Ik maakte er al eerder melding van (Het puberbrein en de peergroup): onderzoek wijst er op dat adolescenten meer tot riskant gedrag overgaan als leeftijdsgenoten aanwezig zijn. Of als ze in de veronderstelling verkeren dat die toekijken. Dit in tegenstelling tot wanneer ouderen aanwezig zijn. En in tegenstelling tot volwassenen, waarbij dit effect niet optreedt. Het is een adolescentenverschijnsel.
De pas verschenen studie Peers Increase Adolescent Risk Taking Even When the Probabilities of Negative Outcomes Are Known geeft een overzicht van dat onderzoek. En voegt daar onderzoek aan toe dat laat zien dat dit leeftijdsgenoteneffect ook optreedt als adolescenten precies op de hoogte zijn van de risico's die ze lopen.
Bij hogere risico's op verlies gokten ze vaker in de hoop op winst als ze in de veronderstelling verkeerden dat een leeftijdsgenoot hun gedrag observeerde. Als de risico's lager waren, maakte het wel of niet geobserveerd worden niet uit. Dat doet vermoeden dat de drijfveer er achter te maken heeft met de wens om stoer en onbevreesd op leeftijdsgenoten over te komen. Laten zien dat je niet "kinderachtig" bent. Dat je meetelt en dat je niet zo makkelijk over je heen laat lopen. Kortom: meedoen in de statuscompetitie. Niet een loser willen zijn.
De onderzoekers trekken de conclusie dat het niet verwonderlijk is dat voorlichting aan pubers over risico's (van drugsgebruik, van roekeloos rijden, van onbeschermde seks) weinig effect blijkt te hebben. Want adolescenten zijn nu eenmaal vaak in elkaars gezelschap.
De conclusie die ze niet trekken en die voor de hand ligt, is dat het beter zou zijn om adolescenten meer leeftijdsgemengd te laten opgroeien. Dus om op te houden met leeftijdshomogene groepen in het onderwijs. Waardoor we ook de stoerdoenerij van het pesten zouden terugdringen. Dat adolescenten zo veel uitsluitend in elkaars gezelschap zijn, dat creëren we zelf door hoe we ons onderwijs vorm geven.
Raar dat die onderzoekers niet op dat idee komen.
Een blog over toepassingen van sociale wetenschap op persoonlijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de bevordering van welzijn/gezondheid en pro-sociaal gedrag/coöperatie.
vrijdag 28 februari 2014
donderdag 27 februari 2014
Hebben mensen gelijk als ze meer sociale contacten willen? Over het verband tussen contacten en geluk
Onze maatschappij is individualistischer en competitiever dan ons lief is. Ik denk nog even terug aan de enquête 21minuten.nl van 2006
(pdf), waaruit bleek dat 91 procent van de bevolking de huidige
samenleving individualistisch vindt. Dat dat als negatief werd gezien, bleek er uit dat 89 procent een solidaire
samenleving wenst. (Waarom is die jaarlijkse enquête 21minuten.nl
eigenlijk na 2007 gestopt?)
Resultaten van de CBS-publicatie Frequentie en kwaliteit van sociale contacten (pdf) wijzen in dezelfde richting. We hebben al gezien dat er een onvervulde behoefte blijkt te zijn aan ontmoeting en sociale contacten. Mensen zouden meer sociale contacten wensen dan ze in werkelijkheid hebben.
Maar is dat wel zo een verstandige wens? Is autonomie en zelfredzaamheid niet beter voor je? Is het niet "achterhaald", "nostalgisch" en "zwak" om zo sociaal behoeftig te zijn?
Nee hoor, het is juist heel verstandig om meer sociale contacten als wenselijk te zien. In diezelfde CBS-publicatie vind je dat sociale samenhang goed is voor de maatschappij en dat sociale contacten mensen gelukkiger maken.
Trouwens, niet alleen gelukkiger, maar ook gezonder en gezond langer levend. Loop nog maar eens alle berichten op dit blog na onder het label gezondheid om je daar van te vergewissen.
Maar een aardig inzicht in het verband tussen sociale contacten en geluk krijg je door dit CBS-Excel bestand. Je ziet daar de aflopende percentages gelukkigen bij afnemend contact met familie, vrienden, buren en een vriendengroep. Let wel: ook contacten met buren dragen bij aan geluk. (Oké, het zou ook zo kunnen zijn dat gelukkige mensen makkelijker contact met hun buren maken.)
En onderaan zie je dat het hebben van oppervlakkige sociale contacten en het zich geïsoleerd voelen samengaat met minder gelukkig zijn. En andersom voor het hebben van iemand die je begrijpt.
Nee, het is helemaal niet gek om meer sociale contacten te wensen.
Resultaten van de CBS-publicatie Frequentie en kwaliteit van sociale contacten (pdf) wijzen in dezelfde richting. We hebben al gezien dat er een onvervulde behoefte blijkt te zijn aan ontmoeting en sociale contacten. Mensen zouden meer sociale contacten wensen dan ze in werkelijkheid hebben.
Maar is dat wel zo een verstandige wens? Is autonomie en zelfredzaamheid niet beter voor je? Is het niet "achterhaald", "nostalgisch" en "zwak" om zo sociaal behoeftig te zijn?
Nee hoor, het is juist heel verstandig om meer sociale contacten als wenselijk te zien. In diezelfde CBS-publicatie vind je dat sociale samenhang goed is voor de maatschappij en dat sociale contacten mensen gelukkiger maken.
Trouwens, niet alleen gelukkiger, maar ook gezonder en gezond langer levend. Loop nog maar eens alle berichten op dit blog na onder het label gezondheid om je daar van te vergewissen.
Maar een aardig inzicht in het verband tussen sociale contacten en geluk krijg je door dit CBS-Excel bestand. Je ziet daar de aflopende percentages gelukkigen bij afnemend contact met familie, vrienden, buren en een vriendengroep. Let wel: ook contacten met buren dragen bij aan geluk. (Oké, het zou ook zo kunnen zijn dat gelukkige mensen makkelijker contact met hun buren maken.)
En onderaan zie je dat het hebben van oppervlakkige sociale contacten en het zich geïsoleerd voelen samengaat met minder gelukkig zijn. En andersom voor het hebben van iemand die je begrijpt.
Nee, het is helemaal niet gek om meer sociale contacten te wensen.
woensdag 26 februari 2014
De onvervulde behoefte aan ontmoetingsplekken en sociale contacten
Er is weer een levendige ontmoetingsplek bijgekomen. Het Utrechtse buurthuis De Pijler in de nieuwbouwwijk Veldhuizen in Vleuten-De Meern stond jaren leeg. Maar sociaal beheerder Adil Chebli heeft er samen met sociaal makelaar Bauke Spijkerman en vrijwilligers en met subsidie van de gemeente een succesvolle ontmoetingsplek van gemaakt. Zie Succes buurthuis door kennis van de wijk. Dat het gelukt is, moet er mee te maken hebben dat Chebli de buurt introk:
Dat er een onvervulde behoefte aan ontmoeting en sociale contacten bestaat, blijkt ook uit de CBS-publicatie Frequentie en kwaliteit van sociale contacten (pdf), waar ik het hier en hier over had. Bijna drie op de tien mensen zou graag vaker contact met vrienden willen, ruim een kwart vaker contact met familie en één op de tien vaker met buren.
En het zijn niet alleen de mensen met weinig contacten die er meer zouden willen. Van degenen die hun familie dagelijks zien of spreken wil 22 procent graag nog vaker contact, waarschijnlijk met andere familieleden dan degenen met wie ze al veel contact hebben. Voor vrienden is dat vergelijkbaar, met een percentage van 24. En 10 procent van degenen die al dagelijks contact met buren hebben, zou graag nog vaker contact hebben.
Dat er zo'n grote onvervulde behoefte is aan sociale contacten in onze maatschappij is natuurlijk niet verrassend. We leven in een marktmaatschappij, waarin we met zijn allen meer aandacht besteden aan behoeften die via de commerciële weg vervuld kunnen worden dan aan behoeften waarvoor zelforganisatie en een rol van de overheid nodig zijn.
"Je moet de buurt kennen, weten wat er speelt als je mensen wilt bereiken. Ik ben dus vaak op straat te vinden, fiets rond, praat met de mensen, kom veel bij ze thuis. Inmiddels ken ik zo’n 65 procent van de bewoners."Weer een aanwijzing dat er veel behoefte is aan ontmoetingsplekken en dat er niet genoeg aan die behoefte tegemoet wordt gekomen. In al die jaren dat het buurthuis in Veldhuizen leeg stond, was die behoefte er natuurlijk ook al. Maar spontaan komt een ontmoetingsplek pas tot stand onder speciale voorwaarden. Daarzonder moeten er mensen zijn die het voortouw nemen. En helpt het als de gemeente het belang er van inziet en een plek en subsidie beschikbaar stelt.
Dat er een onvervulde behoefte aan ontmoeting en sociale contacten bestaat, blijkt ook uit de CBS-publicatie Frequentie en kwaliteit van sociale contacten (pdf), waar ik het hier en hier over had. Bijna drie op de tien mensen zou graag vaker contact met vrienden willen, ruim een kwart vaker contact met familie en één op de tien vaker met buren.
En het zijn niet alleen de mensen met weinig contacten die er meer zouden willen. Van degenen die hun familie dagelijks zien of spreken wil 22 procent graag nog vaker contact, waarschijnlijk met andere familieleden dan degenen met wie ze al veel contact hebben. Voor vrienden is dat vergelijkbaar, met een percentage van 24. En 10 procent van degenen die al dagelijks contact met buren hebben, zou graag nog vaker contact hebben.
Dat er zo'n grote onvervulde behoefte is aan sociale contacten in onze maatschappij is natuurlijk niet verrassend. We leven in een marktmaatschappij, waarin we met zijn allen meer aandacht besteden aan behoeften die via de commerciële weg vervuld kunnen worden dan aan behoeften waarvoor zelforganisatie en een rol van de overheid nodig zijn.
dinsdag 25 februari 2014
Moet er vaak contact zijn om een diep contact te hebben?
Moet je familie of vrienden of buren vaak zien (of bellen, mailen of appen) om te kunnen zeggen dat je diepe contacten hebt? Dus contacten die niet oppervlakkig zijn, met anderen die je echt begrijpen? Of maakt de frequentie van het contact niet uit? Kun je ook diepe contacten hebben als je anderen maar sporadisch treft?
Ik neig tot het vermoeden dat een diep contact ook altijd een vertrouwd contact is. Met iemand waarmee je een gezamenlijke geschiedenis hebt. Je hebt elkaar dan al vaak meegemaakt en waarschijnlijk in verschillende omstandigheden. Waardoor je tegenover elkaar niet meer de schijn hoeft op te houden. Je hoeft je niet beter of anders voor te doen dan je bent. Je beseft dat de ander daar door heen zou kijken. En het verschaft ook de veiligheid om openhartig te zijn en je zelf bloot te geven (self-disclosure). Daardoor wordt het contact minder oppervlakkig, letterlijk minder alleen de buitenkant, de schijn. En ervaar je meer dat je echt wordt begrepen.
Dat vermoeden vindt enige bevestiging in de CBS-publicatie Frequentie en kwaliteit van sociale contacten, waar ik het eerder over had. De auteurs, Rianne Kloosterman en Karolijne van der Houwen, laten zien (in Tabel 4 van de Bijlage) dat mensen die vaker contact hebben met anderen ook vaker vinden dat "er mensen zijn die mij echt begrijpen" en minder vaak dat "mijn contacten oppervlakkig zijn". De diepte van contacten lijkt dus samen te gaan met de frequentie van contacten. En dit geldt zowel voor contacten met familieleden, met vrienden en met buren.
Ter illustratie: neem het contact met vrienden. Van de mensen die dagelijks contact met vrienden hebben, zegt 89 procent dat er mensen zijn die hen echt begrijpen. Dat percentage daalt naar 84 als het contact wekelijks is, naar 77 als het maandelijks is, naar 67 als het minder dan maandelijks is en naar 58 procent bij mensen die zelden of nooit contact met vrienden hebben.
Er zijn wel complicaties. Want je weet niet hoe het oorzakelijke verband ligt. Het kan zijn, zoals ik vermoed, dat al die contacten in het verleden er voor gezorgd hebben dat je nu diepere contacten hebt. Maar het kan ook zijn dat je iemand bent die zich gemakkelijk openstelt en daardoor anderen heeft ontmoet waarmee een diep contact is ontstaan. En omdat een diep contact prettig is, zul je die anderen ook vaak treffen en bellen en mailen en appen.
Het kan ook nog allebei waar zijn.
Ik neig tot het vermoeden dat een diep contact ook altijd een vertrouwd contact is. Met iemand waarmee je een gezamenlijke geschiedenis hebt. Je hebt elkaar dan al vaak meegemaakt en waarschijnlijk in verschillende omstandigheden. Waardoor je tegenover elkaar niet meer de schijn hoeft op te houden. Je hoeft je niet beter of anders voor te doen dan je bent. Je beseft dat de ander daar door heen zou kijken. En het verschaft ook de veiligheid om openhartig te zijn en je zelf bloot te geven (self-disclosure). Daardoor wordt het contact minder oppervlakkig, letterlijk minder alleen de buitenkant, de schijn. En ervaar je meer dat je echt wordt begrepen.
Dat vermoeden vindt enige bevestiging in de CBS-publicatie Frequentie en kwaliteit van sociale contacten, waar ik het eerder over had. De auteurs, Rianne Kloosterman en Karolijne van der Houwen, laten zien (in Tabel 4 van de Bijlage) dat mensen die vaker contact hebben met anderen ook vaker vinden dat "er mensen zijn die mij echt begrijpen" en minder vaak dat "mijn contacten oppervlakkig zijn". De diepte van contacten lijkt dus samen te gaan met de frequentie van contacten. En dit geldt zowel voor contacten met familieleden, met vrienden en met buren.
Ter illustratie: neem het contact met vrienden. Van de mensen die dagelijks contact met vrienden hebben, zegt 89 procent dat er mensen zijn die hen echt begrijpen. Dat percentage daalt naar 84 als het contact wekelijks is, naar 77 als het maandelijks is, naar 67 als het minder dan maandelijks is en naar 58 procent bij mensen die zelden of nooit contact met vrienden hebben.
Er zijn wel complicaties. Want je weet niet hoe het oorzakelijke verband ligt. Het kan zijn, zoals ik vermoed, dat al die contacten in het verleden er voor gezorgd hebben dat je nu diepere contacten hebt. Maar het kan ook zijn dat je iemand bent die zich gemakkelijk openstelt en daardoor anderen heeft ontmoet waarmee een diep contact is ontstaan. En omdat een diep contact prettig is, zul je die anderen ook vaak treffen en bellen en mailen en appen.
Het kan ook nog allebei waar zijn.
maandag 24 februari 2014
Waarom hebben lageropgeleiden vaker sociale contacten? Ze zijn honkvaster
Het CBS heeft de publicatie Frequentie en kwaliteit van sociale contacten (pdf) uitgebracht. Ze hebben de gegevens uit de enquête Sociale samenhang en Welzijn 2012 gebruikt om na te gaan hoe de samenhangen zijn tussen hoe vaak mensen contact hebben met familie, vrienden en buren, de behoefte aan vaker contact, de kwaliteit van de sociale contacten en allerlei achtergrondkenmerken (herkomst, inkomen, leeftijd, geslacht, stedelijkheid, opleiding, huishoudsamenstelling en positie in het huishouden).
Een van de resultaten (op andere kom ik nog terug) is dat lageropgeleiden vaker contact hebben met familie, vrienden en buren dan hogeropgeleiden. Hetzelfde verschil zie je als je vergelijkt naar inkomen. Waar zou dat aan kunnen liggen?
Het zou er mee te maken kunnen hebben dat lageropgeleiden minder vaak verhuizen. En het lijkt er op dat ze daardoor meer sociale contacten hebben en vooral meer vanzelfsprekende sociale contacten. Familie en vrienden die je gewoon hebt omdat ze in de buurt wonen en omdat ze al langer deel uitmaken van je leven. Dat die aanwezig zijn, zal er aan liggen dat die met een grotere kans ook lager opgeleid zijn en dus ook honkvaster zijn.
Hogeropgeleiden verhuizen vaker. Dat kan er mee te maken hebben dat ze voor het volgen van die opleidingen zijn gaan verhuizen (naar de universiteit of hogeschool). Maar ook ligt het er waarschijnlijk aan dat ze in aanmerking komen voor banen die meer ruimtelijk geconcentreerd zijn. Door dat vaker verhuizen blijkt het moeilijker te zijn om sociale contacten in stand te houden. En de contacten die je wel hebt weten te maken, zijn vaak wat oppervlakkiger, wat minder vertrouwd en vanzelfsprekend. Zie Residential Mobility, Well-Being, and Mortality (pdf).
Dat verklaart ook dat het vaak verhuisd zijn samengaat met een lager welzijn en met een verhoogde kans op overlijden. Je profiteert minder van de vertrouwdheid van de sociale omgeving die mensen nodig hebben. Waarbij het wel blijkt uit te maken of je qua persoonlijkheid meer introvert dan wel meer extravert bent. Zie Residential Mobility, Personality, and Subjective and Physical Well-Being.An Analysis of Cortisol Secretion (betaalpoort).
Dat alles wijst er op dat het niet aan het laag opgeleid zijn op zichzelf ligt dat laagopgeleiden vaker contacten hebben met familie en vrienden. Ze kunnen gemakkelijker samen met hun familie en vrienden honkvaster zijn. Het is de mate van honkvastheid, het "verhuisgedrag", dat het verschil met de hoogopgeleiden tot stand brengt.
Dat je dan toch vaak dat verband met opleiding tegenkomt, ligt er aan dat onderzoekers in vragenlijsten altijd standaard naar opleiding vragen. En niet naar "aantal keren verhuisd", terwijl informatie daarover zeker zo belangrijk zo niet belangrijker is. Zie The Psychology of Residential Mobility. Implications for the Self, Social Relationships, and Well-Being (betaalpoort).
Een van de resultaten (op andere kom ik nog terug) is dat lageropgeleiden vaker contact hebben met familie, vrienden en buren dan hogeropgeleiden. Hetzelfde verschil zie je als je vergelijkt naar inkomen. Waar zou dat aan kunnen liggen?
Het zou er mee te maken kunnen hebben dat lageropgeleiden minder vaak verhuizen. En het lijkt er op dat ze daardoor meer sociale contacten hebben en vooral meer vanzelfsprekende sociale contacten. Familie en vrienden die je gewoon hebt omdat ze in de buurt wonen en omdat ze al langer deel uitmaken van je leven. Dat die aanwezig zijn, zal er aan liggen dat die met een grotere kans ook lager opgeleid zijn en dus ook honkvaster zijn.
Hogeropgeleiden verhuizen vaker. Dat kan er mee te maken hebben dat ze voor het volgen van die opleidingen zijn gaan verhuizen (naar de universiteit of hogeschool). Maar ook ligt het er waarschijnlijk aan dat ze in aanmerking komen voor banen die meer ruimtelijk geconcentreerd zijn. Door dat vaker verhuizen blijkt het moeilijker te zijn om sociale contacten in stand te houden. En de contacten die je wel hebt weten te maken, zijn vaak wat oppervlakkiger, wat minder vertrouwd en vanzelfsprekend. Zie Residential Mobility, Well-Being, and Mortality (pdf).
Dat verklaart ook dat het vaak verhuisd zijn samengaat met een lager welzijn en met een verhoogde kans op overlijden. Je profiteert minder van de vertrouwdheid van de sociale omgeving die mensen nodig hebben. Waarbij het wel blijkt uit te maken of je qua persoonlijkheid meer introvert dan wel meer extravert bent. Zie Residential Mobility, Personality, and Subjective and Physical Well-Being.An Analysis of Cortisol Secretion (betaalpoort).
Dat alles wijst er op dat het niet aan het laag opgeleid zijn op zichzelf ligt dat laagopgeleiden vaker contacten hebben met familie en vrienden. Ze kunnen gemakkelijker samen met hun familie en vrienden honkvaster zijn. Het is de mate van honkvastheid, het "verhuisgedrag", dat het verschil met de hoogopgeleiden tot stand brengt.
Dat je dan toch vaak dat verband met opleiding tegenkomt, ligt er aan dat onderzoekers in vragenlijsten altijd standaard naar opleiding vragen. En niet naar "aantal keren verhuisd", terwijl informatie daarover zeker zo belangrijk zo niet belangrijker is. Zie The Psychology of Residential Mobility. Implications for the Self, Social Relationships, and Well-Being (betaalpoort).
zondag 23 februari 2014
Muziek voor de zondagochtend - Kapok - Americana (live)
Kapok - het ongewone jazztrio. Maakt al een tijd geweldige muziek. Kijk even op hun website, ook voor hun agenda.
vrijdag 21 februari 2014
Vergroot sociaal isolement de kans op huiselijk geweld? En over wat dat betekent voor de hulpverlening
Er zijn aanwijzingen dat de kans op huiselijk geweld groter is als het gezin sociaal geïsoleerd is. Zie bijvoorbeeld Risicofactoren en beschermende factoren voor kindermishandeling (pdf) van het Nederlands Jeugdinstituut. Als dat zo is, dan valt dat te begrijpen. Het wereldje van het geïsoleerde gezin is als sociale groep te klein voor een gunstig sociaal klimaat, waardoor conflicten gemakkelijk escaleren. Als mensen teveel uitsluitend op elkaar zijn aangewezen, dan kunnen de onderlinge verwachtingen te hooggespannen raken. En als ergernissen cumuleren, ontbreken anderen die zouden kunnen sussen, verzoenen of tot de orde roepen.
Dat betekent dat hulpverleners goed werk kunnen doen door te proberen het sociaal isolement van een gezin waarin huiselijk geweld plaats vindt te verkleinen. Er is nu een aanwijzing dat die aanpak inderdaad werkt. Een zwakke aanwijzing, maar toch.
Ik kwam hem tegen in het rapport Onderzoek naar voorspellers van herhaalde meldingen van huiselijk geweld (pdf) van het Trimbos Instituut in opdracht van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland. Aanleiding tot dat rapport was dat zo'n 40% van het aantal meldingen van huiselijke geweld bij het Algemeen meldpunt Kindermishandeling in de regio Zuid-Holland herhaalde meldingen blijken te zijn.
Wat er op wijst dat in veel gezinnen waarvoor een keer huiselijk geweld gemeld is (door beroepskrachten of anderen), het geweld doorgaat. Terwijl er nader onderzoek gedaan is en er eventueel contact is opgenomen en hulp is verleend. In dat rapport probeert het Trimbos Instituut te achterhalen wanneer de kans op hermeldingen groter of kleiner is. Door middel van dossieronderzoek en door expertmeetings.
Een van de factoren die van invloed blijkt te zijn is of de omgeving van het gezin na die eerste melding over de problemen in het gezin geïnformeerd is. Omgeving alert, wordt dat genoemd. Als dat wel gebeurd is, dan verkleint dat de kans op hermeldingen. Waar we aan moeten denken bij die omgeving, wordt niet zo heel duidelijk. Het kan kennelijk om beroepskrachten gaan (leraar? huisarts?), maar ook om anderen (buren? familie?).
Hoe dan ook, het zou er op kunnen wijzen dat door dat informeren van de omgeving het gezin wat minder sociaal geïsoleerd is geraakt. Zoals het rapport zelf oppert:
Dat betekent dat hulpverleners goed werk kunnen doen door te proberen het sociaal isolement van een gezin waarin huiselijk geweld plaats vindt te verkleinen. Er is nu een aanwijzing dat die aanpak inderdaad werkt. Een zwakke aanwijzing, maar toch.
Ik kwam hem tegen in het rapport Onderzoek naar voorspellers van herhaalde meldingen van huiselijk geweld (pdf) van het Trimbos Instituut in opdracht van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland. Aanleiding tot dat rapport was dat zo'n 40% van het aantal meldingen van huiselijke geweld bij het Algemeen meldpunt Kindermishandeling in de regio Zuid-Holland herhaalde meldingen blijken te zijn.
Wat er op wijst dat in veel gezinnen waarvoor een keer huiselijk geweld gemeld is (door beroepskrachten of anderen), het geweld doorgaat. Terwijl er nader onderzoek gedaan is en er eventueel contact is opgenomen en hulp is verleend. In dat rapport probeert het Trimbos Instituut te achterhalen wanneer de kans op hermeldingen groter of kleiner is. Door middel van dossieronderzoek en door expertmeetings.
Een van de factoren die van invloed blijkt te zijn is of de omgeving van het gezin na die eerste melding over de problemen in het gezin geïnformeerd is. Omgeving alert, wordt dat genoemd. Als dat wel gebeurd is, dan verkleint dat de kans op hermeldingen. Waar we aan moeten denken bij die omgeving, wordt niet zo heel duidelijk. Het kan kennelijk om beroepskrachten gaan (leraar? huisarts?), maar ook om anderen (buren? familie?).
Hoe dan ook, het zou er op kunnen wijzen dat door dat informeren van de omgeving het gezin wat minder sociaal geïsoleerd is geraakt. Zoals het rapport zelf oppert:
Een (...) verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat door het informeren van de omgeving het gezin vervolgens meer steun krijgt van deze omgeving, en dat deze gezinnen meer in staat worden geacht de problemen zelf en met behulp van de omgeving aan te pakken. Door beide processen kunnen gezinsproblemen verminderen.Mooi dus. Maar in een expertmeeting werd ook gesuggereerd dat het informeren van de omgeving meer gebeurt in de lichtere gevallen van huiselijk geweld. En dan zou sowieso de kans op herhaalde melding kleiner zijn. En het kan zijn dat die geïnformeerde omgeving minder opnieuw melding maakt omdat ze weten dat er al hulpverlening aanwezig is. Kortom, een aanwijzing, maar alternatieve verklaringen zijn ook nog mogelijk.
dinsdag 18 februari 2014
Bewoners van rijkere landen zijn tevredener met hun leven, maar ervaren hun leven als minder zinvol. En over religie
Shigehiro Oishi en Ed Diener gingen in de studie Residents of Poor Nations Have a Greater Sense of Meaning in Life Than Residents of Wealthy Nations (betaalpoort) niet alleen na of bewoners van rijkere landen tevredener zijn met hun leven, maar ook of ze meer hun leven als zinvol ervaren. Dat eerste bleek wel te kloppen, maar het tweede niet.
Sterker, het was juist omgekeerd: bewoners van armere landen ervaren hun leven als zinvoller. Preciezer gezegd, ze antwoorden de vraag "Voelt u dat uw leven een belangrijk doel of betekenis heeft?" meer bevestigend dan bewoners van rijkere landen. Als je naar de scatterplot in het artikel kijkt, dan zie je bijvoorbeeld dat bewoners van arme landen als Ethiopië en Sierra Leone veel meer vinden dat hun leven zinvol is dan bewoners van rijke landen als Frankrijk, Spanje, Japan en Hong Kong.
Waar kan dat aan liggen? De onderzoekers wijzen op eerder onderzoek dat uitwijst dat tevredenheid met het leven vooral bepaald wordt door de beschikking over de zaken die gemak verschaffen, zoals elektriciteit, telefoon, televisie en computers. Zaken die in armere landen minder aanwezig zijn.
Maar waar zou dan de ervaring van een zinvol leven van afhangen? De onderzoekers kijken vooral naar de rol van religie. En het blijkt te kloppen dat bewoners van armere landen religieuzer zijn en dat religie samengaat met het meer ervaren van een doel in het leven. Maar dan gaat het om de samenhang tussen gemiddeldes. Als je naar het wel of niet religieus zijn van individuen kijkt, dan blijkt dat de rijkdom van een land het leven minder zinvol maakt, onafhankelijk van religie. Dat wil zeggen dat het niet alleen het minder religieus zijn is dat maakt dat bewoners van rijkere landen minder een doel in het leven ervaren.
Waar kan het nog meer aan liggen? Waar de onderzoekers iets over kunnen zeggen, zijn onderwijs, aantal kinderen en de mate van individualisme. En inderdaad: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe minder kinderen en hoe individualistischer, hoe minder het leven als zinvol ervaren wordt.
Wat hiervan te denken? We weten dat het gevoel een zinvol leven te leiden voor je gezondheidstoestand gunstiger is dan de tevredenheid met je leven. Zie nog eens het bericht Je gelukkig voelen is prima, maar een zinvol leven leiden is beter, dat in die richting lijkt te wijzen. Er is dus "iets" in die armere landen dat zorgt voor een meer zinvol leven en in dat opzicht gezondheidsbevorderend is. Uiteraard wordt dat teniet gedaan door een veelheid van gezondheidsverslechterende factoren: armoede op zich, slechtere hygiëne, woonomstandigheden, minder medische voorzieningen en wat niet al. En dat rijkere landen dat "iets" minder hebben, betekent dus dat de betere medische voorzieningen in die landen daar voor althans voor een deel compenseren.
Wat dat "iets" is, zou kunnen samenhangen met die geringere mate van individualisme. Mensen zijn er meer op elkaar aangewezen en dat geeft meer gevoelens van onderlinge betrokkenheid en voor anderen iets te kunnen betekenen.
En we weten dat zo een sociale omgeving gezondheidsbevorderend is. Zie nog eens Gezondheid en sociale omgeving (2): sociale steun ontvangen, waarnemen en geven. Daarmee komt overeen wat de onderzoekers ook vaststellen, namelijk dat het zelfmoordcijfer in rijkere landen hoger ligt dan in armere landen. En dat die samenhang deels verklaard wordt doordat bewoners van die rijkere landen minder een doel in het leven ervaren. Als je geen doel in het leven hebt, dan krijg je eerder zelfmoordgedachten. Dat "iets" is dus die sociale omgeving van grotere onderlinge betrokkenheid en gemeenschapsgevoel. En dat staat tegenover de grotere kans op eenzaamheid en statuscompetitie in de rijkere landen.
Tot slot nog even over de rol van religie. Die is kennelijk belangrijk. En dat zal er mee te maken hebben dat religie het gemakkelijker maakt om een doel in het leven te hebben. Dat doel wordt je als het ware van buiten of van boven af automatisch aangereikt. Als je niet religieus bent, dan moet je op eigen kracht je leven zin geven, zeker in een individualistische samenleving. De uitdaging is dan om zelf te bepalen wat het doel en de zin van het leven zouden kunnen zijn. En veel mensen kunnen die uitdaging heel goed aan.
Maar sommige gelovigen denken daar anders over. Neem de Amerikaanse republikeinse Senator Mike Fair, die denkt dat jonge mensen niet tegelijk in evolutie kunnen geloven en een doel in het leven kunnen hebben. Als je niet in God gelooft, dan zou het leven zinloos zijn. Daarom vindt hij dat creationisme en intelligent design op scholen onderwezen moeten worden.
Sterker, het was juist omgekeerd: bewoners van armere landen ervaren hun leven als zinvoller. Preciezer gezegd, ze antwoorden de vraag "Voelt u dat uw leven een belangrijk doel of betekenis heeft?" meer bevestigend dan bewoners van rijkere landen. Als je naar de scatterplot in het artikel kijkt, dan zie je bijvoorbeeld dat bewoners van arme landen als Ethiopië en Sierra Leone veel meer vinden dat hun leven zinvol is dan bewoners van rijke landen als Frankrijk, Spanje, Japan en Hong Kong.
Waar kan dat aan liggen? De onderzoekers wijzen op eerder onderzoek dat uitwijst dat tevredenheid met het leven vooral bepaald wordt door de beschikking over de zaken die gemak verschaffen, zoals elektriciteit, telefoon, televisie en computers. Zaken die in armere landen minder aanwezig zijn.
Maar waar zou dan de ervaring van een zinvol leven van afhangen? De onderzoekers kijken vooral naar de rol van religie. En het blijkt te kloppen dat bewoners van armere landen religieuzer zijn en dat religie samengaat met het meer ervaren van een doel in het leven. Maar dan gaat het om de samenhang tussen gemiddeldes. Als je naar het wel of niet religieus zijn van individuen kijkt, dan blijkt dat de rijkdom van een land het leven minder zinvol maakt, onafhankelijk van religie. Dat wil zeggen dat het niet alleen het minder religieus zijn is dat maakt dat bewoners van rijkere landen minder een doel in het leven ervaren.
Waar kan het nog meer aan liggen? Waar de onderzoekers iets over kunnen zeggen, zijn onderwijs, aantal kinderen en de mate van individualisme. En inderdaad: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe minder kinderen en hoe individualistischer, hoe minder het leven als zinvol ervaren wordt.
Wat hiervan te denken? We weten dat het gevoel een zinvol leven te leiden voor je gezondheidstoestand gunstiger is dan de tevredenheid met je leven. Zie nog eens het bericht Je gelukkig voelen is prima, maar een zinvol leven leiden is beter, dat in die richting lijkt te wijzen. Er is dus "iets" in die armere landen dat zorgt voor een meer zinvol leven en in dat opzicht gezondheidsbevorderend is. Uiteraard wordt dat teniet gedaan door een veelheid van gezondheidsverslechterende factoren: armoede op zich, slechtere hygiëne, woonomstandigheden, minder medische voorzieningen en wat niet al. En dat rijkere landen dat "iets" minder hebben, betekent dus dat de betere medische voorzieningen in die landen daar voor althans voor een deel compenseren.
Wat dat "iets" is, zou kunnen samenhangen met die geringere mate van individualisme. Mensen zijn er meer op elkaar aangewezen en dat geeft meer gevoelens van onderlinge betrokkenheid en voor anderen iets te kunnen betekenen.
En we weten dat zo een sociale omgeving gezondheidsbevorderend is. Zie nog eens Gezondheid en sociale omgeving (2): sociale steun ontvangen, waarnemen en geven. Daarmee komt overeen wat de onderzoekers ook vaststellen, namelijk dat het zelfmoordcijfer in rijkere landen hoger ligt dan in armere landen. En dat die samenhang deels verklaard wordt doordat bewoners van die rijkere landen minder een doel in het leven ervaren. Als je geen doel in het leven hebt, dan krijg je eerder zelfmoordgedachten. Dat "iets" is dus die sociale omgeving van grotere onderlinge betrokkenheid en gemeenschapsgevoel. En dat staat tegenover de grotere kans op eenzaamheid en statuscompetitie in de rijkere landen.
Tot slot nog even over de rol van religie. Die is kennelijk belangrijk. En dat zal er mee te maken hebben dat religie het gemakkelijker maakt om een doel in het leven te hebben. Dat doel wordt je als het ware van buiten of van boven af automatisch aangereikt. Als je niet religieus bent, dan moet je op eigen kracht je leven zin geven, zeker in een individualistische samenleving. De uitdaging is dan om zelf te bepalen wat het doel en de zin van het leven zouden kunnen zijn. En veel mensen kunnen die uitdaging heel goed aan.
Maar sommige gelovigen denken daar anders over. Neem de Amerikaanse republikeinse Senator Mike Fair, die denkt dat jonge mensen niet tegelijk in evolutie kunnen geloven en een doel in het leven kunnen hebben. Als je niet in God gelooft, dan zou het leven zinloos zijn. Daarom vindt hij dat creationisme en intelligent design op scholen onderwezen moeten worden.
maandag 17 februari 2014
PvdA wil werkgelegenheidsdoelstelling - Soms is vooruitgang het terugkomen op gemaakte fouten
De PvdA heeft de werkgelegenheidsdoelstelling van maximaal 5% zoals voorgesteld door de Commissie Melkert opgenomen in het verkiezingsprogramma voor de Europese verkiezingen.. Dat is vooruitgang te noemen. De Partij van de Arbeid leek zich bij de neoliberale ideologie te hebben aangesloten dat alles goed komt als de inflatie maar laag is, de arbeidsmarkt flexibel en de overheidsbegroting in evenwicht. De ideologie dus die in Europa is gaan domineren. Die het Europese project heeft gekaapt.
Het zou inderdaad mooi zijn als er in Europa naast de doelstelling van een maximaal begrotingstekort van 3% een werkgelegenheidsdoelstelling van maximaal 5% zou bestaan. Het zou blijk geven van het inzicht dat het marktmechanisme niet spontaan voor volledige of voldoende werkgelegenheid zorgt als de overheid maar niet teveel geld uitgeeft. Dat inzicht spoort met een realistische visie op waartoe de markt in staat is en waarvoor we de overheid nodig hebben.
Vooruitgang dus. Maar eigenlijk is dit nog maar een eerste stap in het terugkomen op gemaakte fouten. Ooit was het min of meer vanzelfsprekend dat je als overheid naar meer doelen tegelijk moet streven. Peter van der Meer noemde hier de vijf doelstellingen die als een soort vloer golden waar verstandige politieke partijen zich op baseerden: volledige werkgelegenheid, een stabiel prijspeil, evenwicht op de betalingsbalans, een bevredigend percentage van (selectieve) economische groei en een redelijke inkomensverdeling. Stond dat lijstje ook niet standaard opgenomen in de vele drukken van het boek Overheidsfinanciën? Ik kan dat niet meer controleren, want het boek staat niet meer in mijn boekenkast. Dacht ten onrechte het nooit meer nodig te zullen hebben.
En het is veelzeggend dat het doel van begrotingsevenwicht of van een tekort lager dan 3% niet in dat lijstje voorkomt. Het spreekt natuurlijk voor zich dat een overheid niet geld moet verkwisten. Maar verkwisting ga je niet tegen door een norm voor het tekort. Zo zit de rol van de overheid in een economie niet in elkaar. Dat wisten we al. Een begrotingsnorm op zich, dat is een dwaas iets om te doen (Galbraith).
Het zou inderdaad mooi zijn als er in Europa naast de doelstelling van een maximaal begrotingstekort van 3% een werkgelegenheidsdoelstelling van maximaal 5% zou bestaan. Het zou blijk geven van het inzicht dat het marktmechanisme niet spontaan voor volledige of voldoende werkgelegenheid zorgt als de overheid maar niet teveel geld uitgeeft. Dat inzicht spoort met een realistische visie op waartoe de markt in staat is en waarvoor we de overheid nodig hebben.
Vooruitgang dus. Maar eigenlijk is dit nog maar een eerste stap in het terugkomen op gemaakte fouten. Ooit was het min of meer vanzelfsprekend dat je als overheid naar meer doelen tegelijk moet streven. Peter van der Meer noemde hier de vijf doelstellingen die als een soort vloer golden waar verstandige politieke partijen zich op baseerden: volledige werkgelegenheid, een stabiel prijspeil, evenwicht op de betalingsbalans, een bevredigend percentage van (selectieve) economische groei en een redelijke inkomensverdeling. Stond dat lijstje ook niet standaard opgenomen in de vele drukken van het boek Overheidsfinanciën? Ik kan dat niet meer controleren, want het boek staat niet meer in mijn boekenkast. Dacht ten onrechte het nooit meer nodig te zullen hebben.
En het is veelzeggend dat het doel van begrotingsevenwicht of van een tekort lager dan 3% niet in dat lijstje voorkomt. Het spreekt natuurlijk voor zich dat een overheid niet geld moet verkwisten. Maar verkwisting ga je niet tegen door een norm voor het tekort. Zo zit de rol van de overheid in een economie niet in elkaar. Dat wisten we al. Een begrotingsnorm op zich, dat is een dwaas iets om te doen (Galbraith).
zondag 16 februari 2014
Muziek voor de zondagochtend - J. S. Bach - "Schweigt stille, plaudert nicht" ("Kaffeekantate"), BWV 21...
Ton Koopman is 70 jaar geworden en daarom is er nu in Utrecht het Ton Koopman-weekend. Gisteravond waren we in de Leeuwenberghkerk, waar hij samen met Catherine Manson drie sonates voor klavecimbel en viool uitvoerde. Aangevuld met een Sarabande voor klavecimbel en de Chaconne uit de tweede partita voor viool. O ja, allemaal van Bach. Ik zat op het puntje van mijn stoel.
Maar eergisteren was er in Vredenburg Leidse Rijn een uitvoering van o.a. de Kaffeekantate door Ton Koopmans Amsterdam Baroque Orchestra met solisten. Die hebben we gemist. Daarom nu deze prachtige uitvoering, waar je wel heel vrolijk van wordt.
Maar eergisteren was er in Vredenburg Leidse Rijn een uitvoering van o.a. de Kaffeekantate door Ton Koopmans Amsterdam Baroque Orchestra met solisten. Die hebben we gemist. Daarom nu deze prachtige uitvoering, waar je wel heel vrolijk van wordt.
vrijdag 14 februari 2014
Hoe werkt het sociale proces van de extreme statushiërarchie? Adam Hochschild over het Stalin-bewind
De sociale vorm van de statushiërarchie behoort tot het menselijke evolutionaire erfgoed dat de opkomst van de Paleo Sociale Omgeving van de gemeenschap gedurende de lange periode van het Paleolithicum heeft overleefd. Vandaar dat we allemaal de statushiërarchie kennen, gelukkig vaak alleen in de meer onschuldige vormen.
Maar een statushiërarchie kan ook extreme vormen aannemen, waarin onderdrukking, geweld en moordpartijen er deel van gaan uitmaken. Dat gebeurt vooral als mensen er moeilijk aan kunnen ontsnappen en dat is vaak zo in een nationale statushiërarchie, als dus een hele nationale staat gekaapt wordt door een narcistische psychopaat. Maar hoe krijgt die dat voor elkaar?
Uit de berichten over het Hitler-bewind op dit blog is duidelijk geworden dat daarvoor veel aanhangers en medeplichtigen nodig zijn. En veel anderen die zo lang dat gaat de andere kant op kijken. Het tot stand komen van zo'n extreme statushiërarchie is dus een sociaal proces, waar heel veel mensen, eigenlijk een gehele bevolking, bij betrokken zijn.
En tegelijk is het een proces dat sociaalwetenschappelijk moeilijk is te bestuderen. Dat wil zeggen, moeilijk met de gebruikelijke methoden, zoals die van het vragenlijstonderzoek en van het laboratoriumonderzoek. Dat betekent dat je op historisch en journalistiek werk bent aangewezen. Vandaar dat ik me wat het Hitler-bewind betreft baseerde op o.a. Tot de laatste man. Duitsland 1944-1945 van Ian Kershaw en Kanttekeningen bij Hitler van Sebastian Haffner.
Over het Stalin-bewind, qua gruwelijkheid wedijverend met nazi-Duitsland, heb ik nu vorige week De rusteloze geest. Russen herinneren zich Stalin van Adam Hochschild uitgelezen. De journalist Adam Hochschild, echtgenoot van de sociologe Arlie Russell Hochschild, spreekt vloeiend Russisch en reisde in de jaren negentig een half jaar door Rusland, interviews houdend met overlevenden van de Goelag, met voormalige kampbewaarders en leden van de geheime dienst en veel anderen.
Dat was in de tijd dat Memorial actief was, een beweging die de misdaden van het Stalin-bewind openbaar wilde maken, al was het maar ter nagedachtenis aan de miljoenen (twintig miljoen?) slachtoffers. En die zich wilde inzetten voor mensenrechten. Of Memorial nu ook nog actief is, weet ik eigenlijk niet. De Nieuws-sectie van hun website stopt halverwege 2012. Poetin?
Ook bij wijze van aantekeningen voor mijzelf, vermeld ik enkele passages uit hoofdstuk 16 van het boek van Hochschild, dat de titel Haai en engel draagt. De titel wordt toegelicht in deze passage (p. 272):
Waardoor het er al helemaal niet meer toe deed of de slachtoffers nu wel of niet echte misdaden hadden begaan (p. 276):
Maar een statushiërarchie kan ook extreme vormen aannemen, waarin onderdrukking, geweld en moordpartijen er deel van gaan uitmaken. Dat gebeurt vooral als mensen er moeilijk aan kunnen ontsnappen en dat is vaak zo in een nationale statushiërarchie, als dus een hele nationale staat gekaapt wordt door een narcistische psychopaat. Maar hoe krijgt die dat voor elkaar?
Uit de berichten over het Hitler-bewind op dit blog is duidelijk geworden dat daarvoor veel aanhangers en medeplichtigen nodig zijn. En veel anderen die zo lang dat gaat de andere kant op kijken. Het tot stand komen van zo'n extreme statushiërarchie is dus een sociaal proces, waar heel veel mensen, eigenlijk een gehele bevolking, bij betrokken zijn.
En tegelijk is het een proces dat sociaalwetenschappelijk moeilijk is te bestuderen. Dat wil zeggen, moeilijk met de gebruikelijke methoden, zoals die van het vragenlijstonderzoek en van het laboratoriumonderzoek. Dat betekent dat je op historisch en journalistiek werk bent aangewezen. Vandaar dat ik me wat het Hitler-bewind betreft baseerde op o.a. Tot de laatste man. Duitsland 1944-1945 van Ian Kershaw en Kanttekeningen bij Hitler van Sebastian Haffner.
Over het Stalin-bewind, qua gruwelijkheid wedijverend met nazi-Duitsland, heb ik nu vorige week De rusteloze geest. Russen herinneren zich Stalin van Adam Hochschild uitgelezen. De journalist Adam Hochschild, echtgenoot van de sociologe Arlie Russell Hochschild, spreekt vloeiend Russisch en reisde in de jaren negentig een half jaar door Rusland, interviews houdend met overlevenden van de Goelag, met voormalige kampbewaarders en leden van de geheime dienst en veel anderen.
Dat was in de tijd dat Memorial actief was, een beweging die de misdaden van het Stalin-bewind openbaar wilde maken, al was het maar ter nagedachtenis aan de miljoenen (twintig miljoen?) slachtoffers. En die zich wilde inzetten voor mensenrechten. Of Memorial nu ook nog actief is, weet ik eigenlijk niet. De Nieuws-sectie van hun website stopt halverwege 2012. Poetin?
Ook bij wijze van aantekeningen voor mijzelf, vermeld ik enkele passages uit hoofdstuk 16 van het boek van Hochschild, dat de titel Haai en engel draagt. De titel wordt toegelicht in deze passage (p. 272):
Misschien worden sommige mensen als heiligen geboren en sommige als duivels, maar de meesten van ons bevinden zich daar ergens tussenin en worden uiteindelijk beïnvloed door wat degenen om ons heen doen. Het zijn de structuur en de gewoontes en de verdeling van de macht in de maatschappij waarin we leven die ervoor zorgen dat de haai 'goed afgericht' blijft. Anders kunnen engelen ook te snel in haaien veranderen.Dat laatste gebeurde in de grote Zuivering die in de Stalintijd werd doorgevoerd. Hoe ging dat? Welnu (p. 277):
Net als de rest van de sovjeteconomie opereerde de gehele Zuivering vanuit een stelsel van productienormen. Maar Spragovski (een van Hochschilds informanten) benadrukte terwijl hij doorging met zijn beschrijving, dat deze normen geen maxima waren, maar minima. Hij legde uit: "In de documenten waren bevelen te vinden waarin exacte aantallen werden gegeven. Je kreeg bijvoorbeeld opdracht om, laten we zeggen, tienduizend mensen te arresteren en dood te schieten. Maar je mocht er ook twintig-, dertig- of veertigduizend arresteren. Hoe meer "vijanden van het volk" je arresteerde, des te hoger je score was. Als gevolg van dergelijke bevelen daagde de NKVD in Tomsk de afdeling in Novokoeznetsk uit tot een socialistische wedkamp. De steden waren even groot. Wie kon er meer mensen arresteren? Het bleek dat Tomsk meer mensen had gearresteerd en geëxecuteerd dan Novokoeznetsk.Het ging er niet om dat de handlangers en de uitvoerders bevelen moesten uitvoeren, maar dat ze voortdurend moesten kunnen laten zien dat ze zich voldoende inspanden om "vijanden van het volk" te vinden, te verhoren, te martelen, te laten bekennen en naar strafkampen te sturen of meteen te executeren. En wat voldoende was, werd vergelijkenderwijs vastgesteld. Dus maakte het alles uit dat jouw "score" niet ging achterlopen bij die van anderen. Als dat zo was, dan waren er weer anderen die sterk gemotiveerd waren om dat op te merken en dat naar boven toe te rapporteren. Waardoor hun "score" weer gunstiger werd. Een duivels sociaal proces waaraan niet viel te ontsnappen.
Waardoor het er al helemaal niet meer toe deed of de slachtoffers nu wel of niet echte misdaden hadden begaan (p. 276):
'Wat de specifieke misdrijven waren waarvan ze werden beschuldigd? In Kolpasjevo bijvoorbeeld werd gezegd dat ze van plan waren een brug over de Ob op te blazen. Maar in die tijd bestond die brug helemaal niet! In Tomsk werden mensen aangeklaagd omdat ze een brug over de Tom, die ook niet bestond, de lucht in wilden laten vliegen.'
De Zuivering had per slot van rekening niets te maken met het bestraffen van mensen vanwege werkelijk begane misdaden. Voor zover ze een bewust doel had, was dit om aan te zetten tot angst en gehoorzaamheid.Ja, dat zal te maken hebben met die narcistische psychopaat aan de top, die de gedachte niet zou kunnen verdragen dat ondergeschikten anders handelden dan uit angst en vrees. En daardoor uit de voortdurende wens om naar boven toe te behagen. Waardoor ze geen engelen meer kunnen zijn, hoe graag ze dat ook zouden willen, maar haaien. Zo werkt de extreme statushiërarchie. En dat patroon komt natuurlijk sterk overeen met dat van het Hitler-bewind. Hitler hoefde nauwelijks gedetailleerde bevelen te geven en deed dat ook niet. De handlangers en uitvoerders hadden aan een half woord genoeg.
donderdag 13 februari 2014
Mensen stemmen politiek rechtser nadat ze geld gewonnen hebben in een loterij
War gebeurt er toch met mensen die het beter krijgen? Dat wil zeggen die er materieel op vooruit gaan zonder dat dat voor anderen ook geldt. Die opklimmen in de statushiërarchie en/of in de inkomens- of vermogensverdeling.
Er is nu de nieuwe studie Money makes people right-wing and inegalitarian, die er op wijst dat mensen die veel geld hebben gewonnen in een loterij, daarna in het politieke spectrum naar rechts opschuiven. En de kans daarop is groter naar mate ze meer geld hebben gewonnen. Zie de Figuur, waarin de hoogte van de balkjes aangeeft hoe veel procent eerder niet rechts stemde en op het moment van onderzoek wel.
We wisten al dat een hoger inkomen de kans op een rechtse stem vergroot. Maar dat zou ook kunnen zijn ontstaan doordat mensen met meer rechtse opvattingen een grotere kans hebben op het maken van carrière en daardoor rijker zijn geworden. Misschien zijn ze ambitieuzer, competitiever en egoïstischer. Waardoor ze makkelijker opklimmen, in een maatschappij als de onze.
Dat kan waar zijn, maar nu weten we dus ook dat het gaan beschikken over meer geld mensen rechtser maakt. Ze lijken te gaan denken dat het maar beter is om de maatschappelijke ongelijkheid in stand te houden. Stemmen uit eigenbelang.
Daarbij kan helpen dat het rijker geworden zijn ook een beetje je gevoel van macht vergroot. En als het machtsgevoel van mensen toeneemt, dan blijkt dat ze daardoor minder empathisch worden. Waardoor ze zich minder van het lot van anderen aantrekken.
Daarmee komt overeen dat winnaars in een competitie kansen om verliezers agressief te bejegenen, zeg maar te vernederen, benutten. Dat wil zeggen, meer benutten dan verliezers dat andersom doen. Het opklimmen in de hiërarchie maakt dat je gaat neerkijken op de sloebers die het niet gemaakt hebben.
Het is natuurlijk een grote stap, maar zou dit ook iets te maken hebben met de wens van veel huidige machthebbers om al die sociale voorzieningen af te breken die het leven van mensen aan de onderkant wat veraangenamen?
Er is nu de nieuwe studie Money makes people right-wing and inegalitarian, die er op wijst dat mensen die veel geld hebben gewonnen in een loterij, daarna in het politieke spectrum naar rechts opschuiven. En de kans daarop is groter naar mate ze meer geld hebben gewonnen. Zie de Figuur, waarin de hoogte van de balkjes aangeeft hoe veel procent eerder niet rechts stemde en op het moment van onderzoek wel.
We wisten al dat een hoger inkomen de kans op een rechtse stem vergroot. Maar dat zou ook kunnen zijn ontstaan doordat mensen met meer rechtse opvattingen een grotere kans hebben op het maken van carrière en daardoor rijker zijn geworden. Misschien zijn ze ambitieuzer, competitiever en egoïstischer. Waardoor ze makkelijker opklimmen, in een maatschappij als de onze.
Dat kan waar zijn, maar nu weten we dus ook dat het gaan beschikken over meer geld mensen rechtser maakt. Ze lijken te gaan denken dat het maar beter is om de maatschappelijke ongelijkheid in stand te houden. Stemmen uit eigenbelang.
Daarbij kan helpen dat het rijker geworden zijn ook een beetje je gevoel van macht vergroot. En als het machtsgevoel van mensen toeneemt, dan blijkt dat ze daardoor minder empathisch worden. Waardoor ze zich minder van het lot van anderen aantrekken.
Daarmee komt overeen dat winnaars in een competitie kansen om verliezers agressief te bejegenen, zeg maar te vernederen, benutten. Dat wil zeggen, meer benutten dan verliezers dat andersom doen. Het opklimmen in de hiërarchie maakt dat je gaat neerkijken op de sloebers die het niet gemaakt hebben.
Het is natuurlijk een grote stap, maar zou dit ook iets te maken hebben met de wens van veel huidige machthebbers om al die sociale voorzieningen af te breken die het leven van mensen aan de onderkant wat veraangenamen?
woensdag 12 februari 2014
De buurt beïnvloedt niet alleen de bewoners, maar ook de bezoekers
De buurt waar je opgroeit of woont is een belangrijk deel van je sociale omgeving. Een buurt waar mensen elkaar kennen en wel eens bij elkaar over de vloer komen, draagt bij aan de gezondheid van de bewoners en verhoogt de kans op pro-sociaal gedrag en vertrouwen in de medemens. Andersom, het wonen in een anonieme buurt met geweld en criminaliteit heeft negatieve gezondheidseffecten en maakt wantrouwender en minder pro-sociaal. Zie Mannen zijn opportunistischer en wraakzuchtiger als ze in een omgeving met meer geweld zijn opgegroeid - Pro-sociaal gedrag en sociale omgeving (17) en Gezondheid en sociale omgeving (4): maakt de buurt verschil?
Bij die aanwijzingen voor het belang van de buurt als sociale omgeving komt nu dat die invloeden er niet alleen lijken te zijn voor de bewoners, maar ook voor bezoekers van een buurt. In de studie Being there: a brief visit to a neighbourhood induces the social attitudes of that neighbourhood (pdf) lieten onderzoekers twee groepen studenten in twee verschillende buurten van Newcastle upon Tyne op verschillende adressen vragenlijsten afgeven. Ze werden daar vanuit de universiteit met een busje heengebracht en waren niet meer dan 45 minuten bezig.
De buurten komen in veel opzichten overeen (grootte, bevolkingsdichtheid, ruimtelijke opzet, afstand van het stadscentrum, etnische samenstelling), maar de ene buurt is economisch welvarend, zeg maar een middenklasse buurt, en de andere heeft een geschiedenis van economische achteruitgang en behoort tot de 1 procent meest gedepriveerde gebieden van Engeland. In beide buurten was eerder onderzoek gedaan naar de mate van sociaal vertrouwen en van paranoia.
Wat dat sociale vertrouwen betreft, ging het om de beantwoording van de vraag "Hoe groot is uw vertrouwen in mensen die u voor het eerst ontmoet?" En de mate van paranoia, dus het geobsedeerd zijn met gedachten dat anderen vijandig zijn en dat ze jou in de gaten houden, werd vastgesteld met een vragenlijst, de Paranoia Checklist van Daniel Freeman (zie bijvoorbeeld Psychological investigation of the structure of paranoia in anon-clinical population). Daarin gaat het om uitspraken als (in mijn vertaling):
Dat eerdere onderzoek had opgeleverd dat het sociale vertrouwen lager was in die achterstandswijk en de mate van paranoia hoger. Wat wijst op meer anonimiteit en minder pro-sociaal gedrag.
Wat betekent het dan als je als student korte tijd in de ene dan wel in de andere buurt doorbrengt en een aantal adressen afgaat? De onderzoekers lieten hen, teruggekomen in dat busje, een vragenlijst invullen met vragen over dat sociale vertrouwen en de mate van paranoia. En wat bleek? De studenten waren wat hun antwoorden betreft gaan lijken op de bewoners van de buurt waarin ze hadden rondgelopen.Als dat de achterstandswijk was dan was het sociale vertrouwen lager en de mate van paranoia hoger dan wanneer het de middenstandsbuurt was.
Waardoor hadden ze zich precies laten beïnvloeden? Dat valt met dit onderzoek niet te beantwoorden. Wel hadden de studenten ook een open vraag beantwoord over wat ze van de buurt vonden waar ze doorheen waren gelopen. En daaruit bleek dat ze de achterstandswijk overwegend negatief beoordeelden en de middenstandsbuurt overwegend positief.
Hoe dan ook, dit laat zowel zien hoe sterk je door de omgeving van een buurt kunt worden beïnvloed als hoe gemakkelijk mensen beïnvloedbaar zijn. De sociale omgeving van de buurt waarin je opgroeit en woont oefent een grote invloed op je uit. Maar ook een vluchtig verblijf in een bepaalde sociale omgeving beïnvloedt je. Dat zou betekenen dat er steeds iets blijft hangen van die verschillende sociale omgevingen waarin je dagelijks komt te verkeren. Zonder dat je je daar van bewust hoeft te zijn.
Bij die aanwijzingen voor het belang van de buurt als sociale omgeving komt nu dat die invloeden er niet alleen lijken te zijn voor de bewoners, maar ook voor bezoekers van een buurt. In de studie Being there: a brief visit to a neighbourhood induces the social attitudes of that neighbourhood (pdf) lieten onderzoekers twee groepen studenten in twee verschillende buurten van Newcastle upon Tyne op verschillende adressen vragenlijsten afgeven. Ze werden daar vanuit de universiteit met een busje heengebracht en waren niet meer dan 45 minuten bezig.
De buurten komen in veel opzichten overeen (grootte, bevolkingsdichtheid, ruimtelijke opzet, afstand van het stadscentrum, etnische samenstelling), maar de ene buurt is economisch welvarend, zeg maar een middenklasse buurt, en de andere heeft een geschiedenis van economische achteruitgang en behoort tot de 1 procent meest gedepriveerde gebieden van Engeland. In beide buurten was eerder onderzoek gedaan naar de mate van sociaal vertrouwen en van paranoia.
Wat dat sociale vertrouwen betreft, ging het om de beantwoording van de vraag "Hoe groot is uw vertrouwen in mensen die u voor het eerst ontmoet?" En de mate van paranoia, dus het geobsedeerd zijn met gedachten dat anderen vijandig zijn en dat ze jou in de gaten houden, werd vastgesteld met een vragenlijst, de Paranoia Checklist van Daniel Freeman (zie bijvoorbeeld Psychological investigation of the structure of paranoia in anon-clinical population). Daarin gaat het om uitspraken als (in mijn vertaling):
- Ik moet voor anderen op mijn hoede zijn
- Er zouden negatieve verhalen over mij de ronde kunnen doen
- Mensen proberen met opzet mij te irriteren
- Mensen zijn waarschijnlijk vijandig tegenover mij
- Als ze de kans kregen zouden mensen mij benadelen
Dat eerdere onderzoek had opgeleverd dat het sociale vertrouwen lager was in die achterstandswijk en de mate van paranoia hoger. Wat wijst op meer anonimiteit en minder pro-sociaal gedrag.
Wat betekent het dan als je als student korte tijd in de ene dan wel in de andere buurt doorbrengt en een aantal adressen afgaat? De onderzoekers lieten hen, teruggekomen in dat busje, een vragenlijst invullen met vragen over dat sociale vertrouwen en de mate van paranoia. En wat bleek? De studenten waren wat hun antwoorden betreft gaan lijken op de bewoners van de buurt waarin ze hadden rondgelopen.Als dat de achterstandswijk was dan was het sociale vertrouwen lager en de mate van paranoia hoger dan wanneer het de middenstandsbuurt was.
Waardoor hadden ze zich precies laten beïnvloeden? Dat valt met dit onderzoek niet te beantwoorden. Wel hadden de studenten ook een open vraag beantwoord over wat ze van de buurt vonden waar ze doorheen waren gelopen. En daaruit bleek dat ze de achterstandswijk overwegend negatief beoordeelden en de middenstandsbuurt overwegend positief.
Hoe dan ook, dit laat zowel zien hoe sterk je door de omgeving van een buurt kunt worden beïnvloed als hoe gemakkelijk mensen beïnvloedbaar zijn. De sociale omgeving van de buurt waarin je opgroeit en woont oefent een grote invloed op je uit. Maar ook een vluchtig verblijf in een bepaalde sociale omgeving beïnvloedt je. Dat zou betekenen dat er steeds iets blijft hangen van die verschillende sociale omgevingen waarin je dagelijks komt te verkeren. Zonder dat je je daar van bewust hoeft te zijn.
maandag 10 februari 2014
De vier basisemoties in het sociale verkeer: geluk, droefenis, angst/schrik en walging/boosheid
Wat zijn de basisemoties in het sociale verkeer? Basis, in de zin van snel overdraagbaar middels gelaatsuitdrukkingen? De studie Dynamic Facial Expressions of Emotion Transmit an Evolving Hierarchy of Signals over Time wijst uit dat dat de volgende vier zijn:
De onderzoekers lieten waarnemers reageren op beelden van gelaatsuitdrukkingen die langzaam herkenbaar werden. Als je de link naar het artikel volgt, kun je een filmpje aanklikken waarin ze dat uitleggen. Het blijkt dan dat die vier emoties hierboven het snelst, dus met de minste informatie (over stand van de wenkbrauwen, oogleden, neus, wangen en lippen) herkend worden. Pas met meer informatie maken mensen onderscheid tussen angst en verrassing en tussen walging en boosheid.
Dat onze gelaatsuitdrukkingen expressies zijn van emoties én dat wij hersenen hebben die snel en gemakkelijk die emoties herkennen, betekent dat wij daar in het verleden op geselecteerd zijn. We zijn voor onze overleving in het verleden sterk van elkaar afhankelijk geweest en dus afhankelijk van het goed en efficiënt met elkaar kunnen communiceren. De aard van de emoties die we het snelst en het gemakkelijkst van elkaars gezicht aflezen, geeft dus enig inzicht in wat belangrijk was om te overleven.
En kennelijk was het dus belangrijk om van elkaar te weten hoe het er mee gaat. Dan gaat het om gelukkig of bedroefd zijn. Dat wijst er op hoe positief (aangenaam) of negatief (onplezierig) iemands toestand is. Dat is belangrijk om van elkaar te weten als je samen een groep vormt die moet delen en samenwerken om te kunnen overleven. Vandaar waarschijnlijk dat wij nog altijd geneigd zijn om na een begroeting snel te informeren hoe het er mee gaat. "Alles goed?"
Maar wat ook belangrijk geweest moet zijn, is snel en efficiënt te kunnen communiceren over aanwezig of opduikend gevaar of bedreiging. Net zoals veel groepsdieren elkaar waarschuwen met een alarmroep, zou dus bij mensen gevaar en bedreiging snel van elkaars gezicht moeten kunnen worden afgelezen. Dan gaat het dus om het trekken van aandacht, attention grabbing, zoals de onderzoekers dat noemen. Om angstig/verrast zijn als het een snel naderend gevaar betreft, zoals een roofdier of een vijand die in aantocht is. En om walging/boosheid als het een stationair gevaar of bedreiging betreft, zoals ontlasting, die parasieten kan bevatten, of een groepsgenoot die egoïstisch is en niet wil delen.
Wat dat laatste betreft, er zijn aanwijzingen dat onze morele verontwaardiging en boosheid evolutionair gezien uitwerkingen zijn van walging. Zie From oral to moral (pdf).
Maar als dit inderdaad de vier basisemoties zijn van het menselijke sociale verkeer, dan gaat het dus uiteindelijk om slechts twee vragen:
- je gelukkig voelen
- bedroefd zijn
- angstig zijn, verrast zijn
- walgen, boos zijn
De onderzoekers lieten waarnemers reageren op beelden van gelaatsuitdrukkingen die langzaam herkenbaar werden. Als je de link naar het artikel volgt, kun je een filmpje aanklikken waarin ze dat uitleggen. Het blijkt dan dat die vier emoties hierboven het snelst, dus met de minste informatie (over stand van de wenkbrauwen, oogleden, neus, wangen en lippen) herkend worden. Pas met meer informatie maken mensen onderscheid tussen angst en verrassing en tussen walging en boosheid.
Dat onze gelaatsuitdrukkingen expressies zijn van emoties én dat wij hersenen hebben die snel en gemakkelijk die emoties herkennen, betekent dat wij daar in het verleden op geselecteerd zijn. We zijn voor onze overleving in het verleden sterk van elkaar afhankelijk geweest en dus afhankelijk van het goed en efficiënt met elkaar kunnen communiceren. De aard van de emoties die we het snelst en het gemakkelijkst van elkaars gezicht aflezen, geeft dus enig inzicht in wat belangrijk was om te overleven.
En kennelijk was het dus belangrijk om van elkaar te weten hoe het er mee gaat. Dan gaat het om gelukkig of bedroefd zijn. Dat wijst er op hoe positief (aangenaam) of negatief (onplezierig) iemands toestand is. Dat is belangrijk om van elkaar te weten als je samen een groep vormt die moet delen en samenwerken om te kunnen overleven. Vandaar waarschijnlijk dat wij nog altijd geneigd zijn om na een begroeting snel te informeren hoe het er mee gaat. "Alles goed?"
Maar wat ook belangrijk geweest moet zijn, is snel en efficiënt te kunnen communiceren over aanwezig of opduikend gevaar of bedreiging. Net zoals veel groepsdieren elkaar waarschuwen met een alarmroep, zou dus bij mensen gevaar en bedreiging snel van elkaars gezicht moeten kunnen worden afgelezen. Dan gaat het dus om het trekken van aandacht, attention grabbing, zoals de onderzoekers dat noemen. Om angstig/verrast zijn als het een snel naderend gevaar betreft, zoals een roofdier of een vijand die in aantocht is. En om walging/boosheid als het een stationair gevaar of bedreiging betreft, zoals ontlasting, die parasieten kan bevatten, of een groepsgenoot die egoïstisch is en niet wil delen.
Wat dat laatste betreft, er zijn aanwijzingen dat onze morele verontwaardiging en boosheid evolutionair gezien uitwerkingen zijn van walging. Zie From oral to moral (pdf).
Maar als dit inderdaad de vier basisemoties zijn van het menselijke sociale verkeer, dan gaat het dus uiteindelijk om slechts twee vragen:
- Gaat het goed of gaat het niet goed?
- Dreigt er gevaar?
zondag 9 februari 2014
Muziek voor de zondagochtend - 25 Years Crammed In 7 Minutes
Als je de uitgaves van het onafhankelijke label Crammed Discs bijhoudt probeert bij te houden, dan krijg je een idee van hoeveel geweldige nieuwe muziek er gemaakt wordt. Volg de link naar hun website en ontdek dat o.a. Lonely Drifter Karen en Taraf de Haïdouks bij het in Brussel gevestigde, kosmopolitische, Crammed Discs zijn uitgebracht. Maar er is zo ontzettend veel meer. Dit is een compilatie van wat er tot 2004 verscheen. Hun eigen beschrijving van wat ze allemaal hebben uitgebracht begint met deze, terecht niet bescheiden, eerste alinea:
To hell with false modesty: Crammed seems to be recognized as one of the most exciting, adventurous and boundary-breaking independent labels worldwide. Based in Brussels and resolutely cosmopolitan-minded, the label has kept reinventing itself, and has been constantly coming up with new blends, mixing elements of rock, world music, pop and electronica ever since its inception in the early '80s, often anticipating the musical movements which bloomed during the next three decades.
vrijdag 7 februari 2014
La passeggiata: de deur uit om te wandelen en elkaar te ontmoeten. Waarom in Nederland niet?
We komen steeds minder bij elkaar op bezoek. Sinds 1975 is de tijdsbesteding daaraan gehalveerd. Zie het rapport Met het oog op de tijd van het Sociaal en Cultureel Planbureau. We hebben kennelijk minder goede contacten in de woonomgeving. En het is de vraag of het onderhouden van contacten via media daar wel tegen op weegt. De samenleving lijkt anoniemer te worden en gezinnen lijken behoorlijk sociaal geïsoleerd. Eenzaamheid past niet bij hoe mensen in elkaar zitten, maar doen we wel genoeg om het te voorkomen?
Het beste middel tegen eenzaamheid zou wel eens de aanwezigheid van ontmoetingsplekken kunnen zijn. Verspreid over buurten en voor zoveel mogelijk mensen op loopafstand bereikbaar. En je kunt je afvragen waarom die er niet genoeg zijn.
Maar het gaat misschien niet alleen om de aanwezigheid van een bepaalde plek. Je kunt elkaar natuurlijk ook gewoon op straat ontmoeten. Als we nou eens allemaal op ongeveer dezelfde tijd de deur uitgingen om een wandelingetje te maken. Een blokje om te lopen. Oké, als het weer het toelaat. Dan zouden we elkaar treffen en misschien zouden we zomaar eens een praatje maken met anderen die een paar huizen of een straat verder wonen.
Mooi bedacht, maar dat lukt natuurlijk nooit.
Maar wacht, er zijn landen waar mensen dit als routine doen. Waar het onderdeel van de cultuur is. Neem la passeggiata in Italië. Het avondwandelingetje. En op zondag na de koffie. (En vergeet Spanje niet.) Een mooie beschrijving geeft Margie Miklas:
Ik werd gisteren aan la passegiata herinnerd toen ik Willem van Toorns Het Grote Landschapsboek doorbladerde. Een prachtboek (uit 2011) dat nu in de ramsj te koop is. Hij beschrijft daar, in het hoofdstuk De landschappelijke stad, hoe hij als kind met zijn ouders in Amsterdam wandelde. Hij verwijst daar ook naar de Italiaanse passeggiata.
Waarom is dat collectieve straatje om ook niet onderdeel van onze cultuur? Of waarom gaan we er niet gewoon mee beginnen? Willem van Toorn denkt dat de stad er ook op moet zijn ingericht. Hij bedoelt daarmee dat er voor de bewoners iets te doen moet zijn. En dat is in onze steden vaak niet zo. We hebben in de binnenstad (p. 24):
Het beste middel tegen eenzaamheid zou wel eens de aanwezigheid van ontmoetingsplekken kunnen zijn. Verspreid over buurten en voor zoveel mogelijk mensen op loopafstand bereikbaar. En je kunt je afvragen waarom die er niet genoeg zijn.
Maar het gaat misschien niet alleen om de aanwezigheid van een bepaalde plek. Je kunt elkaar natuurlijk ook gewoon op straat ontmoeten. Als we nou eens allemaal op ongeveer dezelfde tijd de deur uitgingen om een wandelingetje te maken. Een blokje om te lopen. Oké, als het weer het toelaat. Dan zouden we elkaar treffen en misschien zouden we zomaar eens een praatje maken met anderen die een paar huizen of een straat verder wonen.
Mooi bedacht, maar dat lukt natuurlijk nooit.
Maar wacht, er zijn landen waar mensen dit als routine doen. Waar het onderdeel van de cultuur is. Neem la passeggiata in Italië. Het avondwandelingetje. En op zondag na de koffie. (En vergeet Spanje niet.) Een mooie beschrijving geeft Margie Miklas:
Every evening, between the hours of 5pm and 8pm, Italians take to the streets, participating in what is known as La Passeggiata, or the evening stroll. The name comes from the verb passeggiare, which means to walk. Sociologists label La Passeggiata a "cultural performance, and on Saturdays and Sundays entire families participate, this frequently being the main social event of the day. Afterward, everyone heads home together for the evening meal.
In her book titled "The Passeggiata and Popular Culture in an Italian Town," Giovanna Delnegro states that this custom "reinforces a sense of belonging." Individuals greet their friends and acquaintances, while sharing all the latest news and gossip. Women frequently hold hands, walking together in what appears as an informal parade. As they mark the end of the workday, men can be heard to say "andiamo a fare qualche vasca," or "let's go do some laps." Not only is the custom of La Passeggiata a social bonding experience, but also good exercise.
Dat wandelen is altijd meer slenteren en wordt afgewisseld met het in wisselende groepjes uitwisselen van meningen en nieuwtjes. Iedereen die wel eens in Italië komt kent het. De foto hiernaast maakte ik in Rome. Die mensen wandelen elke middag naar dat bankje. Om bij te praten. In de Via del Portico D'Ottavia.Originally, one of the purposes of La Passeggiata was to display the charms of young women who were eligible to be married, and in this process, parents of these girls encouraged them to be flirtatious. They want their daughters to look good, or "fare una bella figure." This could be one of the reasons that generally people change their clothing after working, and put on their finer attire, dressing to impress, for the evening stroll. The goal is, after all, to see and be seen, or "vedere e farsi vedere."
Ik werd gisteren aan la passegiata herinnerd toen ik Willem van Toorns Het Grote Landschapsboek doorbladerde. Een prachtboek (uit 2011) dat nu in de ramsj te koop is. Hij beschrijft daar, in het hoofdstuk De landschappelijke stad, hoe hij als kind met zijn ouders in Amsterdam wandelde. Hij verwijst daar ook naar de Italiaanse passeggiata.
Waarom is dat collectieve straatje om ook niet onderdeel van onze cultuur? Of waarom gaan we er niet gewoon mee beginnen? Willem van Toorn denkt dat de stad er ook op moet zijn ingericht. Hij bedoelt daarmee dat er voor de bewoners iets te doen moet zijn. En dat is in onze steden vaak niet zo. We hebben in de binnenstad (p. 24):
de openbare ruimte uit handen gegeven aan de commercie, de vermaaksindustrie, aan shopping als vrijetijdsbesteding, aan de jeugdcultuur. De nieuwe bedrijfstak van de citybranding is zelfs vooral bedoeld om zoveel mogelijk volk van buiten aan te trekken. Als bewoner loop je vooral 's avonds vaak wat vervreemd door je eigen stad, je afvragend of deze stad jouw landschap nog wel is. Wie wil ervaren wat de stad ook kan zijn, moet eens op het uur van de passeggiata (na het werk, of op zondagochtend na de koffie) door een Italiaanse provinciestad wandelen, liefst aan de kust of aan een meer of rivier. Daar zie je nog wat mijn ouders in hun geboortestad, maar ook in het Amsterdam van toen, zagen: iedereen wandelend op de promenade, het plein, het stadspark, zonder onderscheid in generaties, oude mensen, gezinnen met kinderen, rijen giechelende gearmde meiden, een dame met een hondje. Gewone mensen in het landschap van hun stad.Dat is de binnenstad, die bij ons niet meer uitnodigt om er als bewoner te gaan wandelen. En die saaie buitenwijken zijn uitdrukkelijk uitsluitend bedoeld om er te wonen, televisie te kijken en er te slapen en verder zo weinig mogelijk. Hoe kan het zo gekomen zijn?
Abonneren op:
Posts (Atom)