Update. Zie nu ook deel 10 van deze reeks: Een maatschappelijk belangrijker vak sociologie had kunnen optreden als verdediger van de verzorgingsstaat.Als het vak sociologie in het onderzoek en in de beleidsadvisering zich expliciet zou oriënteren op het gemeenschapsevenwicht als doeltoestand, dan is daar natuurlijk voor nodig dat de wenselijkheid van die toestand voldoende, of liever nog uitbundig, empirisch onderbouwd is. In deel 3 van deze reeks berichten verwees ik al naar onderzoek dat die onderbouwing verschaft. (Zie hier het vorige bericht in deze reeks: Wat is eigenlijk een sociaal probleem? De socioloog kan het je niet vertellen.)
Daar is nu de studie Communal Motivation and Well-Being in Interpersonal Relationships:An Integrative Review and Meta-Analysis bijgekomen.
Het gaat hier om een overzicht en meta-analyse van 100 gepubliceerde en niet-gepubliceerde studies naar de welzijnseffecten van communal motivation. Die term communal motivation slaat op de geneigdheid tot zorg voor en bezorgdheid over het welzijn van anderen. Om die vast te stellen wordt een lijstje met veertien stellingen gebruikt, waarvan je moet aangeven in hoeverre je het er mee eens of oneens bent. Voorbeelden zijn (met een sterretje omgekeerd gecodeerd):
- When making a decision, I take other people’s needs and feelings into account.
- I’m not especially sensitive to other people’s feelings.*
- I believe people should go out of their way to be helpful
- I often go out of my way to help another person
- When I have a need, I turn to others I know for help
Uit de meta-analyses komt naar voren dat meer gemeenschapsgedrag inderdaad samen gaat met een hoger welzijn (tevredenheid met het leven, meer positieve en minder negatieve emoties).
En als wordt onderscheiden tussen gemeenschapsgedrag-in-het-algemeen en relatiespecifiek gemeenschapsgedrag, dan blijken beide meer welzijn op te leveren voor zowel de persoon zelf als voor de partner. Dit zou eraan kunnen liggen dat partners overeenkomen in de mate van gemeenschapsgedrag ( door het beïnvloedingseffect en/of door het selectie-effect), maar dat blijkt hier alleen te gelden voor het relatiespecifieke gemeenschapsgedrag. Dat laatste wijst er op dat mensen onderling gemeenschapsgedrag bij elkaar uitlokken, zoals verwacht door de Dual Mode-theorie.
Kortom, meer aanwijzingen voor de positieve welzijnseffecten van gemeenschapsgedrag en van een gemeenschapstoestand in een sociale groep (in dit geval een partnerrelatie).
Terzijde: het gaat hier om een onderzoekslijn die al in 1979 is begonnen met Interpersonal attraction in exchange and communal relationships van Margaret S. Clark en Judson Mills. Opvallend daarin is dat gemeenschapsgedrag niet wordt gecontrasteerd met statuscompetitiegedrag, maar met ruilgedrag. Met dat laatste wordt gedoeld op de geneigdheid van het berekenende "voor wat, hoort wat". Zie hier voor de schaal. Volgens Clark en Mills zouden dit de twee patronen zijn waarmee je het menselijke sociale gedrag kunt bestrijken. Maar dat betekent dus dat ze een blinde vlek hebben voor de meer kwaadaardige kanten van het menselijke sociale gedrag, die wel deel uitmaken van het statuscompetitiegedrag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten