maandag 8 februari 2021

Over vroegere aanzetten tot een normatief kader voor de sociale wetenschappen - Tawney, Polanyi, Thompson, Boulding en Banning

Goed beschouwd is het normatieve kader voor het vak sociologie, of breder breder de sociale wetenschappen inclusief de economie, dat ik uiteenzette in Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen, eigenlijk heel voor de hand liggend. Wat het des te opvallender maakt dat het vreemd is aan het vak zoals het nu is en al helemaal vreemd aan het vak economie. Hoe komt het dat zo iets voor de hand liggends niet al lang wijd verbreid en algemeen aanvaard is?

Eerst maar waarom het zo voor de hand liggend is. In een paar woorden: omdat het gebaseerd is op  bekende onderzoekresultaten. Vandaar dat ik het "realistisch" noem. Het bouwt voort op onderzoek, niet op zweverige en persoonlijke ideeën over wat "goed" en "wenselijk" is. Lees het en overtuig je ervan dat de drie stellingen van de Dual Mode-theorie, die de grondslag vormen, herleid kunnen worden tot huidige evolutionaire inzichten in de menselijke sociale natuur en in overeenstemming zijn met neurofysiologische en sociaalwetenschappelijke onderzoeksresultaten. Het enige dat ik gedaan heb, is al die inzichten met elkaar in verband brengen en laten zien dat ze samen een normatief kader vormen.

Waarom dan toch niet al lang algemeen bekend en geaccepteerd? Misschien speelt een rol dat het onderzoek betreft uit verschillende disciplines (sociologie, psychologie, psychiatrie, politicologie, biologie, neurofysiologie) en dat het in de academische wereld niet erg loont om over de grenzen van je vak heen te kijken. 

En daar komt bij dat het overwegend studies betreft van recente datum. Van de 34 verwijzingen naar onderzoek die ik opnam ter onderbouwing van de Dual Mode-theorie, verschenen er 31 in de eerste twintig jaar van deze eeuw. De overige drie verschenen eerder: in 1999, 1982 en 1966. Misschien is er veel meer tijd nodig om er kennis van te nemen en de resultaten te verwerken.

Maar daar valt weer tegenin te brengen dat al die met die studies verkregen inzichten ook weer niet zo verrassend en opzienbarend zijn. Grotendeels gaat het om bevestigingen van al bestaande noties. Neem Stelling 1, over de innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijk sociale natuur. De tegenstrijdigheid dus tussen het gemeenschapspatroon en het statuscompetitiepatroon. In niet-wetenschappelijke termen kennen we die tegenstelling al van oudsher als die tussen goedaardigheid en kwaadaardigheid. Noties van goed en kwaad, morele intuïties, horen bij het menszijn zoals taal, voedselbereiding en rechtop lopen daar bij horen.

En neem Stelling 2. Dat mensen beïnvloedbaar zijn door wat ze in hun sociale omgeving meemaken is een inzicht dat al bestond voor het door onderzoek werd bevestigd. En dat we ons beter en veiliger voelen als we omringd worden door goedaardigheid in plaats van door kwaadaardigheid (Stelling 3), is ook bepaald niet een zo verrassend inzicht dat daar onderzoek voor nodig was.

Kortom, die inzichten bestonden al, in de vorm van levenswijsheden die mensen met elkaar delen, die in religies zijn opgenomen, die je in romans en bij filosofen tegenkomt.

Dat is interessant om te onderkennen, want het doet vermoeden dat er al wel eerder pogingen zullen zijn gedaan om iets van een normatief kader te introduceren in de sociologie of breder de sociale wetenschappen, inclusief de economie.

En dat vermoeden wordt gemakkelijk bevestigd. Daar moest ik aan denken toen ik The Moral Economists. R.H. Tawney, Karl Polanyi, E.P. Thompson, and the Critique of Capitalism van Tim Rogan onder ogen kreeg. (Natuurlijk besteld bij de lokale boekhandel.) Dat gaat over drie Engelse denkers die kritiek uitoefenden op het vak economie dat zich vrij van morele noties had ontwikkeld. Als een sociale wetenschap zonder normatief kader. Waarin eigen belang zou volstaan als maar zoveel mogelijk van het menselijk handelen via het marktmechanisme gecoördineerd zou worden. 

Maar bedenk dat daar de morele notie van vrijwilligheid, van de vrijheid van overheersing, in verborgen zit. Zie De overheid is terug en dus de moraal. En twee vragen bij de morele rechtvaardiging van de neoliberale politiek en de berichten die daarop volgen.

Ik kom nog terug op dat interessante boek over Tawney, Polanyi en Thompson. Van die drie kwam Karl Polanyi op dit blog al eens voorbij. Zie Is groei BBP een noodzakelijke voorwaarde voor groei Brede Welvaart?

Maar er is natuurlijk ook nog in dezelfde richting Kenneth Boulding, waarover het ging in Wat mogen we van ondernemingen verwachten? En over Milton Friedman en Kenneth Boulding en de daarop volgende berichten. Bij alle vier vind je aanzetten tot een normatief sociaalwetenschappelijk kader.

En last but not least hadden we in eigen land Willem Banning, wiens Om mens en menselijkheid in maatschappij en politiek uit 1960 mij ooit inspireerde om sociologie te gaan studeren. Ik stond daarbij stil toen ik afscheid nam van de Vakgroep Sociologie van de Rijksuniversiteit Groningen: Om mens en menselijkheid - Over sociologie. Met daarin deze twee citaten waarin Banning aan het woord is:

Ik stel alleen – wil men: als pure bewering, maar ik bedoel: als onmisbare vooronderstelling – dat sociologische arbeid geen zin heeft indien zij niet uitgaat van de overtuiging dat de mens aanspreekbaar is, en dat niet alleen als rationeel maar ook als verantwoordelijk wezen.

Ik weet: het is niet ongevaarlijk om uitspraken te doen als de volgende – zij verworden licht tot goedkope kreten - : het heeft geen zin sociologie als wetenschap te beoefenen, indien niet een verantwoordelijkheid voor het humanum daartoe inspireert.

Meer daarover in volgende berichten. Hier het volgende bericht.

Geen opmerkingen: