Update. Zie nu ook deel 7 van deze reeks.Om een maatschappelijk belangrijker vak te kunnen zijn, zou de sociologie zich wat toepassing betreft moeten kunnen oriënteren op een empirisch onderbouwd inzicht in wat sociaal gezien nastrevenswaardig is. Een conclusie van de vorige berichten in deze reeks (zie hier deel 5) was dat van de twee evenwichten die je op grond van de ambivalente menselijke sociale natuur als uitkomsten kunt verwachten, het gemeenschapsevenwicht te prefereren valt boven het statuscompetitie-evenwicht.
Dat gemeenschapsevenwicht is te omschrijven als de toestand waarin iedereen heeft "gekozen voor" gemeenschapsgedrag. En omdat mensen van elkaar verschillen, zal dat voor de een een "keuze" betekenen uit innerlijke overtuiging en misschien voor de ander meer een aanpassing aan wat kennelijk de norm is. Uiteraard gaat het hier om een theoretisch construct, dat zeker in grotere groepen en maatschappijen nooit volledig te realiseren valt, maar dat wel richtinggevend kan werken.
De noodzaak van zo'n richtinggevend construct wordt gelukkig steeds meer ingezien. Zoals in de pleidooien voor een breder welvaartsbegrip dan alleen het economische. Zie over dat brede welvaartsbegrip ook de eerdere berichten op dit blog:
- De rol van sociale welvaart en van bestaanszekerheid in de Monitor Brede Welvaart 2018 van het CBS is beperkt
- Wat gebeurde er omstreeks 1970? De welzijnsparadox: van geld rijker, maar sociaal armer?
Een van de problemen die ze daarbij signaleren is dat sociale samenhang weliswaar belangrijk is, maar dat meer er van niet per se beter is. Want als je bij sociale samenhang denkt aan de contacten die mensen hebben, dan zou de frequentie van contacten die mensen "binnen hun eigen groep" hebben wel eens te kosten kunnen gaan van de contacten en de verbondenheid met mensen buiten die groep. En dat zou dan de sociale samenhang in de maatschappij als geheel kunnen schaden.
Waar ze hier op wijzen is een bekend sociologisch talking point. In navolging van een veel geciteerd artikel van de socioloog Mark Granovetter uit 1973 (The Strength of Weak Ties), wordt dan onderscheiden tussen sterke en zwakke bindingen en wordt gewezen op het belang van die zwakke bindingen. Bij Granovetter ging het erom dat die zwakke bindingen (kennissen, mensen die je vaag of via-via kent) juist erg behulpzaam kunnen zijn bij het vinden van een baan. Meer algemeen: het zijn bronnen van informatie over verder af gelegen zaken. Waar de mensen dichtbij, je sterke bindingen, weinig over te vertellen hebben.
Dat klopt ook allemaal wel, maar het veel gehoorde talking point is dat het hebben van veel sterke bindingen daardoor ook wel eens niet goed zou kunnen zijn. In de woorden van Carabain en Putters:
Het uitgangspunt van de indicator ‘frequentie van sociale contacten’ van dashboard ‘hier en nu’ is: hoe meer contacten, hoe beter dit is voor de brede welvaart. Deze indicator richt zich op contacten binnen groepen. Sterke binding binnen groepen hoeft echter niet altijd positief te zijn voor de samenleving in haar geheel. Integendeel, want zwakkere verbondenheid binnen groepen kan zelfs het bruggen slaan naar andere groepen bevorderen.Maar klopt dat wel? We hebben op dit blog al het onderzoek zien voorbijkomen over het belang van sociale contacten voor mensen en over de negatieve gezondheidseffecten van de stress van eenzaamheid en statuscompetitie. Zou het dan echt zo zijn dat mensen toch ook te veel hechte contacten kunnen hebben? Dat het maar beter is om niet heel goede vriendschappen te hebben, omdat je daardoor minder betrokken kunt zijn bij anderen? Is het maar beter om met zoveel mogelijk mensen een zwakke binding te hebben? Is het beter om een sociaal vluchtige maatschappij te hebben?
Dat lijkt onwaarschijnlijk. Sterker, het klopt niet. Want er is al het onderzoek dat er op wijst dat het hebben van hechte contacten met je eigen groep helemaal niet gepaard gaat met meer afstandelijkheid tot andere groepen.
Ik stond daarbij stil in dit bericht, waarin het ging om het overzicht dat Marilynn Brewer gaf van dat onderzoek. Mensen hebben wel de neiging om hun eigen groep positief te beoordelen, maar het is niet zo dat dat samenhangt met negatieve oordelen over andere groepen. Gehechtheid aan de eigen groep staat niet gelijk aan vijandigheid tegenover andere groepen.
Die vijandigheid is er uitsluitend als daar redenen voor zijn, echte of vermeende redenen. Dus als er aanleidingen zijn om een andere groep als een bedreiging te zien. Maar die bedreigingen hebben dan ook een oorzaak: ze zijn echt of ze worden kunstmatig aangewakkerd. Marilynn Brewer over dat laatste:
When groups are political entities, however, these processes may be exacerbated by group leaders’ deliberate manipulations to mobilize collective action to secure or maintain political power. Social category differentiation provides the fault lines in any social system that can be exploited for political purposes.En dat komt natuurlijk bekend voor, in deze tijd van opkomend rechts-extremisme.
Politici kunnen er belang bij hebben om mensen tegen elkaar op te zetten. En door meer bestaansonzekerheid kunnen maatschappelijke tegenstellingen worden aangewakkerd Maar het is dus niet zo dat sociale samenhang binnen de eigen groep automatisch leidt tot tegenstellingen tussen groepen.
Anders gezegd, dat gemeenschapsevenwicht is gewoon nastrevenswaardig: hoe meer gemeenschapsgedrag, hoe beter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten