Maar het rapport kent een opvallende ambivalentie. Aan de ene kant zijn er voorstellen om de flexibiliteit op de arbeidsmarkt vergaand terug te dringen. Maar daar staat weer het voorstel tegenover om de vaste contracten aanzienlijk flexibeler te maken. In de woorden van de Commissie (p. 65):
Om werkgevers ruimte te bieden voor het organiseren van aanpassingsvermogen binnen hun organisatie, adviseert de Commissie werkgevers soortgelijke rechten toe te kennen als de rechten van werknemers op grond van de Wet flexibel werken. Dit betekent concreet dat de interne wendbaarheid binnen het contract voor onbepaalde tijd voor werkgevers wordt vergroot op het terrein van arbeidsomvang en salaris (tot een bepaald percentage), maar ook op het terrein van functie, werklocatie en arbeidstijden. De werkgever krijgt de mogelijkheid deze arbeidsvoorwaarden eenzijdig te wijzigen indien bedrijfseconomische omstandigheden daartoe aanleiding geven.En dat is opvallend, omdat alle argumenten die de Commissie noemt om de flexibiliteit terug te dringen, hier ineens geen rol meer lijken te spelen. Hier is ineens weer doorslaggevend dat werkgevers voldoende aanpassingsvermogen moeten hebben en dat ze daarom over voldoende "interne wendbaarheid" moeten beschikken. Met als gevolg dat, in de woorden van PvdA-voorman Lodewijk Asscher, je "zes of zeven miljoen mensen flex gaat maken in plaats van zekerheid geven."
Wat de Commissie met de ene hand, de hand van de vooruitgang, geeft, neemt ze met de andere, neoliberale, hand weer terug. Het lijkt alsof het rapport hier terugschiet in een neoliberale reflex, zonder oog te hebben voor die zorg om de behoefte van mensen aan bestaanszekerheid die eerder zo werd beleden.
Een element van die reflex lijkt een fallacy of composition te zijn. De fout namelijk om geen oog te hebben voor niveauverschillen. Want natuurlijk hebben individuele werkgevers behoefte aan interne wendbaarheid. Ze willen graag snel kunnen reageren op veranderingen, op fluctuaties in de vraag naar hun producten. Want ze moeten immers kunnen concurreren en dan is het zaak om snel je arbeidskosten te kunnen terugdringen.
Maar dat is het niveau van de individuele werkgever. En de regelingen omtrent het arbeidscontract spelen natuurlijk op het niveau van de markt. Ook die concurrenten hebben er mee te maken. Dat is de gedachte van het gelijke speelveld.
Waarbij aan elke werkgever wordt opgelegd om de werkelijke kosten van arbeid op te brengen en te verrekenen in de prijs van het product. En het voldoen aan de menselijke behoefte aan bestaanszekerheid hoort mee te wegen in die werkelijke kosten. Kosten die dus over de consumenten van dat product worden verdeeld.
En ja, het klopt dat wij nu met zijn allen voor veel producten te weinig betalen.
Door de overwegingen op het niveau van de individuele werkgever van toepassing te verklaren op het niveau van de markt waarop die werkgever opereert, maak je de fallacy of composition.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten