dinsdag 28 december 2021

Populairwetenschappelijke literatuur over de wenselijkheid van gemeenschapsgedrag - 4. Over de wenselijkheid van meer omgang met vreemden

Update. Het boek waar het in dit bericht over gaat, The Power of Strangers. The benefits of connecting in a suspicious world van Joe Keohane, verschijnt op 23 februari volgend jaar in een Nederlandse vertaling: De kracht van onbekenden. Met dank aan Fokke Pathuis (@vertolker). 

We leven in een samenleving waarin we, als we het huis uitkomen of de auto uitstappen, meestal omgeven zijn door vreemden. Op straat, in het openbaar vervoer, op de tribune, in een restaurant, in de bioscoop, concertzaal of theater, kijken we naar anderen die we niet persoonlijk kennen en weten we dat wij door die anderen als vreemden worden bekeken. We passeren elkaar en vermijden zelfs vaak oogcontact.

Dat is, gezien vanuit het perspectief van de mensheidsgeschiedenis, een heel uitzonderlijke situatie. Gedurende het overgrote deel van die geschiedenis waren mensen omgeven door vertrouwde anderen, de sociale kring waarin je werd geboren, opgroeide, je leven doorbracht en stierf. De grens tussen die kring en daarbuiten was niet scherp afgebakend. Jagers-verzamelaarsgroepen onderhielden contacten met naburige groepen en wisselden ook groepsleden uit. Contact met een vreemde, iemand die je nog nooit ontmoet had, was een uitzondering. Er was eigenlijk altijd de vertrouwdheid en iedereen was daar op ingesteld. Sociale vaardigheid bestond eruit te weten hoe je je onder vertrouwden hoorde te gedragen. Denk aan de Big Two van de persoonlijkheid van de Tsimane: wees vriendelijk, vrijgevig, bescheiden en dring je niet op enerzijds en span je in voor het gezamenlijk welzijn anderzijds.

Het is niet zo dat wij die Big Two niet meer kennen. Maar hij geldt slechts voor de kleine kring van vertrouwde anderen, familie en vrienden, dat kleine eilandje in een grote zee van vreemden. De grens met wat zich daarbuiten afspeelt, is natuurlijk niet scherp. Niet iedereen is daar een volstrekt vreemde. Maar de mate van vertrouwdheid die we daar met anderen delen is over het algemeen zo laag dat ons gemeenschapsgedrag er maar moeilijk door wordt getriggerd. In plaats daarvan is er altijd, meer of minder, de sociale onveiligheid die ons statuscompetitiegedrag uitlokt. We spannen ons in om sterker en krachtiger en slimmer over te komen dan we eigenlijk zijn, om maar te voorkomen dat anderen op ons neerkijken. Anderen die precies hetzelfde doen. Dat is vermoeiend, want statuscompetitie is stressvol. vandaar dat we ons beter voelen in vertrouwde contacten dan in vluchtige. 

Dat is het probleem van de statuscompetitie in onze huidige maatschappij. Maar daarnaast is er ook het probleem van eenzaamheid. Want dat kringetje van vertrouwde anderen is zo klein dat het kwetsbaar is. Als het al te klein wordt, dan zijn er alleen nog de vluchtige contacten in die zee van vreemden. Onvoldoende om de stress en het lijden van eenzaamheid te voorkomen.

In een meer gemeenschapsgerichten samenleving, die in allerlei opzichten goed voor ons zou zijn,  zouden we veel minder last hebben van statuscompetitie en eenzaamheid. Maar hoe breng je zo'n samenleving dichterbij als die grote zee van vreemden en van sociale vluchtigheid onvermijdelijk aanwezig is? Oké, er valt te denken aan die pogingen die her en der bestaan om geïsoleerde gemeenschapseilandjes te vestigen, meestal op religieuze grondslag, zoals die van de Hutterieten, de Mennonieten en de Amish. Maar het is moeilijk voor te stellen dat de hele wereldbevolking zich zo zou kunnen organiseren.

Als die wenselijkheid van een meer gemeenschapsgerichte samenleving algemeen gedeeld wordt, dan zou je verwachten dat er populairsociaalwetenschappelijke literatuur valt aan te wijzen over dat probleem van de aanwezigheid van die grote zee van vreemden. In lijn met de literatuur over de onwenselijkheid van statuscompetitie en van eenzaamheid. Zie Over de kracht van innemendheid en  Een leven met meer verbinding

En die literatuur is er inderdaad. Neem nu The Power of Strangers. The benefits of connecting in a suspicious world van Joe Keohane. In het voorwoord van dat boek vertelt de journalist Joe Keohane over een twintig minuten durende taxirit waarin hij met een paar eenvoudige vragen het levensverhaal van de taxichauffeur te horen krijgt. Waarna hij begon na te denken over onze omgang met vreemden. 

Of beter: over onze neiging om juist niet met vreemden om te gaan. En over dat het ons steeds gemakkelijker wordt gemaakt om dat niet te hoeven doen. We rekenen zelf af aan de kassa, we zoeken de weg met google maps, in het openbaar vervoer kijken we op onze telefoon in plaats van een praatje aan te knopen.

Dus komen we niet te weten wat er allemaal zou kunnen gebeuren als we wel wat vaker met een vreemde in gesprek zouden gaan. Daarover gaat Deel I van het boek: What happens when we talk to strangers? Met een verwijzing naar onderzoek dat liet zien dat mensen zich beter gingen voelen, meer verbonden, minder eenzaam, als ze een praatje met een vreemde hadden gemaakt. Onderzoek dat ik eerder op dit blog aanhaalde. Zie Maak wat vaker een praatje, ook al is het met een vreemde, en je voelt je beter

Dat wijst natuurlijk meteen op de vraag waarom we dat dan niet vaker doen. Daarover gaat Deel II. Why don't we talk to strangers?. Met bespreking van sociologische literatuur, van Emile Durkheim tot Georg Simmel tot Louis Wirth tot Lynn Lofland. En met als overheersend antwoord dat we onzeker zijn over wat ons te wachten staat en ons dus niet veilig voelen. We moeten dus iets overwinnen.

Daarbij kan het derde en laatste deel van het boek helpen: How to talk to strangers? Daarin vertelt Keohane over Georgie Nightingall die in Londen de groep Trigger Conversations oprichtte, waar mensen kunnen leren hoe met vreemden te praten. (Lees dat boek! Waarom is er nog geen vertaling?) Uiteraard moet je beginnen met small talk, zoals over het weer. Maar vrij snel daarna moet je dat script van algemeenheden (Hoe gaat het? Goed.) doorbreken met specifiekere informatie die uitnodigt om door te vragen of om met specifiekere informatie te antwoorden. En dan heb je een gesprek. Keohane (p. 213-214):

So how do you break those scripts? With specificity and surprise, Georgie says. For example, when someone says, "How are you?" she doesn't say, 'Fine". Instead she says, "I'd say I'm a seven point five out of ten." She briefly explains why she's a 7.5, asks them how they're doing, and then just waits. You recall the idea of mirroring: that people will naturally follow the lead of their conversational partners. If you say something generic, they will say something generic. If you say something specific, they are likely to as well. Thus because Georgie gave a number, her partner is likely to give a number themselves. If they say they're a six, Georgie will ask, "What'll it take to get you an eight?"

Wat we moeten overwinnen is die hang naar vertrouwdheid. Maar we hebben natuurlijk ook daartegenover onze natuurlijke nieuwsgierigheid. En als we die volgen, dan leren we dat het vreemde vertrouwd kan worden. Een vreemdeling leren we een beetje kennen. En die grote zee van vreemden, die blijft natuurlijk, maar we kunnen hem gaan zien als een altijd aanwezige bron van nieuwe vertrouwdheden. Waardoor we de wereld als minder onveilig gaan ervaren. Denk ook aan de berichten op dit blog over de contacthypothese.

Bekijk hier een interview met Joe Keohane.

Geen opmerkingen: