Bij dat afscheid kwam in mijn herinnering terug dat dat boekje mij destijds had geïnspireerd om, in 1965, sociologie te gaan studeren. Hoewel ik dat in de tussentijd nagenoeg was gaan vergeten, bleek het toch nog steeds ergens in mijn boekenkasten te staan. Waar het ook nu nog staat. Dat het allerlei verhuizingen en opruimingen had overleefd, moet wel iets zeggen over het belang dat ik er aan bleef hechten.
Die inspiratie werd duidelijk uit enkele passages die ik al in de jaren zestig met potlood had onderstreept en die ik in 2010 weer onder ogen kreeg toen ik het boek opsloeg. Ik zei daar toen over:
Ik had ineens weer helder voor ogen dat ik in 1963 hier mijn motivatie verwoord vond om sociologie te gaan studeren. De maatschappij is mensenwerk en dus zijn mensen er verantwoordelijk voor hoe de maatschappij is ingericht. En mensen zijn in staat om die verantwoordelijkheid te voelen en op zich te nemen. Kortom: we willen met zijn allen een voor mensen betere maatschappij en het studeren van sociologie is bij uitstek een weg waarlangs je daarin een rol kunt spelen.
En ik haalde aan dat Banning ook een op het werk van Erich Fromm (1900-1980) gebaseerde uitleg gaf wat dan een voor mensen betere maatschappij is. Een maatschappij namelijk die beter aan de fundamentele levensbehoeften van de mens tegemoetkomt. Behoeften die werden omschreven als:
De behoefte om eenzaamheid te overwinnen
De behoefte om boven zichzelf uit te stijgen o.a. in scheppende arbeid
De behoefte aan liefderijke zorg
De behoefte aan identificatie met een “wij”
De behoefte om de wereld en zichzelf verstandelijk te begrijpen en aldus zijn leven inhoud te geven.
Tien jaar verder in de tijd, vorig jaar dus, schreef ik als bijdrage aan het vriendenboek voor Arie Glebbeek, uitgegeven ter gelegenheid van zijn afscheid van dezelfde Vakgroep Sociologie, een hoofstuk met een voorstel voor een normatief kader voor een sociologie die ertoe doet. Daarin gaat het over drie empirisch onderbouwde stellingen waaruit volgt dat het in een groep of maatschappij de kant op kan gaan van gemeenschap of de kant op van statuscompetitie en dat de kant op van gemeenschap beter is in de zin van beter tegemoetkomend aan wat mensen kunnen en aan wat ze willen (hun behoeften).
Naderhand realiseerde ik me dat tot degenen die in het verleden aanzetten gaven tot zo een normatief kader, naast R.H. Tawney, Karl Polanyi, E.P Thomson en Kenneth Boulding, ook Willem Banning moet worden gerekend. Hoogste tijd dus om wat dieper op zijn werk in te gaan. En op hoe het destijds werd ontvangen en op hoe er later op werd gereageerd.
Dat doe ik allereerst aan de hand van het vorig jaar verschenen Willem Banning and the Reform of Socialism in the Netherlands van Arie L. Molendijk. Maar daarin kwam ik een literatuurverwijzing tegen naar het boek hiernaast, in 1938 door het partijbestuur van de SDAP aangeboden aan de socialistische voorman ir. J.W. Alberda. En dat boek stond ooit op het boekenplankje van mijn vader, Hendrik de Vos (1907-1998), die SDAP-lid was en na de oorlog namens de PvdA raadslid van de gemeente Utingeradeel in Friesland. Na zijn overlijden kwam het in mijn boekenkast terecht. Ik pakte het er dus even bij en realiseerde me toen dat er ook een bijdrage in staat van Willem Banning: Vijf en twintig jaar geestelijk leven, voornamelijk in Nederland (p. 229-247). Er is natuurlijk veel meer te lezen van en over Banning, maar ik doe het nu even hier mee.
Molendijk geeft informatie over Bannings levensloop, de invloeden die hij onderging en de invloed die hij uitoefende. Maar het gaat nu om zijn religieuze of personalistische socialisme. Dat kwam erop neer dat hij de marxistische gedachte afwees van de historische noodzakelijkheid van de komst van de klasseloze samenleving, omdat daarin de zelfstandige rol van waarden en moraal ontbreekt. Molendijk:
From an economic perspective, Banning considered Marxism to be one-sided, and from a philosophical point of view, it denied the constitutive element of value formation. Moreover, it did not do justice to the tragic aspect of human life.52 While the economic base remained important, Banning insisted that it did not drive the course of history by itself: ideals and values also mattered. Furthermore, the old proletarian worldview was too intimately connected with class resentment to be of any real use. Moral resources were needed, as well as an awareness of the togetherness of all human beings and a faith in transpersonal values, fundamentally religious phenomena according to Banning.53
Morele bronnen, besef van saamhorigheid en geloof in bovenpersoonlijke waarden, dat zijn formuleringen die nooit ver weg kunnen liggen van wat we nu, sociaalwetenschappelijk, de morele gemeenschapsintuïties noemen. Iedereen telt mee, zorg voor elkaar, rechtvaardigheid. Intuïties die onderdeel uitmaken van het menszijn, naast maar vooral tegenover de intuïties van de statuscompetitie en de statushiërarchie. Dus van de onderdrukking en de overheersing.
Molendijk wijst op twee bronnen die Banning in die opvatting hebben beïnvloed: het werk van Hendrik de Man (1885-1953) en dan vooral zijn Zur Psychologie des Sozialismus uit 1926 en de wel heel brede stroming van het personalisme. Bij De Man vond Banning de nadruk op het morele imperatief. En bij het personalisme de gedachte van de waardigheid van de persoon, de erkenning waarvan meteen tot de gedachte leidt van een gemeenschap van personen. Immers, als mensen elkaars waardigheid erkennen, dan is onderdrukking van de een door de ander uitgesloten (Ik ben noch een kenner van De Man, noch een kenner van het personalisme. De Man werd een controversiële figuur.)
From the very start of his career the ideas of personhood and the embedding of the individual within communities were extremely important to Banning.81 In The Day of Tomorrow (De Dag van Morgen), written during the war and published in 1945, Banning expanded on his views and articulated a religious form of ‘personalist socialism’. Much more strongly than in previous work, he emphasised the role of the Christian faith in overcoming the crises of capitalism and fascism. The moral fight against atomisation and alienation was inspired by his belief in a God who had sacrificed himself to save the world. Thus, Banning outlined a spiritual renewal that was centred on the human person who is held responsible for justice and who must practise love of one's neighbour.82
Je zou verwachten dat Banning het werk van Tawney gekend moet hebben, maar ik heb daar geen aanwijzingen voor. Als iemand die dit leest, daar meer van weet, dan hoor ik dat graag.
Die religieuze fundering van de moraal doet denken aan de fout van de misplaatste concreetheid, waar ik het over had in Moreel besef en de "fallacy of misplaced concreteness": opvoeders en God. Als onze moraal bestaat uit intuïties, die naar hun aard moeilijk zijn te preciseren en te concretiseren, dan kan de behoefte ontstaan om ze terug te brengen tot iets wat aanwijsbaar en algemeen bekend is. Dus het Christendom. De Bijbel.
De invloed van Banning is rond de Tweede Wereldoorlog groot geweest. Tegen het eind van zijn leven lijkt hij "uit de mode" te zijn geraakt. Misschien vonden velen hem in de jaren zestig te ouderwets en 'te serieus". Lees Rob Hartmans daarover. Voor mij was hij dus een belangrijke inspiratie om in 1965 sociologie te gaan studeren. Maar ik moet toegeven dat ik hem daarna lang ben vergeten.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw was er een soort Banning-revival, waarin Dick Pels een belangrijke rol speelde Hij was in 1989 winnaar van de Banningprijs en schreef Willem Banning: voor en tegen. En er bestaat trouwens nog altijd de Banning Vereniging, waarover Maaike van Houten in Trouw in 2019 schreef: De PvdA is de rooie dominee vergeten.
Er valt nog wel wat meer over te zeggen. Wordt dus vervolgd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten