Update. Ik had hier natuurlijk meteen een verwijzing moeten opnemen naar De oorlog tegen de kwetsbaren en de armen als verschijningsvorm van de statuscompetitie uit 2018. Bij deze.
Ik las de Kamerbrief "Ondersteuning voedselbanken" van 28 april 2021 van de demissionair minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid Wouter Koolmess en dacht: hier zou toch eigenlijk ophef over moeten zijn. Dat die ophef er niet is, zegt iets over de tijd waarin we leven.
Wat is het geval? De minister reageert op zorgen dat als gevolg van de coronacrisis de voedselbanken meer "klanten" moeten bedienen en dat het voedselaanbod zou kunnen teruglopen. De minister zegt bereid te zijn de voedselbanken (meer) te ondersteunen. Zo is er subsidie beschikbaar voor een nog op te richten stichting die voedsel zal inkopen. Ook is er Europees geld beschikbaar. En tenslotte
"start een haalbaarheidsstudie naar een model om op een efficiënte en grootschalige wijze, beschikbare rest- en bijstromen te verwerken naar lang houdbare, flexibel in te zetten gezonde en smaakvolle producten. Deze rest- en bijstromen zijn in hun huidige vorm niet bruikbaar voor voedselbanken of de commerciële markt. Het doel is om een structurele oplossing te bieden voor zowel het terugdringen van voedselverspilling in de productieketens als het zorgdragen voor een stevig basisaanbod van gezonde kwaliteitsproducten voor voedselhulpprogramma’s."
Waarom zou hier ophef over moeten zijn? In plaats van dat we de minister prijzen voor zijn bereidheid om de voedselbanken te ondersteunen?
Die ophef zou er behoren te zijn omdat de brief laat weten dat in ons land het bestaan, sinds 2002, van voedselbanken volstrekt is genormaliseerd. Er is in de brief nog niet het begin van een passage te vinden waarin de minister betreurt dat in Nederland voedselbanken nodig zijn. Waarin hij laat weten dat in een beschaafd land eigenlijk de overheid op zich moet hebben genomen om de morele gemeenschapsintuïtie van het iedereen telt mee vorm te geven in wetgeving en economisch beleid. Zodat niemand die niet in het eigen levensonderhoud kan voorzien de hand op hoeft te houden. En niemand de vernederende gang naar een voedselbank hoeft te maken.
Dat iedereen telt mee was natuurlijk de motivering voor het invoeren van de Algemene Bijstandswet in 1965. Als je buiten je schuld niet in het eigen levensonderhoud kon voorzien, dan hoorde er een afdwingbaar recht te zijn op bijstand. Dat recht, in plaats van een gunst, maakte dat iedereen het gevoel kon hebben mee te tellen. Want daardoor kon, in de woorden van minister Marga Klompé, die de eerste bijstandswet door de volksvertegenwoordiging loodste, iedereen "met opgeheven hoofd" een beroep op bijstand doen.
Dat opgeheven hoofd werd destijds cruciaal geacht. Marga Klompé daarover toen ze jaren later werd geïnterviewd:
"'Ik wilde voorkomen dat er een stigma-zou ontstaan op de nensen die een beroep zouden doen op bijstand. De WD wilde-bij de-behandeling in "de Kamer een-aantal sanctiemaatregelen voor het geval er gefraudeerd zou worden en - men bijvoorbeeld verkeerde gegevens gaf. Op dat punt zat natuurlijk wel iets in de wet, maar ik heb mij sterk verzet tegen die vele sancties, want men had het bijvoorbeeld over de scharesliep, dat die mensen hun inkomsten niet zouden opgeven. En dat ging dan om een percentage mensen van hooguit één procent— Ik heb toen gezegd: als u dit gaat doen dan geeft u weer een stigma op die wet, op wie daar een beroep op doet. Dan ga je er al bij voorbaat vanuit dat wie daar een beroep op doet bij voorbaat een fraudeur is. Dat mag je met die 99 procent andere mensen niet doen. Ik wil met die wet dat mensen met opgeheven hoofd een beroep op die wet doen. Mijn grote teleurstelling is nu dat dit pogen van mij niet gelukt is. Nog steeds zit er voor veel mensen een stigma op. Dat merk je dan ook en dan zeggen ze: 'O God wat vreselijk, in de bijstandswet'. Nou, dat vind ik verdrietig, want ik heb iets anders geprobeerd."
Marga Klompé overleed in 1986. En heeft dus niet hoeven meemaken dat die bijstandswet, sinds 2015 als onderdeel van de Participatiewet, zodanig is uitgekleed dat er niet alleen een vernederende "tegenprestatie" kan worden verlangd, maar dat ook het niveau van de uitkering bewust zo is verlaagd dat je wel tot armoede moet vervallen. Niet meer genoeg eten op tafel. En dat je dus bent aangewezen op de nieuwe liefdadigheid, die van de voedselbank.
Weg met het recht op bijstand. Weg met het iedereen telt mee.
En dus een overheid die het bestaan van voedselbanken heeft genormaliseerd. Met als bijkomend voordeel, hoe cynisch kan een minister zijn, dat zulks bijdraagt aan het voorkomen van voedselverspilling. En met het argument dat "het de kracht van de voedselbanken is dat het initiatief vanuit de samenleving komt". Als een soort van excuus voor het tekortschieten van die overheid. En alsof in een democratie overheidsbeleid niet "vanuit de samenleving" zou komen.
Een overheid bovendien die in elke burger die een beroep op haar doet een fraudeur ziet. Waarbij je natuurlijk ook meteen denkt aan de Toeslagenaffaire.
Heel benieuwd hoe Rutte-4 eruit gaat zien.