woensdag 1 mei 2019

Het gemeenschapsevenwicht en het statuscompetitie-evenwicht op het niveau van nationale staten - Hoe kan de sociologie een maatschappelijk belangrijker vak worden? En over wat de Dual Mode-theorie te bieden heeft - deel 5

Update. Zie nu ook deel 6 in deze reeks: Hoe meer gemeenschapsgedrag, hoe beter.
We besloten het vorige bericht in deze reeks met de tussentijdse conclusie dat het vak sociologie maatschappelijk belangrijker zou kunnen worden door meer oog te ontwikkelen voor de voorwaarden waaronder het gemeenschapsevenwicht dan wel het statuscompetitie-evenwicht tot stand komt. Waarbij het gemeenschapsevenwicht een hoger welzijn verschaft dan het statuscompetitie-evenwicht.

In dat bericht ging het over die voorwaarden als het kleine en overzichtelijke groepen betreft: enerzijds groepen van familie en vrienden en anderzijds de groep van de schoolklas. In die groepen is er gemakkelijke onderlinge waarneembaarheid, waardoor behoorlijk snel het ene dan wel het andere evenwicht kan ontstaan.

Dat ligt anders als we het hebben over grotere groepen, zoals die van de bevolking van een nationale staat. De directe waarneembaarheid van het gedrag van anderen betreft dan maar een fractie van de totale bevolking. Gedeeltelijk komen mensen tot een inschatting van welk gedrag het meeste voorkomt in de gehele bevolking door die directe waarnemingen te generaliseren. In de trant van: ik kom in het dagelijks leven eigenlijk alleen maar aardige mensen tegen, waaruit ik opmaak dat mensen ook wel in het algemeen goed te vertrouwen zijn.

De direct waargenomen mate van gemeenschapsgerichtheid wordt dan dus gegeneraliseerd naar de gehele bevolking, naar "mensen in het algemeen". We weten al dat dit proces zich voordoet: mensen die meer gemeenschapscontacten hebben (contacten met familie, vrienden en buren), hebben een hogere mate van interpersoneel vertrouwen. Zie het bericht Meer omgang met vrienden, familie en buren vergroot het algemene vertrouwen in anderen, met daarin de drie stellingen waarmee dat interpersonele vertrouwen wordt vastgesteld.

Maar daarnaast maken mensen natuurlijk ook inschattingen op basis van indirecte waarnemingen, dat wil zeggen op grond van wat via de media tot hen doordringt. En dat wijst erop dat hoe  waarheidsgetrouw de media berichten, een zelfstandige rol speelt in bewegingen in de richting van het ene dan wel het andere evenwicht.

Een algemene klacht is dat de media, altijd op zoek naar nieuwswaardigheid, meer aandacht besteden aan uitingen van statuscompetitiegedrag (moord en doodslag, leugen en bedrog) dan aan, daarmee vergeleken altijd wat saaie, uitingen van gemeenschapsgedrag. Denk ook aan die overmatige aandacht in de media voor narcistische rechts-extremisten in de politiek (nu Baudet, voorheen Wilders), waardoor statuscompetitiegedrag dreigt te worden "genormaliseerd". Dat wil zeggen, geportretteerd als meer voorkomend dan in werkelijkheid het geval is.

Als dat zo is, dan is er dus wat de indirecte waarneembaarheid betreft, altijd een bias in de richting van het statuscompetitie-evenwicht, die ingaat tegen de beweging op grond van directe waarneming. En het is die bias die mede verklaart waarom we altijd zo geïnteresseerd zijn in objectievere opiniepeilingen.

Dan hebben we het alleen nog over die directe of indirecte waarneembaarheid van het gedrag van anderen. Die dus informatie oplevert waardoor mensen zich laten beïnvloeden in de "keuze" voor hun eigen gedrag.

Een ander soort indirecte informatie waar mensen zich door kunnen laten leiden heeft te maken met de mate waarin ze in hun dagelijks leven bedreigingen ervaren voor hun bestaanszekerheid.

We weten al dat een gevoel van veiligheid gemakkelijk aanzet tot pro-sociaal gedrag en dus tot gemeenschapsgedrag. Dat gevoel van veiligheid heeft ook te maken met het land waarin je woont, met name met de mate waarin dat land een verzorgingsstaat is, met een wetgeving die erop gericht is om bestaanszekerheid te garanderen.

Want de formeel georganiseerde zorg en bevordering van bestaanszekerheid blijkt immers niet de informele, onderlinge hulpverlening te verdringen, maar juist aan te wakkeren. Zie Geen verdringing - Juist meer informele langdurige zorg in landen met uitgebreidere overheidsvoorzieningen voor langdurige zorg en Participatiesamenleving en verzorgingsstaat: niet of-of, maar en-en? Meer aanwijzingen voor en-en.

En de toename van bestaansonzekerheid als gevolg van de neoliberale  afbraak van de Nederlandse verzorgingsstaat in de afgelopen decennia is gemakkelijk in verband te brengen met de toename van maatschappelijke tegenstellingen.

Als je landen vergelijkt, dan kun je pogingen om een verzorgingsstaat te vestigen of te handhaven zien als bewegingen naar het gemeenschapsevenwicht. In termen van Why Nations Fail. The Origins of Power, Prosperity and Poverty van Daron Acemoglu en James A. Robinson gaat het dan over landen met inclusieve instituties.

En tegengesteld daaraan, zijn landen met extractieve instituties de landen waarin de statuscompetitie allesoverheersend is en een stabiele statushiërarchie tot stand heeft gebracht. Waarin een rijke elite erin geslaagd is om zich de rijkdommen van het land toe te eigenen en om de rest van de bevolking voor zich te laten werken.

In grote lijnen is dus een functionerende democratie een geval van een gemeenschapsevenwicht en een failed state een geval van een statuscompetitie-evenwicht.

Geen opmerkingen: