Of iemand meer geneigd is tot gemeenschapsgedrag dan wel tot statuscompetitiegedrag kun je behoorlijk goed vaststellen door hem of haar te vragen naar wat hij of zij in het leven belangrijk vindt om na te streven. In onderzoek naar die doelen of aspiraties blijkt dan dat mensen goed zijn in te delen naar het meer aanhangen van intrinsieke aspiraties (goede relaties hebben met anderen, jezelf ontwikkelen, anderen bijstaan) of extrinsieke aspiraties (veel geld verdienen, door anderen bewonderd worden, beroemd zijn). Het eerste komt overeen met gemeenschapsgedrag en het tweede met statuscompetitiegedrag.
Dat is een belangrijk onderscheid, want, zoals we op dit blog al vaak gezien hebben, maakt het voor je welbevinden en zelfs je gezondheid uit of je meer tot gemeenschapsgedrag bent geneigd of meer tot statuscompetitiegedrag. Er zijn veel aanwijzingen dat gemeenschapsgedrag beter voor je is. Zie het bericht Gezondheid en sociale omgeving (9): maakt het uit wat mensen nastreven? (uit 2012).
Maar daar moet natuurlijk meteen bij opgemerkt worden dat het onwaarschijnlijk is dat die aspiraties zelf en op zich die welzijnseffecten hebben. Ze hangen natuurlijk samen met wat voor leven je leidt en vooral: met de aard van je sociale omgeving. Denk maar weer aan Stelling 2 van de Dual Mode-theorie, die inhoudt dat gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag clusteren. In de zin dat gemeenschapsgedrag van anderen jou tot datzelfde gedrag aanzet, want je bevindt je dan in een sociaal veilige omgeving. Net zo zet statuscompetitiegedrag van anderen jou aan dat datzelfde gedrag, want in een sociaal onveilige omgeving moet je op je hoede zijn en bereid zijn je te verdedigen.
Dat betekent dat het positieve welzijnseffect van gemeenschapsgedrag waarschijnlijk voor een groot deel tot stand komt doordat je je in een sociaal veilige omgeving bevindt. Je hebt mensen om je heen die het goed met jou voor hebben en die je vertrouwt. Die jou accepteren om wie je bent. En andersom: het negatieve welzijnseffect van statuscompetitiegedrag komt voor een groot deel tot stand door je sociaal onveilige omgeving. Met anderen die jou als een concurrent zien in de strijd om status.
Uit een heel andere lijn van onderzoek kennen we precies die welzijnseffecten van de sociale omgeving van mensen. Het gaat dan onderzoek naar de negatieve effecten van eenzaamheid en naar de stress van de statuscompetitie. En naar de positieve effecten van het hebben van goede sociale contacten. Denk aan de berichten:
In een veilige sociale omgeving, waarin mensen elkaar vertrouwen, leven mensen langer
Hoe meer gemeenschap en hoe minder statuscompetitie, hoe gezonder we zijn en hoe langer we leven
Dat is goed om te bedenken bij dat onderzoek naar de gezondheidseffecten van die aspiraties. Binnen die onderzoekslijn is er nu de nieuwe studie A meta-analysis of the dark side of the American dream: Evidence for the universal wellness costs of prioritizing extrinsic over intrinsic goals. Daarin voeren de onderzoekers meta-analyses uit over alle studies van de afgelopen dertig jaar. Dat zijn er 105, met 1808 vastgestelde effecten en in totaal ruim 70.000 personen. Dan blijkt zoals verwacht dat intrinsieke (gemeenschaps-)aspiraties positief en extrinsiek (statuscompetitie-)aspiraties negatief samenhangen met welbevinden.
Maar in hoeverre die samenhangen verklaard worden door de aard van de sociale omgeving, daarover kan al dat onderzoek niets zeggen. Doordat onderzoekers tot nu toe nooit op het idee zijn gekomen om daarnaar te kijken. Dat is voor sociale wetenschappers opvallend, want het wijst op een blinde vlek voor waar het in de kern in de sociale wetenschap over zou moeten gaan.
Als ze daar wel naar hadden gekeken, dan was daar dus zeer waarschijnlijk uitgekomen dat mensen met gemeenschapsaspiraties meer een gemeenschapsomgeving om zich heen hebben en vooral daardoor een hoger welbevinden hebben. En dat mensen met statuscompetitieaspiraties meer een statuscompetitieomgeving om zich heen hebben en vooral daardoor een lager welbevinden hebben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten