Leert het verleden lessen? Over persoonlijke ontwikkeling
(Blog 29 oktober 2011)
(Blog 29 oktober 2011)
Iedereen wil graag gelukkig zijn, maar verstaan we wel hetzelfde onder geluk? Nee, er zijn verschillen tussen mensen in de betekenis die ze aan geluk geven. Een interessant verschil is dat naar leeftijd en dus naar hoeveel verleden iemand heeft om lessen uit te trekken.
Er zijn aanwijzingen (Mogilner, Kamvar en Aaker, 2011) dat jongeren bij geluk meer denken aan opwindende ervaringen ("excitement"), terwijl ouderen geluk meer opvatten als vredigheid ("peacefulness"). Dit lijkt er mee samen te hangen dat jongeren meer op de toekomst georiënteerd zijn en ouderen meer op het heden.
Wat is wijs? Allebei? Kun je als jongere maar beter vanwege die toekomst die voor je ligt, vooral gericht zijn op opwindende en dus nieuwe ervaringen? Moet je zo'n fase door? Zodat je als je ouder wordt, meer bij het hier en nu kunt stil staan?
Kan zijn. Maar een andere interpretatie is dat mensen lange tijd nodig hebben om te leren wat geluk nu eigenlijk echt is. En dat ze dat pas doorkrijgen op latere leeftijd. Daarmee zou overeenkomen dat ouderen meer inzicht hebben (Sheldon en Kasser, 2001) in hun eigen, authentieke behoeften en minder bezig zijn met hoe ze op anderen over komen.
Voor die tweede interpretatie pleit dat geluk (welbevinden en tevredenheid met het leven), na een dal tussen de 20 en 50 jaar, met het ouder worden gestaag toeneemt (Stone, Schwartz, Broderick en Deaton, 2010).
Wat is wijs? Allebei? Kun je als jongere maar beter vanwege die toekomst die voor je ligt, vooral gericht zijn op opwindende en dus nieuwe ervaringen? Moet je zo'n fase door? Zodat je als je ouder wordt, meer bij het hier en nu kunt stil staan?
Kan zijn. Maar een andere interpretatie is dat mensen lange tijd nodig hebben om te leren wat geluk nu eigenlijk echt is. En dat ze dat pas doorkrijgen op latere leeftijd. Daarmee zou overeenkomen dat ouderen meer inzicht hebben (Sheldon en Kasser, 2001) in hun eigen, authentieke behoeften en minder bezig zijn met hoe ze op anderen over komen.
Voor die tweede interpretatie pleit dat geluk (welbevinden en tevredenheid met het leven), na een dal tussen de 20 en 50 jaar, met het ouder worden gestaag toeneemt (Stone, Schwartz, Broderick en Deaton, 2010).
Bij persoonlijke ontwikkeling kun je dus denken aan het leren van lessen uit je ervaringen met het oog op waar het in het leven echt om gaat.
(Blog 24 mei 2012)
Nieuw onderzoek (Brassen, Gamer, peters, Gluth en Büchel, 2012) wijst erop dat we met het succesvol ouder worden beter leren om met onze emoties om te gaan.
De onderzoekers lieten drie groepen proefpersonen, gezonde jongeren, gezonde ouderen en depressieve ouderen, keuzes maken die winst, maar ook verlies konden opleveren. Ze zagen op het computerscherm acht doosjes op een rij, die ze van links naar rechts konden openen. Elk doosje bevatte een opbrengst, behalve een per toeval bepaald doosje waarin een duiveltje bleek te zitten. Als je dat doosje opende, gingen alle tot dan toe verkregen opbrengsten verloren. Dat is natuurlijk spijtig en de onderzoekers gingen na hoe sterk mensen spijt en boosheid ervoeren en hoe ze reageerden.
In eerder onderzoek was gevonden dat jongeren, en niet ouderen, op spijt reageerden met in de volgende ronde meer risico te nemen. Dus met langer doorgaan doosjes te openen, met het steeds toenemende risico om een duiveltje te treffen. Omdat de plek van het duiveltje voor elke ronde opnieuw per toeval werd bepaald, en de proefpersonen hiervan op de hoogte waren, kun je deze reactie opvatten als door emoties van spijt en boosheid gedreven. In feite werd de kans op spijt in de volgende ronde erdoor vergroot. Als je je minder door de spijt laat leiden, dan geef je er blijk van in te zien dat je na elke ronde met een schone lei begint. En ouderen geven dus meer blijk van dat besef dan jongeren.
In dit nieuwe onderzoek werd ook een groep depressieve ouderen onderzocht en het bleek dat die vergelijkbaar reageerden als jongeren. Dat is er een aanwijzing voor dat succesvol ouder worden, in plaats van depressief ouder worden, gepaard gaat met een betere beheersing van emoties. Dit bleek ook uit de waarden van fysiologische stressmetingen tijdens het onderzoek: bij de depressieve ouderen (en bij de jongeren) namen de huidgeleiding en hartslag toe en bij de gezonde ouderen niet.
En uit fMRI onderzoek bleek dat vooral bij gezonde ouderen het hersengebied van de anterior cingulate cortex werd geactiveerd. En daarvan is bekend dat het een rol speelt in de cognitieve beheersing van emoties en in het aandacht geven aan positieve gebeurtenissen, zeg maar, optimisme. Gezonde ouderen zouden daardoor beter in staat zijn om de oorzaak van mislukkingen niet alleen maar bij zichzelf te zoeken, beter dan jongeren en depressieve ouderen.
De onderzoekers speculeren dat het verschil tussen gezonde jongeren en gezonde ouderen adaptief is. In de zin dat jongeren nog een lang leven voor de boeg hebben en zich dus maar beter veel van mislukkingen kunnen aantrekken. Als je nog veel tijd te gaan hebt, dan "loont het" om je over je eigen gedrag zorgen te maken en te piekeren. Maar als je dat nog steeds doet als je oud bent, dan zou dat geen goede aanpassing zijn aan het kortere perspectief dat je nog voor je hebt. En zou het de kans op ouderdomsdepressie dus vergroten.
Dat kan. Maar het kan ook zijn dat wij in een leefomgeving opgroeien die zo afwijkt van onze natuurlijke leefomgeving dat we een flink deel van onze levensloop nodig hebben om er een goede weg in te vinden. Er is met andere woorden een lang leerproces nodig om onze emotionele reacties goed te leren beheersen, om minder stress te ondervinden en om je gelukkig te voelen en tevreden met je leven te zijn. Als dat zo zou zijn, dan hebben jongeren dus een achterstand in het leerproces van het leven op ouderen.
(Blog 21 maart 2014 en 7 januari 2013)
Ben je rond de 40 en ben je zo ongeveer sinds je 20ste alleen maar ontevredener geworden met je leven? Dan is er nu het goede nieuws dat je je de komende tientallen jaren alleen maar beter zult gaan voelen.
De aanwijzingen zijn namelijk sterker geworden voor de U-vorm van het verloop van tevredenheid gedurende de levensloop. Dat wil zeggen, de periode vanaf ongeveer 20 jaar tot een jaar of 70. Die aanwijzingen waren er al wel, maar die berustten op vergelijkingen tussen personen van verschillende leeftijden. En dan kunnen er nog zogenaamde cohort-effecten meespelen, effecten dus van de specifieke periode waarin je bent geboren en opgegroeid.
Nu is er onderzoek waarin dezelfde personen op verschillende tijdstippen werden ondervraagd (Cheng, T.C., Powdthavee, N. en Oswald, A.J. 2015). Als die U-vorm echt bestaat, dan zou je dus moeten vinden dat voorafgaand aan zo ongeveer de 40-jarige leeftijd de tevredenheid afneemt en daarna weer toeneemt. Dat wil zeggen, elke verandering in tevredenheid die je waarneemt, moet dus eerst een afname zijn en daarna een toename.
En dat blijkt het geval te zijn in de vier datasets die
geanalyseerd konden worden. Ter illustratie hier het plaatje voor Groot-Brittannië. Elke rode stip is een meting van een verandering in tevredenheid vergeleken met een eerder tijdstip. Op de horizontale as staat de leeftijd en op de verticale as de mate van verandering, die dus negatief kan zijn (een afname) of positief (een toename). Je ziet dat beneden de ongeveer 40 jaar de stippen overwegend in het negatieve gebied liggen (kleiner dan 0) en boven de 40 jaar overwegend in het positieve gebied (groter dan 0).
Hoe zou het komen? Ik denk dat het eraan ligt dat we in een behoorlijk statuscompetitieve maatschappij leven. Voor ons veertigste zijn we nog weinig in staat om weerstand te bieden tegen de verleidingen om aan die statuscompetitie mee te doen. Anders gezegd, we denken dat het goed is om ambitieus te zijn en naar het hoogste te streven. We worden door de reclame, door de televisie en door elkaar opgestookt. En we denken dat dat de natuurlijke gang van zaken is.
Maar de aard van de statuscompetitie is nu eenmaal zo dat er een statushiërarchie ontstaat, een piramide, waarin altijd maar weinigen de top bereiken en dus hun ambities hebben waargemaakt. De meesten van ons hebben dat niet en dat krijgen we langzaam door. Tot we rond ons veertigste ons gaan afvragen wat we eigenlijk aan het doen zijn.
Is dit nu wel waar ik gelukkig van word? Waar het in het leven om draait? Het duurt een poos voor we geleerd hebben wat geluk nu eigenlijk echt is. Daarmee kan samenhangen dat we met het ouder worden beter leren met onze emoties om te gaan. En dat we bij het ouder worden niet meer zo nodig overal bij hoeven te zijn. Beter in staat om onze inspanningen te richten op zaken die echt belangrijk en zinvol zijn.
We weten weliswaar dat met het ouder worden onze cognitieve vermogens achteruitgaan. We verwerken informatie minder snel en ons geheugen wordt slechter. Omdat het je verplaatsen in anderen (empathie) ook een cognitieve taak is, kan dat betekenen dat je ook daarin minder goed wordt. En daar zijn ook inderdaad aanwijzingen voor. Zo zijn ouderen minder goed in het oplossen van false belief tasks, wat wil zeggen dat ze zich minder goed kunnen verplaatsen in iemand die iets niet weet wat zij zelf wel weten. En ze blijken minder goed te zijn in het herkennen van emoties achter gelaatsuitdrukkingen. Uit longitudinaal onderzoek blijkt dat deze vermogens ook inderdaad met het ouder worden achteruitgaan.
Maar net verschenen onderzoek werpt hier een nieuw en verrassend licht op. Want neem nu dat kunnen herkennen van emoties achter gelaatsuitdrukkingen. De Chinese en Amerikaanse onderzoekers (Zhang, Fung, Stanley, Isaacowitz en Ho, 2013) gaven jongeren (tussen 18 en 29 jaar) en ouderen (tussen 60 en 82 jaar) een emotieherkenningstaak, aan de hand van een serie foto's van gezichten die oftewel boosheid, geluk of verdriet uitdrukten. Toen bleek inderdaad dat jongeren de emoties beter herkenden dan de ouderen.
Maar de deelnemers hadden ook allemaal een vragenlijst ingevuld over hun dagelijkse bezigheden en hun interesses. En een deel van hen kreeg te horen dat de foto's die ze te zien zouden krijgen, gemaakt waren van de gezichten van andere deelnemers. Bovendien kregen sommigen te horen dat de gezichten die ze te zien zouden krijgen, van anderen waren die naar dagelijkse bezigheden en interesses sterk met henzelf overeenkwamen. (En anderen dat dat juist niet het geval was.)
Wat blijkt dan? De ouderen die gezichten te zien kregen van anderen waarvan ze in de veronderstelling waren gebracht dat die naar bezigheden en interesses op hen leken, herkenden de emoties achter die gelaatsuitdrukkingen even goed als de jongeren. Het verschil tussen oud en jong was geheel verdwenen.
Dit lijkt erop te wijzen dat die ouderen pas geïnteresseerd en gemotiveerd raakten om die emoties te herkennen, toen ze ervan uit konden gaan dat het ging om anderen met dezelfde bezigheden en interesses. Dat wekte zoveel belangstelling op dat ze de emoties even goed gingen herkennen dan jongeren deden. Terwijl tegelijkertijd dit voor jongeren geen enkel verschil maakte.
Je zou kunnen zeggen dat ouderen selectiever waren. Niet meer in willekeurig wie geïnteresseerd. "Niet iedereen kan meer mijn belangstelling wekken, er moet wel iets zijn wat mij aanspreekt en waardoor ik mij in iemand ga verdiepen." Daar lijkt het op.
Dat komt er mee overeen dat ouderen meer dan jongeren meer persoonlijke en intieme contacten hebben met anderen en meer relaties hebben waarmee ze tevreden zijn. Hun sociale leven lijkt meer een resultaat van een selectieproces dat in het verleden heeft plaats gevonden. En het komt er mee overeen dat ouderen zich meer selectief engageren. Ze zijn beter in staat om hun inspanningen te richten op zaken die ze belangrijk en zinvol vinden. Een aanpassing aan het ouder worden en daarmee aan de kortere tijdsspanne die nog voor hen ligt?
Maar de deelnemers hadden ook allemaal een vragenlijst ingevuld over hun dagelijkse bezigheden en hun interesses. En een deel van hen kreeg te horen dat de foto's die ze te zien zouden krijgen, gemaakt waren van de gezichten van andere deelnemers. Bovendien kregen sommigen te horen dat de gezichten die ze te zien zouden krijgen, van anderen waren die naar dagelijkse bezigheden en interesses sterk met henzelf overeenkwamen. (En anderen dat dat juist niet het geval was.)
Wat blijkt dan? De ouderen die gezichten te zien kregen van anderen waarvan ze in de veronderstelling waren gebracht dat die naar bezigheden en interesses op hen leken, herkenden de emoties achter die gelaatsuitdrukkingen even goed als de jongeren. Het verschil tussen oud en jong was geheel verdwenen.
Dit lijkt erop te wijzen dat die ouderen pas geïnteresseerd en gemotiveerd raakten om die emoties te herkennen, toen ze ervan uit konden gaan dat het ging om anderen met dezelfde bezigheden en interesses. Dat wekte zoveel belangstelling op dat ze de emoties even goed gingen herkennen dan jongeren deden. Terwijl tegelijkertijd dit voor jongeren geen enkel verschil maakte.
Je zou kunnen zeggen dat ouderen selectiever waren. Niet meer in willekeurig wie geïnteresseerd. "Niet iedereen kan meer mijn belangstelling wekken, er moet wel iets zijn wat mij aanspreekt en waardoor ik mij in iemand ga verdiepen." Daar lijkt het op.
Dat komt er mee overeen dat ouderen meer dan jongeren meer persoonlijke en intieme contacten hebben met anderen en meer relaties hebben waarmee ze tevreden zijn. Hun sociale leven lijkt meer een resultaat van een selectieproces dat in het verleden heeft plaats gevonden. En het komt er mee overeen dat ouderen zich meer selectief engageren. Ze zijn beter in staat om hun inspanningen te richten op zaken die ze belangrijk en zinvol vinden. Een aanpassing aan het ouder worden en daarmee aan de kortere tijdsspanne die nog voor hen ligt?
En die grotere selectiviteit zou er weleens aan kunnen bijdragen dat ouderen de stress van de statuscompetitie achter zich kunnen laten.
Ik denk dus dat die U-vorm van geluk voortkomt uit de grote mate van statuscompetitie die we in onze maatschappij toelaten. Als dat zou kloppen, dan zou je diezelfde U-vorm moeten zien bij andere primaten die ook behoorlijk statuscompetitief zijn.
En ziedaar, dat is ook het geval. Bij de statuscompetitieve chimpansees en de orang-oetans zien we diezelfde U-vorm (Weiss, King, Inoue-Murayama, Matsuzawa en Oswald, 2012).
Samengevat: dat wij mensen zoiets als persoonlijke ontwikkeling kennen, en dat we dus lessen uit ons verleden leren, betekent dat we met het ouder worden (uiteindelijk) gelukkiger worden, onze authentieke behoeftes beter kennen, beter met onze emoties omgaan en selectiever worden. En dat alles hangt er weer mee samen dat we opgroeien in een statuscompetitieve maatschappij, dat wil zeggen in een mismatch tussen onze natuurlijke aanleg tot goedheid en de statuscompetitieve omgeving waarin we opgroeien.
Wat zijn eigenlijk die aanwijzingen voor onze natuurlijke goedheid? Daarover gaan de volgende drie blogberichten.
(Blog 29 december 2016)
Zijn wij van nature goed? Ja, volgens nieuw onderzoek is dat zo.
Daarover zo meteen meer. Eerst: wat betekent het eigenlijk om "van nature" iets te zijn of "van nature" iets te kunnen?
Ik dacht daarover na toen ik bij hoofdstuk 2 (The Testimony of the Senses) van David Eagleman's boek Incognito. The Secret Lives of the Brain) was aangekomen. Hersenonderzoeker Eagleman legt daarin uit hoe wij leren zien.
Dat gebeurt niet alsof wij met een leeg schoolbord in onze hersenen geboren worden waarop dan vervolgens alle binnenkomende prikkels worden geprojecteerd en opgeslagen. Dat zou betekenen dat er pas hersenactiviteit ontstaat als er van buiten prikkels arriveren.
Nee, er is in die hersenen al van alles aan de gang en die activiteit wordt veranderd en bijgesteld (gemoduleerd) door wat er binnenkomt.
Waarnemen is dus nooit alleen maar registreren. Het is het bijstellen van wat er al aan activiteit is. Eagleman (p. 45):
internally generated activity is modulated by sensory input. In this view, the difference between being awake and being asleep is merely that the data coming in from the eye anchors the perception. Asleep vision (dreaming) is perception that is not tied down to anything in the real world; waking perception is something like dreaming with a little more commitment to what's in front of you.Hetgeen verklaart dat wij "hallucinaties" krijgen bij zintuiglijke deprivatie, zoals in een donkere en geluidsdichte kamer. We blijven dan waarnemen, maar zonder input van de buitenwereld.
We worden dus al waarnemend geboren, maar dat speelt zich dan nog af binnen het gesloten systeem van onze hersenen. Op grond daarvan gaan we de externe wereld waarnemen, doordat de interne "beelden" worden bijgesteld aan de hand van wat er binnenkomt.
Vergelijk dat met het programma voor lopen dat in ons zenuwstelsel bij de geboorte klaarligt. Leren lopen betekent dat dat programma wordt bijgesteld zodra een volwassene je onder je armpjes pakt en je met je voetjes op de vloer zet. Je hebt dan al van nature de neiging om een soort pasjes te maken. Wat je dan voelt, zijn de prikkels waarmee je loopprogramma wordt bijgesteld en verfijnd.
Nu terug naar de vraag of wij van nature goed zijn. Zijn wij net zoals op waarnemen en lopen ook voorbereid op een sociaal leven waarin mensen elkaar goedgezind zijn?
Je zou zulks kunnen verwachten omdat kinderen gedurende verreweg het grootste deel van de mensheidsgeschiedenis geboren werden in (jagers-verzamelaars-)groepen waarin delen en samenwerken vanzelfsprekend waren. In de huidige samenleving is er daarnaast ook vrijwel altijd statuscompetitie en statushiërarchie, maar die toestand bestaat nog maar zo'n acht- tot tienduizend jaar.
Een aardig inzicht in onze natuurlijke goedheid geeft de studie The Fulfillment of Others’ Needs Elevates Children’s Body Posture (Hepach, Vaish en Tomasello, 2017). Zie ook de eerdere studie Young children are intrinsically motivated to see others helped van dezelfde onderzoekers.
De onderzoekers lieten kinderen van twee en een half jaar een spelletje doen waarbij ze konden slagen of niet. De positieve emotie bij het slagen werd, volgens een bekende procedure, afgelezen aan de lichaamshouding en de gelaatsuitdrukking (glimlachen). Het bleek toen dat de kinderen net zo positief reageerden als ze zelf slaagden als wanneer ze een ander hadden geholpen met te slagen.
In die eerdere studie was al gebleken dat kinderen van twee jaar even positief reageerden als zij zelf iemand hadden geholpen dan wanneer een ander die persoon hielp. Een aanwijzing dat het er om ging dat iemand hulp kreeg. In plaats van dat jij je erop zou willen voorstaan dat jij had geholpen. In dat laatste geval zou het gaan om berekenend pro-sociaal gedrag.
Aanwijzingen dus dat wij van nature goed zijn. Dat we er op zijn voorbereid om anderen bij te staan en om het als plezierig te ervaren dat anderen worden geholpen.
En dat brengt je tot het inzicht dat het opgroeien en het opgevoed worden en het socialiseren in de maatschappij waarin wij leven, er in resulteert dat die natuurlijke goedheid wordt bijgesteld, veranderd en, ja, deels de kop ingedrukt.
Ik moest denken aan Picasso, die gezegd moet hebben dat elk kind als kunstenaar wordt geboren, waarna dat talent in de opvoeding en het onderwijs wordt verdrongen.
(12 januari 2017)
Een andere aanwijzing voor onze natuurlijke goedheid zou zijn als zou blijken dat wij meer pro-sociaal zijn als we minder tijd hebben om na te denken. Als het onze eerste impuls is om iemand te helpen die hulp kan gebruiken, dan wijst dat erop dat die goedheid als het ware is ingebakken. Zeker als zou blijken dat we minder zouden helpen als we meer tijd hebben. Het nadenken over wat het helpen ons zou kosten, zou dan tot gevolg moeten hebben dat we onze help-impuls onderdrukken.
Of dat zo werkt, is onderzocht in de studie Intuitive help and punishment in the field van onderzoekers van de Erasmus Universiteit (Artavia-Mora, Bedi en Rieger, 2017). Ze deden dat onderzoek op het Malieveld in Den Haag. Een van de onderzoekers stelde zich daar op en liet een handschoen op de grond vallen als er een voorbijganger naderde. Daarbij de indruk wekkend dat hij dat zelf niet merkte.Hij deed dat oftewel als die voorbijganger op 13 meter afstand was oftewel als die al tot 4,5 meter genaderd was.
Die afstanden waren gemarkeerd met fietsen die
daar onopvallend waren neergezet (er stonden meer fietsen). Op de foto zie je een situatie met een korte afstand.
Gekeken werd of de voorbijganger gewoon doorliep of op de ene of de andere manier hielp (de handschoen oppakken en aanreiken of erop attenderen dat de handschoen was gevallen). Naderhand werden alle voorbijgangers ondervraagd, waarbij bij degenen die gewoon waren doorgelopen gevraagd werd of ze het vallen van de handschoen hadden opgemerkt. Als dat niet het geval was, werden ze niet meegeteld.
Het bleek toen dat in die gevallen waarin de afstand 4,5 meter was, waarin je ongeveer 3,5 seconden de tijd hebt, meer voorbijgangers hielpen (74,6 procent) dan wanneer de afstand 13 meter was en je ongeveer 10 seconden de tijd hebt (56,5 procent), een statistisch significant verschil. Hoe minder tijd je hebt om na te denken, hoe groter de kans dat je helpt.
(21 mei 2012)
Er is meer onderzoek dat in deze richting wijst. Uit Are social value orientations expressed automatically? Decision making in the dictator game (Cornelissen, Dewitte en Warlop, 2011) valt op te maken dat als we niet te veel nadenken, zeg maar spontaan of automatisch handelen, pro-socialer zijn dan wanneer we weloverwogen handelen.
De onderzoekers baseren zich op de inzichten die we hebben in de verschillen tussen mensen in hun sociale waardenoriëntaties. Mensen lijken behoorlijk goed te kunnen worden ingedeeld in aanhangers van pro-sociale waarden en aanhangers van egoïstische waarden. Als je mensen vraagt om te kiezen tussen allerlei verdelingen over henzelf en "een andere persoon", dan blijken sommigen een voorkeur te hebben voor zo groot mogelijke en zo gelijk mogelijke opbrengsten voor beiden. Dit zijn de pro-socialen. Maar anderen, de egoïsten, geven er blijk van dat ze alleen maar zelf een zo hoog mogelijke opbrengst willen (de individualisten) of een zo groot mogelijk verschil met de andere persoon in hun eigen voordeel (de competitievelingen). Deze waarden blijken behoorlijk stabiel te zijn. En de meeste mensen blijken ingedeeld te kunnen worden als pro-sociaal of egoïstisch.
Van de 159 proefpersonen die aan dit onderzoek meededen, bleken er 80 voldoende consistent pro-sociaal te zijn en 70 voldoende consistent egoïstisch. Deze 150 personen kregen vijf munten van €0,20, die ze moesten verdelen over zichzelf en een willekeurige andere, anonieme, deelnemer, waarbij gold dat ze konden houden wat ze voor zichzelf hielden. Met andere woorden, ze speelden een zogenaamd Dictator Spel.
Voorafgaand aan dat spel kreeg de ene helft van de deelnemers de opdracht om dit getal van zeven cijfers te onthouden: 5684524. Terwijl de andere helft het getal 1234567 moest onthouden. Beide getallen waren gedurende 8 seconden op het computerscherm te zien. Deze opdracht was bedoeld om te kunnen nagaan wat het effect zou zijn van het cognitief afgeleid worden bij het spelen van het Dictator Spel. Uiteraard vergt het veel meer bewuste aandacht om dat eerste getal te onthouden dan het tweede. En de gedachte was dat daardoor de beslissing over hoeveel munten weg te geven veel meer automatisch en minder weloverwogen zou worden genomen.
Wat was het resultaat? De cognitieve afleiding zorgde er alleen bij de pro-socialen voor dat ze meer munten weg gaven. Als ze niet werden afgeleid, en er dus meer over na dachten, gaven ze minder weg en wel net zo veel als de egoïsten. De bestaande neiging tot pro-sociaal gedrag komt dus gemakkelijker tot uiting als je meer automatisch handelt.
Wat gebeurt er dan precies bij dat meer weg geven als je automatisch handelt? De onderzoekers vermoedden dat pro-socialen meer de neiging hebben om zich verbonden te voelen met anonieme, andere personen. En dat egoïsten minder die neiging hebben. Dat bleek in een vervolgonderzoek ook inderdaad het geval te zijn. (Voor de geïnteresseerden: ze deden dat met de Inclusion of Other in the Self Scale.) En bovendien bleek dat grotere gevoel van verbondenheid voor een deel te verklaren waarom pro-socialen meer weg gaven als ze werden afgeleid. Als pro-socialen er minder over nadenken, nemen ze gemakkelijker aan dat een anonieme andere persoon iemand is waar mee je je wel verbonden kunt voelen. En dus geven ze meer weg.
Dat werd tenslotte nog eens op een andere manier bevestigd door in een derde onderzoek de helft van de proefpersonen de indruk te geven dat ze het Dictator Spel speelden met een andere persoon die wat interesses en dagelijkse bezigheden sterk op hen leek. Uit veel onderzoek blijkt dat mensen zich gemakkelijker verbonden voelen met anderen die op hen lijken. En wat bleek? Degenen die speelden met iemand die op hen leek gaven meer weg dan degenen die speelden met iemand die juist weinig op hen leek, maar alleen als ze werden afgeleid. En dit gold niet alleen voor de pro-socialen, maar ook voor de egoïsten. Ook de egoïsten geven meer weg aan iemand waarmee ze zich verbonden voelen, maar alleen als ze er niet te lang over kunnen nadenken.
Wat leren we hiervan? Dat waarschijnlijk ook in situaties in het dagelijks leven waarin mensen meer of minder met anderen rekening kunnen houden, en waarin geen duidelijke normen bestaan over hoe je je hoort te gedragen, mensen die al pro-sociaal van aard zijn, zich pro-socialer gedragen als ze meer op de automatische piloot handelen. En dat laatste geldt zelfs ook voor egoïsten, maar alleen als ze zich met anderen verbonden voelen.
Dit alles lijkt mij te suggereren dat onze impuls tot pro-sociaal gedrag ook echt een impuls is. En dus vanuit een "dieper" niveau van onze hersenen afkomstig is dan daar waar we bewust en weloverwogen over ons gedrag nadenken.
(6 februari 2017)
Dat mensen van nature goed zijn, betekent natuurlijk niet dat ze zich altijd pro-sociaal gedragen. Belangrijk is of ze signalen waarnemen dat anderen zich ook pro-sociaal gedragen.
Want mensen zijn zowel in staat tot gemeenschapsgedrag als tot statuscompetitiegedrag en laten zich bij de "keuze" daartussen leiden door wat ze anderen zien doen.
Het mooie van pro-sociaal gedrag is dus dat je er dubbel goed mee doet: niet alleen doe je zelf iets goed voor anderen, maar je draagt er ook toe bij dat derden dat waarnemen en zich daardoor ook pro-sociaal gaan gedragen.
Dat dat zo werkt, blijkt nu weer eens uit het nieuwe onderzoek: Indirect reciprocity and prosocial behaviour: Evidence from a natural field experiment (Mujcic en Leibbrandt, 2017).
Het gaat om een experimenteel veldonderzoek, uitgevoerd op een grote parkeerplaats in een stad in Australië. Die parkeerplaats had een serie uitgangen naar een over de gehele breedte gelegen weg. Als je die parkeerplaats verlaat, dan kan het gebeuren dat er van rechts een auto komt aanrijden die jou wel of niet de gelegenheid geeft om de weg op te rijden. Als de bestuurder van die auto dat doet, dan is dat een vorm van pro-sociaal gedrag.
De onderzoekers hadden het experiment zo opgezet dat ze eerst na gingen hoe vaak het gebeurde dat als een van hen de parkeerplaats wilde verlaten op het moment dat een auto aan kwam rijden, die automobilist inhield in plaats van door te rijden. Dat bleek in bijna 15 procent van de gevallen te gebeuren. Dat is, zou je kunnen zeggen, in deze situatie de hoeveelheid pro-sociaal gedrag die je als baseline kunt verwachten.
Maar wat gebeurde er als die automobilist die aan kwam rijden, even daarvoor zelf bij het verlaten van de parkeerplaats voorrang had gekregen? Dat gebeurde in die experimentele conditie door de andere onderzoeker die daar "toevallig" net kwam aanrijden en hoffelijk inhield.
In die gevallen verdubbelde het pro-sociale gedrag tot ruim 32 procent, een statistisch significant verschil.
We kunnen dus allemaal iets bijdragen aan een aardiger maatschappij. Door aardig gedrag van anderen uit te lokken door zelf aardig te zijn. Niet als een voor-wat, hoort-wat, maar gewoon als het goede voorbeeld. Als een herinnering aan hoe we zouden willen dat we met elkaar omgaan.
Het gaat om een experimenteel veldonderzoek, uitgevoerd op een grote parkeerplaats in een stad in Australië. Die parkeerplaats had een serie uitgangen naar een over de gehele breedte gelegen weg. Als je die parkeerplaats verlaat, dan kan het gebeuren dat er van rechts een auto komt aanrijden die jou wel of niet de gelegenheid geeft om de weg op te rijden. Als de bestuurder van die auto dat doet, dan is dat een vorm van pro-sociaal gedrag.
De onderzoekers hadden het experiment zo opgezet dat ze eerst na gingen hoe vaak het gebeurde dat als een van hen de parkeerplaats wilde verlaten op het moment dat een auto aan kwam rijden, die automobilist inhield in plaats van door te rijden. Dat bleek in bijna 15 procent van de gevallen te gebeuren. Dat is, zou je kunnen zeggen, in deze situatie de hoeveelheid pro-sociaal gedrag die je als baseline kunt verwachten.
Maar wat gebeurde er als die automobilist die aan kwam rijden, even daarvoor zelf bij het verlaten van de parkeerplaats voorrang had gekregen? Dat gebeurde in die experimentele conditie door de andere onderzoeker die daar "toevallig" net kwam aanrijden en hoffelijk inhield.
In die gevallen verdubbelde het pro-sociale gedrag tot ruim 32 procent, een statistisch significant verschil.
We kunnen dus allemaal iets bijdragen aan een aardiger maatschappij. Door aardig gedrag van anderen uit te lokken door zelf aardig te zijn. Niet als een voor-wat, hoort-wat, maar gewoon als het goede voorbeeld. Als een herinnering aan hoe we zouden willen dat we met elkaar omgaan.
En ook dit onderzoek wijst erop dat we een natuurlijke neiging hebben tot pro-sociaal gedrag, maar dat die in werking treedt als we maar genoeg aanwijzingen krijgen voor de aanwezigheid van een sociale omgeving van wederzijdse hulpvaardigheid en goedgezindheid.
Literatuur
Artavia-Mora, L., Bedi, A.S. en Riger, M. (2017). Intuitive Help and Punishment in the Field. European Economic Review 92: 133-145
Brassen, S., Gamer, M., Peters, J., Gluth, S. en Büchel, C. (2012). Don’t Look Back in Anger! Responsiveness to Missed Chances in Succesful and Nonsuccesful Aging. Science 336: 612-614
Cheng, T.C., Powdthavee, N. en Oswald, A.J. (2015). Longitudinal Evidence for a Midlife nadir in Human Well-being: Results from Four Data Sets. The Economic Journal 127: 126.142
Cornelissen, G., Dewitte, S. en Warlop, L. (2011). Are Social values Orientations Expressed Automatically? Decision Making in the Dictator Game. Personality and Social Psychology Bulletin 37: 1080-1090
Eagleman, D. (2016). Incognito. The Secret Lives of the Brain. Canongate Books, Edinburgh en Londen
Hepach, R., Vaish, A. en Tomasello, M. (2012). Young children are intrinsically motivated to see others helped. Psychological Science 23: 967-972
Hepach, R., Vaish, A. en Tomasello, M. (2017). The Fulfillment of Others’ Needs Elevates Children’s Body Posture. Developmental Psychology 53: 100-113
Mogilner, C.; Kamvar, S.D. en Aaker, J. (2011). The Shifting Meaning of Happiness. Social Psychological and Personality Science 2: 395-402
Mujcic, R. en Leibbrandt, A. (2017). Indirect Reciprocity and Prosocial Behaviour: Evidence From a Natural Field Experiment. The Economic Journal Accepted manuscript online 24 Januari
Sheldon, K.M. en Kasser, T. (2001). Getting older, Getting Better? Personal Strivings and Psychological Maturity Across the Life Span. Developmental Psychology 37: 491-501
Stone, A.A., Schwartz, J.E., Broderick, J.E. en Deaton, A. (2010). A Snapshot of the Age Distribution of Psychological Well-Being in the United States. PNAS 107: 9985-9990
Weiss, A., King, J.E., Inoue-Murayama, M., Matsuzawa, T. en Oswald, A.J. (2012). Evidence for a midlife crisis in great apes consistent with the U-shape in human well-being. PNAS 109: 19949-19952
Zhang, X., Fung, H.H., Stanley, J.T., Isaacowitz, D.M., en Ho, M.Y. (2013). Perspective Taking in Older Age Revisited: A Motivational Perspective. Developmental Psychology 49: 1848-1858
Geen opmerkingen:
Een reactie posten