De na-oorlogse opbouw van de verzorgingsstaat en de internationale mensenrechtenverdragen kun je wel zien als mijlpalen in de mensheidsgeschiedenis. Ze kwamen voort uit onze morele intuïties van samenwerken en delen en vormden een poging om die intuïties in nationale in internationale instituties vorm te geven. Om daarmee allerlei vormen van machtsongelijkheid tegen te gaan, die gemakkelijk die andere, tegengestelde intuïties van statuscompetitie en statushiërarchie doen opbloeien. Intuïties die, als ze maar genoeg ruimte krijgen, hun uitwerking krijgen in precies die machtsongelijkheid en de daaruit voortvloeiende vernedering, uitbuiting en erger.
De tijd die we nu meemaken is er een waarin de vanzelfsprekende consensus over het belang van verzorgingsstaat en mensenrechten aanzienlijk is verwaterd. Het sinds de jaren 80 van de vorige eeuw om zich heen grijpende neo-liberale economische en sociale beleid heeft de bestaansonzekerheid van grote groepen aangetast en heeft daarmee bijgedragen aan de opkomst van rechts-extremistische politieke partijen.
We zagen al hoe die intuïties van statuscompetitie en - hiërarchie te herkennen zijn in de opvattingen van aanhangers van rechts-extremistische partijen, zoals sociaalwetenschappelijk vastgesteld door middel van de Sociale Dominantie Oriëntatie en de schaal voor Right-Wing Authoritarianism.
Volgens die opvattingen bestaat de maatschappij uit verschillende groepen, waarvan de ene, de eigen, groep de machtige behoort te zijn, waaraan anderen zich dienen te onderwerpen. Die anderen zijn inferieur, of omdat ze uit andere culturen afkomstig zijn (vluchtelingen, immigranten) of omdat ze in de eigen maatschappij onderaan de ladder staan (de uitkeringstrekkers en de werkende armen).
In dat beeld past precies dat rechts-extremisten moeite hebben met de democratie en met de mensenrechten. Zo wil het Forum voor Democratie dat Nederland zich onttrekt aan de mensenrechtenverdragen. En Donald Trump is een fraai voorbeeld van een rechts-extremistische politicus die in een democratie met beloften aan de kwetsbaren aan de macht komt en vervolgens hun sociale zekerheid wil afschaffen.
En in dat beeld passen ook de verwikkelingen die we in ons eigen land zien op het terrein van de omgang met onze kwetsbaren, degenen die op een uitkering zijn aangewezen. Denk aan het in 2013 aangescherpte boeteregime voor uitkeringstrekkers, dat veel hogere boetes mogelijk maakte voor schendingen van de inlichingenverplichtingen. Waarvan de mate van opzettelijkheid niet altijd even duidelijk is. Al in 2014 oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat dit regime in strijd was met internationale mensenrechtenverdragen. Zie CRvB geeft vuistregels voor herziening van evident onredelijk hoge boetes.
Dit leidde tot een aanpassing. Vanaf 2017 gold een lichter boeteregime. Maar het UWV was van mening dat het de daarvoor opgelegde hogere boetes wel kon blijven innen, omdat die immers waren opgelegd onder de toen nog geldende regels. Regels die toen dus al wel in strijd met de mensenrechtenverdragen waren geacht door de Centrale Raad van Beroep.
Je zou denken dat zulke vernederingen onbestaanbaar zouden zijn in een beschaafd land als Nederland in 2019. Gelukkig vindt diezelfde Centrale Raad van Beroep dat ook, want die heeft nu bepaald dat het evident onredelijk is om verzoeken om herziening van die hogere boetes af te wijzen.
Natuurlijk horen fraudeurs te worden beboet. Maar er zou een consensus behoren te bestaan dat zulks nooit ten koste mag gaan van de mensenrechten en de zorg voor kwetsbaren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten