zich veilig te voelen en om sociaal betrokken te kunnen zijn. Bovendien maakt het gemis aan dat gevoel van sociale veiligheid mensen ontvankelijk voor de statuscompetitieve wereldbeelden van het rechts-extremisme.
In de loop van de mensheidsgeschiedenis is dus een maatschappij ontstaan waarin bepaald niet alles spontaan goed gaat. Vandaar de sterke noodzaak van een democratische overheid waarin we met zijn allen proberen een samenleving dichterbij te brengen waarin iedereen meetelt. Een maatschappij dus die ons dochter bij het "gemeenschapsevenwicht" brengt. De geschiedenis heeft ons ertoe veroordeeld om bewust en met veel inspanning aan een beter samenleving te werken.
Een van de processen waarlangs we in dit soort samenleving terecht zijn gekomen, is dat we individueel geografisch mobieler zijn geworden. Dat heeft ertoe geleid dat we minder omringd zijn door en daardoor minder contact hebben met de meest vertrouwde anderen, onze eigen familie. We groeien op in een gezin en in de sociale omgeving van dat gezin. Maar die aanvankelijke vertrouwdheid blijft heel vaak niet in stand.
Dat brengt ons bij de aanleiding tot dit bericht, de nieuwe studie Keeping kin close? Geographies of family networks by race and income, 1981–2017. De onderzoekers laten met de data van de Panel Study of Income Dynamics zien dat in de Verenigde Staten tussen 1981 en 2017 de geografische afstand tot familieleden van Amerikanen is toegenomen. Maar dat geldt in het bijzonder voor de witte Amerikanen en meer voor de hogere inkomens. Bij de zwarte bevolking is er ook een toename, maar dan alleen in de laatste jaren van die periode.
Voor Nederland gaven Clara Mulder en Matthijs Kalmijn in 2004 vergelijkbare cijfers: Even bij oma langs. Volgens de Netherlands Kinship Panel Study zou tussen 1940 en 1990 het percentage mensen van wie de ouders in dezelfde plaats wonen zijn gedaald van rond de 50 tot tussen de 35 en 40 procent. Daarbij is er een groot verschil tussen hoog- en laagopgeleiden, wat erop wijst dat in diezelfde periode het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking sterk steeg. Verhuisbewegingen lijken samen te hangen met studie en met het daarna zoeken van werk in een groter gebied.
Daarmee zal ook de "structurele" oorzaak van schaalvergroting en concentratie te maken hebben. Economische activiteiten en dus werkgelegenheid zijn in de naoorlogse periode minder homogeen gespreid geraakt over de ruimte. Dat was een vooral economische gemotiveerde ontwikkeling. Bedrijven zoeken hun optimale, vaak grotere, omvang en vestigen zich graag bij elkaar in de buurt.
In de sociologie is er eigenlijk altijd weinig aandacht geweest voor dit proces en de gevolgen ervan. Of het werd als een ontwikkeling gezien die nu eenmaal hoorde bij de "modernisering". Denk aan Jacques van Doorn, die in 1955 schreef over de ontwikkeling van de ouderwetse, romantische "territoriale integratie" naar de moderne "functionele integratie. En die het toenemende "gezinsindividualisme" wel opmerkte, maar niet als een probleem zag. Zie Van het afscheid van de wijkgedachte in 1955 naar de buurtrechten in 2015 - hoe het denken over de buurt veranderde.
Een uitzondering is het voor het eerst in 1960 verschenen Family and Class in a London Suburb van Peter Willmott en Michael Young, een boekje dat ik nog altijd in de kast heb staan. Dat heeft altijd veel te weinig aandacht gekregen, maar nu zie ik dat de uitgever een herdruk aankondigt. Dat is heel opvallend, Ik kom er een keer op terug.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten