maandag 11 oktober 2021

Het neoliberale, vulgair-economische, denken, mag bekend staan als de leer van het primaat van de markt, maar komt in de praktijk neer op het vergroten van de macht van de grote ondernemingen en van de ongelijkheid.

Het neoliberale, vulgair-economische denken, mag bekend staan als de leer van het primaat van de markt, maar komt in de praktijk neer op het vergroten van de macht van de grote ondernemingen en van de ongelijkheid. Dat maakt Simon Wren-Lewis aannemelijk in een wel heel interessante blogpost: Neoliberalism, Corporations and Wealth Inequality. Iedereen zou die moeten lezen, maar laat ik proberen er een samenvatting van te geven.

Dat die macht van de grote ondernemingen zo groot is, blijkt bijvoorbeeld uit de bepalingen in handels- en investeringsverdragen dat ondernemingen overheden kunnen aanklagen als die iets besluiten dat in het nadeel is van een betrokken onderneming. Denk aan het Zweedse kernenergiebedrijf Vattenfall dat de Duitse regering aanklaagde toen die na de ramp met de kernenergiecentrale in het Japanse Fukushima besloot om met kernenergie te stoppen. Of aan het Duitse bedrijf Uniper dat Nederland aanklaagde na het besluit om de Maasvlakte kolencentrale eerder te sluiten dan was overeengekomen. 

Het gaat om bepalingen die duidelijk de bedoeling hebben om de risico's die door nieuwe inzichten kunnen ontstaan, zoals nieuwe inzichten over negatieve effecten op milieu en klimaat, volledig bij overheden te leggen. Waardoor het overheden wordt bemoeilijkt om snel en adequaat naar die nieuwe inzichten te handelen. Het feit dat grote ondernemingen zulke bepalingen kunnen laten opnemen, wijst er op dat ze zo machtig zijn geworden dat ze hun wil aan overheden kunnen opleggen.

Wren-Lewis ziet die grote macht als een aanwijzing dat neoliberalisme in de praktijk neerkomt op de verschuiving van de macht van overheden naar die van de grote ondernemingen. Het is niet de markt die regeert, en het zijn niet de overheden, maar de grote ondernemingen. Onder het mom van "de markt doet alles goed", gaat het in feite om "Corporations can do no wrong - by definition".

Die verschuiving hield ook in dat grote ondernemingen in staat waren om voor hen gunstig overheidsbeleid af te dwingen. Denk aan de verlaging van de toptarieven in de inkomstenbelasting, zoals de verlaging in 1985 van 90 procent naar 50 procent (!) in de Verenigde Staten. Dit maakte het voor bestuurders van grote ondernemingen mogelijk om hun inkomens sterk te verhogen. 

En doordat ze zich ook lieten belonen met aandelen, kregen ze er belang bij om een groter deel van de winsten in dividenden te laten uitkeren. Waardoor de aandelenkoersen sterker gingen stijgen dan met een toename van de productie kon worden verklaard. En wat blijkt? Dat ging ten koste van het aandeel van de arbeid, dus van de lonen. En zo kwam het proces van de sterk groeiende ongelijkheid op gang. Met die daling van de toptarieven in de inkomstenbelasting was het hek van de dam.

Maar dat proces lijkt tegen zijn grenzen aan te lopen. Als overheden zo horig worden aan de grote ondernemingen, wordt uiteindelijk iedereen, behalve de rijkste 1 procent, slachtoffer. Niet alleen de werknemers, maar ook de kleine en middelgrote ondernemingen. Wren-Lewis wijst naar de gevolgen van Brexit in Groot Brittannië, door het Grote Geld ondersteund en gefinancierd, maar zo slecht uitpakkend voor de rest. En naar het "beleid" van het Trump-bewind in de Verenigde Staten, met nog meer belastingverlaging voor de allerrijksten en restricties van vrijhandel en immigratie met negatieve gevolgen voor de rest.

Geen democratische overheden die gericht zijn op het iedereen telt mee, maar populistische plutocratieën.

Geen opmerkingen: