vrijdag 19 februari 2021

Hoe een tekst van Willem Banning uit 1938, met wat eigentijdser woordgebruik, ook in 2021 geschreven had kunnen zijn

In het vorige bericht ging het over Willem Banning als bepleiter van een morele fundering van de sociaaldemocratie. Die moest bestaan uit het gedeelde besef van de intrinsieke waardigheid van iedere persoon, waaruit meteen de noodzaak volgt van een maatschappij waarin iedereen meetelt. Een democratie dus. En waaruit ook meteen volgt dat onderdrukking van de een door de ander of onderdrukking van de ene groep door de andere groep uit den boze is. In sociaalwetenschappelijke termen: als iedere persoon intrinsiek waardevol wordt geacht, dan zijn de morele intuïties van het gemeenschapspatroon in werking en wordt de tegenovergestelde menselijke neiging tot het statuscompetitiepatroon zoveel mogelijk onderdrukt.

Banning was niet alleen een invloedrijke sociaaldemocratische voorman, maar was ook hoogleraar (wijsgerige en kerkelijke) sociologie aan de Leidse Universiteit. En we zagen al dat hij een sociologie voorstond die in dezelfde lijn een maatschappelijke opdracht behoort te aanvaarden. Als mensen het besef delen van de intrinsieke waardigheid van elke persoon, dan volgt daaruit dat mensen een verantwoordelijkheid voor elkaars waardigheid, dus voor elkaar, hebben. Vandaar:

het heeft geen zin sociologie als wetenschap te beoefenen, indien niet een verantwoordelijkheid voor het humanum daartoe inspireert.

Banning bepleitte dus al een normatief kader voor het vak sociologie dat in dezelfde richting wijst als het normatieve kader dat ik uiteenzette in Een sociologie die ertoe doet. Maar in zijn tijd was er nog niet de evolutionair en neurofysiologisch onderbouwde theorie van de menselijke sociale natuur en het vele sociaalwetenschappelijke onderzoek waar ik me op kon baseren. Vandaar dat Banning, net als R.H. Tawney, een religieuze onderbouwing zocht in het Christelijk geloof. Als God mens is geworden in de persoon van Jezus, dan is elk mens het meest waardevolle dat we kennen.

Banning heeft veel geschreven en ik ken daarvan maar een fractie. Daartoe behoort ook zijn bijdrage aan het boek dat in 1938 door het partijbestuur van de SDAP werd aangeboden aan Ir. J.W. Albarda: Vijf en twintig jaar geestelijk leven in Nederland. Ik noemde die in het vorige bericht. Hij lijkt me interessant genoeg om aan de vergetelheid te worden ontrukt.

Banning kijkt daarin terug op de negentiende eeuw als de eeuw van de emancipatie van achtereenvolgens de burgers, de arbeiders en de vrouwen. Maar zo zegt hij het was ook de eeuw van het zich baanbrekende kapitalisme, waardoor "een morele standaard. een morele waardenschaal, die in vroeger eeuwen gold, terzijde wordt gesteld." (p.230). Daar is in de twintigste eeuw de "morele ontreddering, waarin het brutaalste egoïsme, het naakte recht van den sterkste de beste kansen boden om rijk te worden" door de oorlog (wat wij nu de Eerste Wereldoorlog noemen) en door de economische crisis van 1929 bijgekomen. Daarom schreeuwt de hedendaagse maatschappij (dus die van 1938) om (p. 231):

een andere sociale moraal dan die van de 19e eeuwse emancipatiemaatschappij. Ook vanuit dit gezichtspunt is de New-Deal van Roosevelt uitermate interessant: de oude politiek van volstrekte individuele vrijheid en staatsonthouding wordt opgegeven; de werkloosheid moest van staatswege - wil men: door de gemeenschap - worden aangepakt; het oude individualisme, dat de 19e eeuw had groot gemaakt, moest plaats maken voor gemeenschapsmoraal, discipline, tucht... (...) De noodzaak van ordening brengt dus mee de noodzaak van een nieuwe sociale moraal, die armoede veroordeelt, werkloosheid ontoelaatbaar acht en het recht der gemeenschap boven dat der individuen stelt.

In dat veroordelen van armoede en het ontoelaatbaar achten van werkloosheid herken je de morele gemeenschapsintuïtie van het iedereen telt mee, van de intrinsieke waardigheid van elk mens. En zoals we al zagen, creëert het gedeelde besef van intrinsieke waardigheid inderdaad een gemeenschap, waarin mensen met elkaar rekening houden. Waarom Banning bij gemeenschapsmoraal ook dacht aan woorden als discipline en tucht, dat kunnen we hem niet meer vragen. Hedendaags sociaalwetenschappelijk zou je het met wat goede wil kunnen begrijpen als het inzicht dat de gemeenschapsmoraal altijd moet worden verdedigd tegen de evenzeer menselijke neiging tot statuscompetitie en overheersing.

Dat lijkt over een te komen met hoe Banning vervolgens de tijd waarin hij leeft kenschetst (p. 232):

Boven spraken wij van de morele ontreddering tengevolge van de de oorlog. De erkenning daarvan mag ons echter niet blind maken voor het andere feit: dat de morele verarming van Europa ook een gevolg is van factoren reeds in de 19e eeuw aanwezig en sedert belangrijk versterkt. De mens van tegenwoordig, vooral de massa, is het dikwijls weerloze slachtoffer van allerlei opwindende, op sensatie-lust drijvende en daarvan levende instituten, waarvan een onafzienbare ontwikkelingsmogelijkheid geboden wordt door de moderne techniek en haar raffinement. Ik denk aan bokswedstrijden, de filmsterren-cultus, de  sportrecords, de enorme geldsommen die daarbij worden ingezet, de massaroes die daarbij hoort enz.

We moeten ons natuurlijk even in die tijd verplaatsen. Bedenk dat Ortega y Gasset in 1930 zijn La rebelión de las masas had geschreven, in 1933 in het Nederlands vertaald als De opstand der horden. Dat was toen en ook nog na de Tweede Wereldoorlog een veelgelezen boek. Lees hier Rob Riemen die dat boek als een van zijn inspiratiebronnen beschouwt.

Maar wat Banning daarop laat volgen, doet eigenlijk helemaal niet zo gedateerd aan. De jaren dertig waren de jaren van het opkomend rechtsextremisme. In 1938, toen Banning dit stuk schreef, was er 
in Duitsland in de nacht van 9 op 10 november de Reichspogromnacht, de nacht van het door het nationaalsocialistische bewind georganiseerde en aangestuurde geweld tegen Joodse burgers. Twee jaar later begon Hitler de Tweede Wereldoorlog. Na die oorlog dachten mensen dat dat rechtsextremisme definitief tot het verleden zou behoren. Maar nu, in 2021, weten we dat die verwachting niet is uitgekomen. Lees wat Banning in 1938 waarnam (p. 232-3):

Men heeft in onze tijd geen Machiavellisme noch theoretische psychologie nodig om te leren inzien, dat de "massa" een maar al te willige speelbal worden kan in handen van gewetenloze demagogen. De 20e eeuw heeft ons in dit opzicht praktijken vertoond, die men een halve eeuw geleden volstrekt onmogelijk had geacht - een "propaganda-ministerie" blijkt verbijsterende successen te kunnen boeken in landen, waar door middel van een veelzijdige dictatuur één levensbeschouwing moet worden opgedrongen, óók wanneer daarbij militarisme en oorlogswil geen ogenblik worden verdoezeld. Daar hangt mee samen, dat in het onderlinge verkeer der volkeren een "moraal" heerst, die konsekwent doorgevoerd tot barbarisme leiden moet. De leugen wordt welbewust als strijdmiddel aanvaard, en intellectuelen zijn laf genoeg om een vulgair pragmatisme te verdedigen, dat elk middel zedelijk aanvaardbaar acht , mits het doel wordt gediend. Zo is een nieuw type mens ontstaan - en in sommige landen reeds tot de macht gekomen, dat zonder gewetensbezwaar verdachtmaking, intimidatie, angstaanjaging, terreur en leugen in dienst van politieke doeleinden, nationale eer en grootheid aanwendt en daarbij massa's tot een blinde, geestdriftige onderwerping heeft weten te leiden. Waarden als zelfbewustwording, onafhankelijk denken, redelijke bezinning, erkenning van eens anders recht bij eigen steeds betrekkelijk gelijk, zijn weggevaagd. (...)

Ik moge nog op een factor wijzen die hetzelfde illustreert: de beangstigende grote afstand die er is tussen het technisch kunnen en het zedelijk besef der moderne mensheid. Wij beschikken over een zo verbijsterend machtige techniek, die de mensheid behoort te dienen, maar haar ook kan doden. En de vraag, of wij haar tot een zegen dan wel tot een vloek en een vernietiging zullen aanwenden, is in eerste instantie een zedelijke vraag: leeft er in de volkeren, in hun leidende groepen vooral, een diep verantwoordelijkheidsgevoel, of zijn wij overgeleverd aan avonturiers en gewetenloze slaven? De techniek vráágt als het ware om geweten, om bewustheid van zedelijke waarden, vooral om besef van wat waarachtig welzijn der gemeenschap is: zij vraagt met andere woorden om sociale moraal.

Als je het woordgebruik wat eigentijdser zou maken, dan zou je bijna een tekst krijgen die ook in 2021 geschreven had kunnen worden. De jaren 30 zijn in veel opzichten weer actueel. Zeker als je bij die laatste alinea aan de hedendaagse dreigingen van pandemieën, verlies van biodiversiteit en klimaatverandering denkt. 

Lees hier verder over de kwestie van de morele fundering van sociale wetenschap en het vak economie: Uit het verloop van de geschiedenis kunnen we de mens leren kennen. Over Karl Polanyi.

Geen opmerkingen: