donderdag 27 juni 2013

Angst voor vreemden en het sociaal isolement van gezinnen

In de pas verschenen studie The development of stranger fear in infancy and toddlerhood: normative development, individual differences, antecedents, and outcomes (betaalpoort) laten onderzoekers zien wanneer bij peuters en kleuters de bekende angst voor vreemden opkomt en hoe die zich ontwikkelt. We zien verschillende trajecten tot en met het derde jaar. Bij sommige kinderen blijft die angst hoog of neemt hij zelfs toe; bij anderen is er een afname te zien. Bekend is dat een hoog niveau van angst voor vreemden op vroege leeftijd samenhangt met de kans op extreme verlegenheid en angststoornissen op latere leeftijd.

Waarom die angst voor vreemden? Je zou kunnen denken dat die angst nuttig is en dat er daardoor in het verleden op is geselecteerd. Hij zou onderdeel kunnen zijn van het hechtingsproces, dus de neiging om zich te hechten aan de verzorger(s) die voor het kind een veilige basis verschaffen en om bij hen in de buurt te blijven. Niets aan de hand dus. Maar er is blijkbaar een risicofactor: hoe groter die vroege angst voor vreemden, hoe meer kans op latere extreme verlegenheid en angststoornis.

Waar zou de mate van angst voor vreemden van afhangen? Dat onderzoek hierboven genoemd wijst uit dat er een erfelijke factor in het spel is. Maar ook een omgevingsfactor, namelijk het gedrag van de moeder. Als kinderen een moeder meemaken die zelf moeite heeft met omgang met vreemden, dan is de kans op angst voor vreemden groter. Het kan zijn dat beide factoren er aan meehelpen dat angst voor vreemden zo veel voorkomt en in stand blijft.

Je zou denken dat het veel uitmaakt of een gezin meer of minder sociaal geïsoleerd is. Als baby's en peuters alleen maar heel veel tijd doorbrengen in die schoot van het gezinnetje, in plaats van al vroeg met veel anderen, buren, familie en vrienden, in aanraking te komen, dan zou je minder meer angst voor vreemden verwachten. Maar in het onderzoek dat ik ken, is daar geen aandacht aan besteed. Waarschijnlijk te moeilijk om te meten.

Zou het dan zo zijn dat kinderen die opgroeien in jagers-verzamelaarssamenlevingen, in de Paleo Sociale Omgeving, waar kinderen coöperatief worden grootgebracht, geen angst voor vreemden ontwikkelen? Ik sloeg even Mothers and Others. The Evolutionary Origins of Mutual Understanding van Sarah Blaffer Hrdy op en las (p. 133-134):
What is striking about the worldview of foragers (among people as widely dispersed as the Mbuti of Central Africa, Nayaka foragers of South India, the Batek of Malaysia, Australian Aborigins, and the North-American Cree) is that they tend to share a view of their physical environment as a "giving" place occupied by others who are also liable to be well-disposed and generous. They view their physical world as being in line with benevolent social relationships. (...)
Confidence about one's place in the world does not mean life is necessarily easy (...) Yet by definition, individuals who did survive would have done so surrounded by others who cared for and shared with them. This endowed them with a personal confidence notably different from that of many modern people who grow up in environments with more available resources but less caring. People with French and German agricultural ancestors like my own are more likely to have been reared to beware of strangers. Many of us were put to bed with folktales about the world "outside over there", a scary place peopled by impoverished widows, cruel stepmothers, hungry orphanes, and unwanted children who lived surrounded by a dangerous forest where malign creatures - wolves and witches - lurked. To an Mbuti child, the forest is not so much dangerous as nurturing - it is an benignly encompassing mother-figure. Such a child is taught to be at least intially (until encountering information to the contrary) curious rather than fearful of outsiders.
Waarna een bespreking volgt van het onderzoek van Barry Hewlett, Michael Lamb en anderen (pdf), dat laat zien dat inderdaad kinderen van jagers-verzamelaars meer aanvankelijk vertrouwen hebben in anderen en minder last hebben van angst voor vreemden.

Dat suggereert dat we die angst voor vreemden, en dus die grotere kans op verlegenheid en angststoornissen, de wereld uit zouden kunnen helpen als we er in zouden slagen om het sociale isolement van gezinnen terug te dringen.

Geen opmerkingen: