woensdag 29 november 2023

Sociaalwetenschappelijk gezien zijn opkomst en neergang van rechts-extremisme in democratieën goed te verklaren - 2. Rechts-extremisme is statuscompetitie

Is rechts-extremisme inderdaad een uitingsvorm van het statuscompetitiepatroon? Met die vraag besloot ik het vorige bericht.

Een serieus antwoord begint uiteraard met de bepaling van wat we onder rechts-extremisme verstaan. Ik kan natuurlijk zelf een definitie geven, maar daarin schuilt het gevaar dat ik daarin al meteen elementen van het statuscompetitiepatroon binnensmokkel. Ik moet dus een definitie gebruiken die al bestaat en die niet controversieel lijkt. 

Daarvoor ga ik te rade bij de AIVD, de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Die heeft tot taak:

het verrichten van onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat.

De AIVD omschrijft eerst wat onder extremisme verstaan wordt en daarna wat de betekenis is van rechts-extremisme. 

Onder extremisme wordt verstaan "het uit ideologische motieven bereid zijn om niet-gewelddadige en/of gewelddadige activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen". En als voorbeelden van zulke activiteiten worden genoemd:

  • systematisch haatzaaien;
  • angst verspreiden;
  • doelbewust desinformatie verspreiden;
  • demoniseren en intimideren;
  • verwerpen van wet en regelgeving;
  • pogingen om een parallelle samenleving tot stand te brengen waarbij het gezag van de Nederlandse overheid en het rechtssysteem wordt afgewezen;
  • geweldplegingen; 
  • mishandelingen;
  • of ernstiger vormen van geweld.

En als het om rechts-extremisme gaat, komen daarbij:

  • vreemdelingenhaat (inclusief antisemitisme en antimoslims);
  • haat jegens vreemde (cultuur)elementen;
  • ultranationalisme.

Kortom in het rechts-extremistische wereldbeeld is er de eigen groep, het eigen volk, dat verheven is boven andere groepen (vreemdelingen, andere culturen, buitenlanders). Zolang dat wereldbeeld nog niet algemeen aanvaard wordt, zijn anderen die het niet aanhangen vijanden die moeten worden bestreden. Net zo als die andere groepen. Door haat, angst en desinformatie te verspreiden, door demoniseren en intimideren, door de democratie, waarin immers iedereen hoort mee te tellen, te verwerpen en te ondermijnen en door gebruik van geweld. Dat laatste wijst erop dat vijanden niet alleen horen te worden onderdrukt en overheerst of "gedeporteerd", maar zo nodig ook horen te worden "uitgeroeid" of 'geëlimineerd".

Het is niet moeilijk om hier het statuscompetitiepatroon in te herkennen. De wereld is een strijd tussen groepen, waarin de eigen groep hoort te overwinnen. En bedenk dat als mensen door dat statuscompetitiepatroon geleid worden, dat de uitwerking daarvan allesoverheersend is. Al het denken en al het gedrag staat in het teken van de strijd en het behalen van de eindoverwinning. Een of ander verder weg gelegen doel waaraan het eigen handelen nog beoordeeld zou kunnen worden, ontbreekt. Een externe begrenzing door zoiets als objectieve waarheid is niet langer aanwezig. Vandaar dat samenzweringstheorieën zo gemakkelijk ontstaan en worden omarmd.

In het sociaalwetenschappelijk onderzoek komen we het rechts-extremistische en dus statuscompetitieve wereldbeeld tegen in de Sociale Dominantie Oriëntatie (SDO). Als je daar hoog op scoort,  dan ben je gefascineerd door de gedachte dat de samenleving een statushiërarchie is van groepen en door de innerlijke behoefte om jezelf en je groepsgenoten (het eigen volk) aan de top daarvan te zien. Je bent het dan opvallend veel eens met uitspraken als:

  • Sommige groepen mensen zijn gewoon inferieur aan andere groepen
  • Het is oké als sommige groepen betere levenskansen hebben dan andere
  • Als bepaalde groepen meer hun plaats kenden, dan hadden we minder problemen

Hier kun je je eigen SDO-score te weten komen

Hebben stemmers op rechts-extremistische partijen dan ook een hogere SDO-score? Ja, dat weten we al sinds 2014. Toen verscheen namelijk de studie Extreme-Right Voting in Western Europe: The Role of Social-Cultural and Antiegalitarian Attitudes, die dat laat zien.

In zeven Europese landen (Oostenrijk, België, Denemarken, Frankrijk, Nederland, Noorwegen en Zwitserland) bleek het stemmen op rechts-extremistische partijen samen te hangen met het afwijzen van gelijkheid (anti-egalitarisme), dus met het omarmen van de statushiërarchie. En uit een vervolgonderzoek in Nederland bleek dat het stemmen op de PVV gepaard ging met een hogere SDO-score. Dat verband bleef bestaan bij controle voor geslacht, leeftijd en opleiding. In het eerste geval verloopt het verband via vijandigheid tegenover immigranten en in het Nederlandse onderzoek via etnisch vooroordeel, zeg maar racisme.

Die uitkomsten zijn vooral ook interessant omdat je vaak hoort dat vijandigheid tegenover immigranten met een andere cultuur voortkomt uit gevoelens van culturele bedreiging. Sociaal-culturele onzekerheid zou dan het probleem zijn. Maar volgens dit onderzoek is dat juist niet het geval. Het gaat om de neiging tot sociale dominantie.

Wilders-aanhangers zijn dus volgens dit onderzoek niet degenen die zich cultureel bedreigd voelen, die hun eigenheid willen beschermen tegenover vreemde uitingen en gewoonten die zich aan hen opdringen. Nee, het zijn degenen van het "Eigen volk eerst", van het zichzelf superieur voelen boven anderen en het willen overheersen van die anderen. Het lijkt een soort collectief narcisme dat hier werkzaam is.

Of die resultaten uit 2014 onverkort gelden voor de huidige stemmers op de PVV weten we natuurlijk niet. Wel weten we dat de PVV nu net zo rechts-extremistisch is als de partij in 2014 was.

Wordt vervolgd. Hier het vervolg.

maandag 27 november 2023

Sociaalwetenschappelijk gezien zijn opkomst en neergang van rechts-extremisme in democratieën goed te verklaren - 1. Een verklaring in een notendop

De vraag hoe opkomst en neergang van de aanhang van rechts-extremistische politieke partijen valt te verklaren heeft enige urgentie, zeker nadat in ons land de rechts-extremistische PVV de grootste partij is geworden. 

Waarbij overigens meteen twee kanttekeningen dienen te worden gemaakt:

  • Hoewel de PVV als grootste uit de bus kwam, is de partij met 37 van de 150 zetels bepaald geen grote partij. Dat komt door de versplintering van het politieke landschap, een verschijnsel dat gelijk op lijkt te gaan met de opkomst van rechts-extremisme. 
  • En de PVV is geen gewone politieke partij met een interne democratie, maar "niet meer dan de Vereniging Groep Wilders, op 30 maart 2005 opgericht door Geert Wilders en de Stichting Groep Wilders. Deze stichting die Wilders op 20 november 2004 had opgericht om fondsen te werven bestond eveneens uit slechts één lid… Geert Wilders. De twee officiële oprichters van de vereniging, Geert Wilders en de Stichting Groep Wilders, hebben direct besloten een ledenstop door te voeren, waardoor de PVV in juridisch opzicht kortom maar één lid heeft." (Een unieke partij. De organisatie van de PVV). Een en ander is mogelijk doordat er in ons land opvallend weinig wettelijk geregeld is over politieke partijen. Er ligt al een paar jaar een wetsvoorstel Wet op de politieke partijen, maar daarin worden alleen eisen gesteld aan de transparantie van de interne procedures tot vaststelling van bestuur en kandidatenlijst. Of die procedures wel of niet democratisch zijn, wordt in het midden gelaten. Dit in tegenstelling tot buurland Duitsland, waar een partij met de juridische vorm van de PVV niet tot de verkiezingen zou worden toegelaten. Volgens de grondwet van 1949 en de wet over politieke partijen van 1967 moet een partij leden hebben en democratisch georganiseerd zijn (wikipedia).

Maar goed, een urgente vraag dus. Maar ook een vraag die sociaalwetenschappelijk gezien niet zo moeilijk valt te beantwoorden. Dit is het eerste van een aantal berichten waarin ik het sociaalwetenschappelijk onderzoek zal inventariseren waarop je dat antwoord kan baseren. Maar allereerst maar even hoe dat antwoord er in een notendop uitziet. In drie stappen.

Stap 1. Het vertrekpunt is dat mensen in hun kijk op en omgang met anderen zijn toegerust met het gemeenschapspatroon van iedereen-telt-mee en het statuscompetitiepatroon van ieder-voor-zich. Als burgers en kiesgerechtigden in een democratie kunnen ze zich laten leiden door het gemeenschapspatroon en dan omhelzen ze de democratische rechtsstaat, waarin immers iedereen meetelt, zowel in het algemeen kiesrecht als in de beleidsuitkomsten die beogen het algemeen belang zo goed mogelijk te dienen. 

Maar ze kunnen ook geleid worden door het statuscompetitiepatroon en dan hebben ze moeite met de democratie. Want in dat patroon hoort de maatschappij als een statushiërarchie te zijn georganiseerd, waarin de eigen groep het voor het zeggen heeft en waarin andere groepen slechts een ondergeschikte positie toekomt. 

Stap 2. Of mensen door het ene dan wel het andere patroon geleid worden, wordt sterk beïnvloed door de mate van sociale (on)veiligheid die ze ervaren. 

Bij een grote mate van ervaren sociale veiligheid wordt bij mensen het sociale betrokkenheidssysteem geactiveerd en hebben ze er geen moeite mee om medeburgers in het democratische proces als gelijkwaardig en goedwillend te beschouwen. Op zijn kortst gezegd: anderen zijn te vertrouwen.

Maar bij een grote mate van ervaren sociale onveiligheid zijn anderen een gevaar omdat ze de democratie zullen misbruiken. Ze zullen misbruik willen maken van de sociale voorzieningen. Daarom moeten die sociale voorzieningen zo sober mogelijk zijn of zelfs helemaal worden afgeschaft. Ook al om "aanzuigende werking" op "gelukszoekers" van buiten te voorkomen. Anderen moeten als interne of externe vijanden worden beschouwd, die zoveel mogelijk onschadelijk dienen te worden gemaakt of waartegen de grenzen moeten worden gesloten. We hebben dan te maken met activering van de vechtreactie op ervaren sociale onveiligheid. De reactie die zich uit in stemgedrag, namelijk het stemmen op een rechts-extremistische partij, of in pogingen de democratie omver te werpen en te vervangen door een statushiërarchie met de eigen groep aan de top. Op zijn kortst gezegd: wantrouw anderen.

Stap 3. Of mensen sociale veiligheid of onveiligheid ervaren wordt sterk beïnvloed door de mate waarin het overheidsbeleid erop gericht is en erin slaagt om voor zijn burgers bestaanszekerheid tot stand te brengen. Bij een hoge mate van bestaanszekerheid voelen mensen zich niet bedreigd en hebben ze er weinig moeite mee om anderen te vertrouwen. Maar als het bestaan onzeker is, is er snel de neiging om overal vijanden te zien en politici te volgen die graag vijanden aanwijzen. Na de Tweede Wereldoorlog was in veel landen het overheidsbeleid sterk gericht op het bevorderen van bestaanszekerheid en bestond er in de politiek geen rechts-extremisme. Maar sinds de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw gingen overheden een neoliberaal beleid voeren waarin het streven naar bestaanszekerheid naar de achtergrond verdween of zelfs actief werd verlaten. Daardoor nam de bestaanszekerheid voor grote groepen af. De daardoor ervaren sociale onveiligheid nam toe en daarmee het rechts-extremisme in de politiek.

Dat was het sociaalwetenschappelijke antwoord in een notendop. In volgende berichten een overzicht van het sociaalwetenschappelijk onderzoek waarop dit antwoord is gebaseerd. Om te beginnen met de aanwijzingen dat rechts-extremisme inderdaad een uitingsvorm is van het statuscompetitiepatroon.Wordt vervolgd. Hier het vervolg.

dinsdag 21 november 2023

Het is tijd voor wij-met-zijn-allen, dus voor een stem op GroenLinks-PvdA. Een historische en sociaalwetenschappelijke blik op de verkiezingen

Op 16 maart 2021 riep ik op om bij de Tweede Kamerverkiezingen de daaropvolgende dag op een linkse partij te stemmen. Ik deed dat met het bericht dat ik hier vrijwel ongewijzigd kan overnemen. Om toen een linkse stem uit te brengen, moest je nog kiezen tussen de PvdA en GroenLinks (of een kleinere linkse partij). Morgen kun je gelukkig op een verenigd GroenLinks-PvdA stemmen, een belangrijke en hoognodige stap op weg naar een grote linkse partij.

Laten we eens naar deze verkiezingen kijken met een historische blik. Dus met een blik die je op dit blog vaker bent tegengekomen. Zoals in de reeks berichten over de mensheidsgeschiedenis-in-drie-stappen. En met een sociaalwetenschappelijke blik van een vak sociologie dat ertoe doet, dus een vak toegerust met een realistisch normatief kader. 

Wat die historische blik betreft, bevinden we ons nu in een tijdvak van de mensheidsgeschiedenis waarin zich de strijd afspeelt om onze oeroude morele gemeenschapsintuïties vorm te geven in de instituties van de democratie en de mensenrechten. De morele intuïties dus van iedereen telt mee, zorg voor elkaar, samenwerking en rechtvaardigheid. Het vorm geven aan die intuïties slaagt beter als mensen zich veilig voelen en tegelijk voelen mensen zich veiliger hoe meer die vormgeving succesvol is.

De tegenstand in die strijd komt van de evenzeer oeroude menselijke neiging tot statuscompetitie. Die neiging wordt aangejaagd als mensen zich onveilig voelen. In een onveilige wereld heb je van anderen niets goeds te verwachten en moet je dus voor jezelf opkomen en jezelf verdedigen. Met een hoge status, dus als je rijk en machtig bent, ben je bevreesd dat minder gelukkigen hun blik laten vallen op jouw rijkdommen en stel je dus alles in het werk om hen daarvan te weerhouden door onderdrukking en overheersing. Behoor je tot die minder gelukkigen, dan stel je je daartegen te weer en als dat uitzichtloos lijkt, berust je in je lot, gedraag je je onderdanig en probeer je er nog het beste van te maken. Er heerst de ongelijkheid van de statushiërarchie en iedereen voelt zich onveilig.

In de mensheidsgeschiedenis was die strijd tussen deze twee, dus tussen gemeenschap en statuscompetitie, voor verreweg het grootste deel van de tijd beslist in het voordeel van gemeenschap. Dat was in het jagers-verzamelaarstijdperk, toen we voor onze overleving en reproductie afhankelijk waren van samenwerken en delen. Gemeenschap was noodzakelijk en moest dus gepaard gaan met onderdrukking van de neiging tot statuscompetitie. 

Na de overgang naar landbouw, zo'n acht- tot tienduizend jaar geleden, werd dat laatste bemoeilijkt door de introductie van eigendom. Opties dienden zich aan om ook zonder mee te doen met het samenwerken en delen toch te overleven, ja, zelfs rijkdommen te verwerven. Dus brak de statuscompetitie door. Met ongelijkheid tussen arm en rijk, machthebbers en machtelozen, mannen en vrouwen. 

De morele gemeenschapsintuïties konden zich nog maar beperkt doen gelden. Ze werden teruggedrongen tot pockets van onderlinge afhankelijkheid en persoonlijke, langdurige relaties, zoals in die gevallen van zelforganisatie die door Elinor Ostrom bestudeerd werden. En in de zogenaamde standenmaatschappijen kon de ongelijkheid getemperd worden als de relaties langdurig waren. Hogere standen konden dan een morele verplichting voelen om hun ondergeschikten bij te staan. Ik moet daarbij steeds denken aan die boer waar Chris van Esterik over vertelt.

Pas recent in de geschiedenis, zeg de laatste twee eeuwen, krijgen de morele gemeenschapsintuïties weer meer kansen. Met de Industriële Revolutie nam de macht van de arbeid toe en werd de onderlinge afhankelijkheid grootschaliger. Waardoor nationale staten belangrijker werden, ja, zelfs internationale samenwerking. Met als gevolg de emancipatie van eerst de burgerij, toen de arbeid en tenslotte de vrouwen. Slavernij en apartheid werden afgeschaft. Er kwam stapsgewijs algemeen kiesrecht en dus democratie. Dat betekende dat vrijwel alle nationale staten grondwetten invoerden, een in de mensheidsgeschiedenis cruciaal proces dat Wim Voermans beschrijft in zijn nieuwe boek The Story of Constitutions: Discovering the We in Us. En er werden na de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust de internationale mensenrechtenverdragen gesloten. 

Sociaalwetenschappelijk gezien is daarmee de historische strijd geschilderd tussen de twee "evenwichtstoestanden" waar een groep of maatschappij in terecht kan komen. Evenwichten in de zin dat als een van die twee toestanden eenmaal bestaat, er maar moeilijk weer van binnen uit aan ontsnapt kan worden. En er zijn dus de vele sociaalwetenschappelijk aanwijzingen dat het gemeenschapsevenwicht naar menselijk welzijn en in moreel opzicht te prefereren valt boven het statuscompetitie-evenwicht. Wat in de politieke praktijk betekent dat elke beweging in de richting van meer gemeenschap toegejuicht behoort te worden. Dus meer gelijkheid en meer bestaanszekerheid voor iedereen. Meer nadruk op sociale hervormingen en minder op economische hervormingen. Een grotere rol voor wij-met-zijn-allen, dus voor de overheid, en een kleinere rol voor ieder-voor-zich, dus voor de ongereguleerde markt. Denk aan Een sociologie die ertoe doet. Een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.

Oké, nu terug naar november 2023 en de verkiezingen. Minder ver terug in de geschiedenis hebben we tientallen jaren neoliberaal beleid achter de rug. Dus van beleid van minder wij-met-zijn-allen en meer van ieder-voor-zich. In politieke termen: minder overheid en meer gedereguleerde markt. Afbraak van de verzorgingsstaat, toename van bestaansonzekerheid voor velen, met een toename van inkomens-, maar vooral van vermogensongelijkheid. Voedselbanken werden normaal. Een dak boven je hoofd werd aan de markt overgelaten, dus meer daklozen. Arbeidsmarkt gedereguleerd, dus meer onzekerheid. Doelstelling van volledige werkgelegenheid ingeruild voor versobering van uitkeringen. Tegenprestatie in de bijstand. Werkloos? Dan heb je je looneisen nog niet genoeg naar beneden bijgesteld. Stagnatie van de lonen. Armoede, niet allen bij uitkeringstrekkers, maar ook bij werkenden. Publieke voorzieningen gedecentraliseerd en uitgekleed. Gemeentebudgetten afgeknepen. Getreuzeld met de hoognodige maatregelen om de klimaatverandering af te wenden.

Allemaal "economische hervormingen", die het ieder-voor-zich van het statuscompetitie-evenwicht aanzienlijk dichterbij brachten. Minder mededogen met de zwakkeren en kwetsbaren. Anti-immigranten- en vluchtelingensentiment. Toenemend rechts-extremisme. Ontkenning van wetenschappelijke inzichten.

Nu lijken we tot inkeer te komen. Er was al de Grote Financiële Crisis van 2008-2010. Er was de coronapandemie. De rampzalige gevolgen van de klimaatverandering dienen zich aan. We krijgen door dat er iets heel erg is misgegaan. De overheid moet terug.

We moeten weer de weg inslaan in de richting van het gemeenschapsevenwicht. Met het oog op ons aller welzijn. En omdat het in moreel opzicht de juiste weg is.

Het is de weg die we na de Tweede Wereldoorlog met overtuiging hadden ingeslagen. Toen we de lessen hadden geleerd van de economische crisis van de jaren dertig, van de New Deal in de Verenigde Staten, van de bezuinigingspolitiek in Duitsland die Hitler aan de macht bracht, van de daaropvolgende Holocaust.

Toen we, met John Maynard Keynes, inzagen dat een economie zonder een grote sturende rol van de overheid niet goed voor iedereen kan werken. De tijd dus van "de gemeenschap, georganiseerd in de staat"

Maar ook de tijd waarin de  tegenstand zich al begon te organiseren. Er zijn altijd de rijken en de machtigen die denken dat ze in de statushiërarchie van het ieder-voor-zich beter af zijn dan in het wij-met-zijn-allen. Die backlash wordt voor de Verenigde Staten fraai beschreven in hoofdstuk 13 (The Aristocracy Strikes Back) van The Price of Peace. Money, Democracy, and the Life of John Maynard Keynes van Zachary D. Carter. 

Dat is de tragiek van de strijd tussen gemeenschap en statuscompetitie: hoewel gemeenschap naar welzijn en morele maatstaven beter is, zijn er altijd degenen die niet bestand zijn tegen de verlokkingen van status, macht en rijkdom in een ongelijke statushiërarchie. Als je het eenmaal (veel) beter hebt dan anderen, dan is het moeilijk om je voor te stellen dat er een toestand zou kunnen bestaan, het wij-met-zijn-allen, die voor iedereen beter is. Dat is precies de moeilijkheid die mensen aan de top immoreel doet handelen en waardoor ze het zo moeilijk hebben met de democratie, de institutionalisering van het wij-met-zijn-allen. Denk aan de Republikeinen in de Verenigde Staten, die verkiezingen alleen dan eerlijk vinden als die in hun voordeel worden beslist.

Die backlash was uiteindelijk succesvol met het rond 1980 aan de macht komen van Ronald Reagan (de overheid is niet de oplossing, maar het probleem) en Margaret Thatcher (er bestaat niet zoiets als de maatschappij). En met het begin van dat neoliberale tijdperk, waar we nu misschien het einde van meemaken. In het Nederlandse politieke speelveld is er een ruk naar links vergeleken met vier jaar geleden, maar dat geldt vooral voor linkse en middenpartijen. Maar uitgerekend de neoliberale VVD werd na de Grote Financiële Crisis, tegen alle logica in, de grootste partij en doet het nog steeds goed in de peilingen. En extreemrechts profiteert van de door de neoliberale politiek gecreëerde bestaansonzekerheid onder de kiezers. Geert Wilders ruikt zijn laatste kans.

En in de Verenigde Staten wijzen de beleidsdaden van de Democratische regering-Biden wel heel duidelijk op een afrekening met het neoliberale tijdperk, dat culmineerde in het Trumpisme, en een terugkeer naar de ideeën van de Keynesiaanse New Deal. Jennifer Rubin schreef daarover in de Washington Post, met een verwijzing naar het nieuwe boek van Robert Putnam, met deze eerste twee alinea's:

America has the capacity to reorient itself in a way that emphasizes community, shared national purpose and inclusion. That’s according to political scientist Robert Putnam, who in his latest book, “The Upswing: How America Came Together a Century Ago and How We Can Do It Again," draws lessons from the a 125-year period of U.S. history spanning from the Gilded Age (characterized by polarization and self-centeredness) to the extended Progressive Era (characterized by diminished polarization and greater concern for the common good) to the post-1960s, which saw the rise again of polarization and self-centeredness.

Putnam dubs this “I-We-I” phenomenon. As he argued in a recent interview with Salon, “America may once again pivot toward a ‘we’ society — more equal, less polarized, more altruistic, less socially fragmented and more attentive to historic, structural inequalities.” In that case, President Biden is the right leader for a potential hinge moment. “Biden is proving to be just what the doctor ordered for a shaken country, focused explicitly on ‘we,’ not ‘I,’” Putnam said. "It’s not just his well-known empathy for people in pain, nor his equally well-known propensity to work across the aisle, but also his ability to adapt to changed political circumstances.”

Ook in ons land is het de hoogste tijd voor de wij-maatschappij. 

Dus voor een stem op GroenLinks-PvdA.

donderdag 16 november 2023

Een sociaalwetenschappelijk zicht op religieus extremisme - 3. Een verklaring

Elke poging om tot een sociaalwetenschappelijke verklaring te komen zou moeten beginnen met de vraag of de kwestie van sociale veiligheid dan wel onveiligheid een rol speelt. In het sociale en maatschappelijke leven is immers altijd de vraag cruciaal of mensen onder de gegeven omstandigheden meer tot gemeenschapsgedrag dan wel meer tot statuscompetitiegedrag neigen. Of de vraag welke mensen of groepen meer tot het ene of juist meer het andere gedrag neigen. Of de vraag naar veranderingen in de tijd in de mate van gemeenschapsgedrag dan wel statuscompetitiegedrag. In al die gevallen zullen, volgens Stelling 2 van de Dual Mode-theorie, verschillen of veranderingen in de mate van sociale (on)veiligheidsgevoelens een oorzakelijke rol spelen.

We zagen in het vorige bericht dat die Amerikaanse christelijk extremisten een sterk statuscompetitief wereldbeeld hebben. Dat doet vermoeden dat ze een grote mate van sociale onveiligheid ervaren. Zijn er aanwijzingen in die richting? 

Een aanwijzing komt naar voren uit de combinatie van de aard van dat extremistische geloof en de omstandigheid dat de aanhang van dat geloof sterk is afgenomen en blijft afnemen. 

Om met dat laatste te beginnen, hoewel nog altijd 63 procent van de Amerikanen zich christelijk noemt, was dat in 2007 nog 78 procent. Die neergang is vrijwel uitsluitend veroorzaakt door een toename van het aantal Amerikanen dat aangeeft geen religie aan te hangen, namelijk van 16 naar 29 procent. In lijn daarmee zegt nu 32 procent zelden of nooit te bidden, terwijl dat in 2007 nog 18 procent was (Pew Research Center). Als je verder terugkijkt, dan zie je dat die neergang er sinds 1948 vrijwel uitsluitend is geweest voor de Protestanten, waar dat extremisme geconcentreerd is. Terwijl in 1984 zich nog 69 procent Protestants noemde, was dat in 2022 gedaald tot 34 procent. Met in dezelfde periode een toename van niet-gelovigen van 2 procent tot 21 procent (Statista).

Die afname moet je afzetten tegen  de aard van dat christelijk extremistische geloof, in het bijzonder de  ambitie van de aanhangers dat de Amerikaanse staat en samenleving volledig in het teken dient te staan van hun geloofsopvattingen. De staat hoort immers een christelijke republiek te zijn. Die ambitie wordt steeds onrealistischer.

En dat wordt als heel bedreigend ervaren. Waarom eigenlijk? Wat maakt dat men niet gewoon zijn geloof kan belijden, zonder de wens de hele natie dat zelfde geloof op te leggen?

Daar krijgen we zicht op als we bedenken dat de geloofsinhoud sterk gereduceerd is tot een aantal concrete geboden en verboden. Anders gezegd, een manier van geloven waarin de "fout van de misplaatste concreetheid" wordt gemaakt. Die fout, waar de filosoof A.N. Whitehead in 1929 als eerste voor waarschuwde, maak je als je iets in de werkelijkheid dat rijker is dan wat je in woorden kunt beschrijven, toch in woorden probeert te persen. 

Een mooie uitleg vond ik in The Fallacy of Misplaced Concreteness: Its Importance for Critical and Creative Inquiry van H.Edward Thompson. Het gaat daar (p.222-3) over de rijkdom van de werkelijkheid die uitgaat boven wat woorden kunnen betekenen. "There is more to reality than we can say about it. And while poetry and the arts are generally the most concrete expressions of certain alspects of our world, Whitehead claims that we always feel reality in a far richer way than we can state what we feel or say things about reality. It is not about saying things about reality cannot be valuable and, in some limited sense of the phrases, true, of useful. It is that there is a feeling quality of reality that is never caught completely in language."

We kwamen die fout al eens eerder tegen in het bericht Moreel besef en de "fallacy of misplaced concreteness": opvoeders en God en in verschillende berichten daaropvolgend. 

Daarin ging het erom dat er in de Bijbelverhalen de morele gemeenschapsintuïties weliswaar tot uiting worden gebracht, maar dat die werkelijkheid van intuïties niet volledig in de taal, hoe bloemrijk ook, kan worden gevangen. Het "hanteren" van intuïties in het handelen vereist altijd een zo goed mogelijke beoordeling van wat hier en nu moreel juist is. En een toetsing aan de onderliggende emoties. Met altijd onvolledigheid en mogelijkheid van latere bijstelling. Geheel in lijn met de huidige sociaalwetenschappelijke inzichten in de aard van de menselijke moraal als een intuïtieve ethiek of sjabloon.

Zie voor meer daarover Onze moraal is er om onderlinge horizontale relaties te promoten en het ontstaan van verticale relaties tegen te gaan. En bedenk dat het vroege Jodendom uitdrukkelijk probeerde om die fout van de misplaatste concreetheid te vermijden. Zie Morele intuïties en het Godsbegrip van het vroege Jodendom.

Maar in de extremistische en fundamentalistische varianten van de christelijke religie wordt die fout van de misplaatste concreetheid juist wel gemaakt. Het geloof krijgt dan de vorm van, ja, concrete ge- en verboden die dienen te worden gehoorzaamd en die tot grote verontrusting en verontwaardiging leiden als dat laatste niet gebeurt. De onderliggende intuïties van iedereen-telt-mee worden ingeruild voor precieze richtlijnen. Mannen zijn mannen en vrouwen zijn vrouwen. Homoseksualiteit moet streng bestraft worden. Vrouwen horen hun zwangerschap te voldragen hoe ook tot stand gekomen. De wereld is 6000 jaar geleden door God geschapen. De evolutietheorie mag niet worden onderwezen. Waarbij de emotionele lading van de onderliggende morele intuïtie verdwijnt en overgaat op de concrete richtlijnen.

Want als mensen die concrete richtlijnen niet naleven, dan dreigen "chaos" en "anarchie". De school shootings zijn er aan te wijten dat de evolutietheorie wordt onderwezen. Sociale zekerheidswetgeving door de overheid is "socialisme"of zelfs "communisme" en dan wordt God door de staat verdrongen. 

En daaruit komt een wereldbeeld naar voren waarin de wereld pas veilig is als onze concrete richtlijnen worden nageleefd. Dat er aan mensen gemeenschappelijke morele intuïties bestaan waarop je zou kunnen vertrouwen als grondslag voor sociale veiligheid, is uit het zicht verdwenen. Zonder onze concrete God met zijn concrete richtlijnen gaat het niet. 

Daarom ook kan de democratie niet worden aanvaard. Daarin doen immers allen mee, ook de ongehoorzame Goddelozen. En als er steeds meer Goddelozen komen, dan is er dus steeds meer bedreiging en onveiligheid.

Conclusie: voor religieuze extremisten is de wereld onveilig zolang er niet de christelijke republiek gevestigd is. En die is pas gevestigd als de overheid die concrete ge- en verboden aan iedereen oplegt. En als ongehoorzamen streng gestraft worden. Zolang dat niet het geval is, bevinden we ons in een sociaal onveilige wereld. 

En dat sociaal onveilige wereldbeeld activeert het statuscompetitiepatroon. Waarin een statushiërarchie wordt nagestreefd waarin de ongelovigen en de ongehoorzamen niet als gelijkwaardig kunnen worden geaccepteerd. Religieus extremisme.

vrijdag 10 november 2023

Een sociaalwetenschappelijk zicht op religieus extremisme - 2. De duiding

Dat Amerikaanse religieuze extremisme waar het in het vorige bericht over ging, valt sociaalwetenschappelijk gemakkelijk te duiden. En op grond daarvan valt er ook het een en ander te zeggen over een mogelijke verklaring voor het bestaan ervan. Eerst maar de duiding.

De beschrijving in het vorige bericht maakt duidelijk dat we hier met een sterk statuscompetitief gekleurd wereldbeeld te maken hebben. De aanhangers van dat extremisme zien hun eigen doctrine niet als een leer naast andere, maar als daarboven verheven. Afwijkende opvattingen en gedragingen hoeven niet getolereerd te worden, ja, horen door wetten te zijn verboden. Terwijl zij zichzelf zien als aan de top staand van een statushiërarchie, hangen anderen allerlei dwaalleren aan, waardoor ze lager in de hiërarchie terechtkomen. Immigranten, vluchtelingen, mensen met een afwijkende geaardheid (Lhbtiq+) dienen geweerd te worden, dienen hun gedrag te veranderen en mogen niet hopen op gelijkberechtiging. Ze horen niet mee te tellen. Extern en intern horen de grenzen te zijn gesloten.

In datzelfde wereldbeeld nemen vrouwen een ondergeschikte positie in omdat ze geacht worden niet zelf verantwoord te kunnen beslissen over een mogelijke onderbreking van hun zwangerschap.

Geheel in lijn met dat statuscompetitieve wereldbeeld kan er natuurlijk geen plaats zijn voor het iedereen-telt-mee van de democratie. Vandaar dat die christelijke fundamentalisten via de Republikeinse partij alles doen om de democratie in te perken. Door het anderen dan de eigen kiezers zo moeilijk mogelijk te maken om te gaan stemmen en om allerlei maatregelen te nemen (manipulatie van districtenindeling) waardoor hun stem minder meetelt. En door gelijk op met Trump de leugen te verspreiden dat Trumps verkiezingsnederlaag door fraude zou zijn veroorzaakt. In dat statuscompetitieve wereldbeeld is de democratie alleen maar een hindernis die zo veel mogelijk moet worden overwonnen.

Met dat alles moet inderdaad worden voorkomen dat iedereen mee zou tellen. Vandaar dat weer via diezelfde Republikeinen altijd geprobeerd wordt om (1) de belastingen voor de rijken te verlagen, (2) de financiering van de belastingdienst, de Internal Revenue Service, zoveel mogelijk af te knijpen, zodat de rijken er gemakkelijker in slagen om weinig of geen belastingen te betalen, (3) de overheidsuitgaven voor de infrastructuur zo laag mogelijk te houden,omdat vooral de armen daarvan profiteren en de rijken liever  hun eigen privévoorzieningen bekostigen, waartoe ze ook in staat gesteld horen te worden, (4) de uitgaven voor sociale zekerheid zoveel mogelijk af te knijpen, omdat die vooral aan profiteurs ten goede komen en omdat so wie so iedereen de plicht heeft om voor zichzelf te zorgen.

Is er in dat denken dan helemaal niets meer over van het morele gemeenschapspatroon, van de morele gemeenschapsintuïties zoals we die in de Bijbel ook tegenkomen? Dat is ook weer niet zo. Maar de werking van dat gemeenschapspatroon hoort geheel beperkt te blijven tot het domein van de persoonlijke relaties. Mensen zijn in hun onderlinge relaties moreel geroepen om elkaar bij te staan en om alleen in dat domein bijstand te verwachten. Van de rijken moet worden aangenomen dat ze in dat domein volgens dat gemeenschapspatroon handelen en dus is het terecht dat ze weinig belastingen betalen.

Oké, voor zover de duiding. Wat we voor ons zien is is een van de verschillende pogingen, een heel bijzondere poging, om in de huidige samenleving die twee bekende gedragspatronen, het gemeenschapspatroon en het statuscompetitiepatroon, te hanteren als richtlijnen voor het eigen gedrag en voor hoe de samenleving verder georganiseerd, of juist niet georganiseerd moet worden. Hoe valt te verklaren hoe deze poging zich kon ontwikkelen?

Daarover in de volgende aflevering.

woensdag 8 november 2023

Een sociaalwetenschappelijk zicht op religieus extremisme - 1

Sinds het monotheïsme de mensheidsgeschiedenis binnenkwam, is er ook het religieus extremisme. De neiging om niet alleen de eigen God te vereren, maar om ook andersgelovigen en niet-gelovigen als minderwaardig en gevaarlijk te beschouwen en hen het recht op een evenwaardig bestaan te ontzeggen. We kennen uitingsvormen daarvan: religieus geïnspireerde vervolgingen, de inquisitie, de godsdienstoorlogen. 

Waar komt dat religieus extremisme vandaan en wat is het verband met het monotheïsme? Hoe zou een sociaalwetenschappelijk zicht op religieus extremisme eruitzien?

Een actuele aanleiding daartoe is dat de Republikeinse leden van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, die daarin een kleine meerderheid hebben weten te verwerven, een religieuze extremist tot Speaker hebben verkozen. Een belangrijke positie met een verregaande bevoegdheid om de agenda te bepalen en bovendien de tweede in de lijn van opvolging als de President mocht komen weg te vallen. (De eerste is de vicepresident tevens voorzitter van de Senaat, momenteel de Democratische Kamala Harris.)

Het gaat om de tot voor kort onbekende Mike Johnson, die zonder meer als religieus extremist mag worden beschouwd. Hij hangt een doctrine aan die wel christelijk Fundamentalisme, christelijk Nationalisme of zelfs Christofascisme wordt genoemd. 

Die laatste term werd in 1987 geïntroduceerd door de theologe Dorothee Sölle in haar Das Fenster der Verwundbarkeit. Theologisch-politische Texte, waarvan ik de Nederlandse vertaling via boekwinkeltjes.nl bemachtigde. Daarin tref je het opstel Christelijk fascisme aan met op p. 116-117:

In theologisch perspectief is het duidelijk dat de inhoud van deze fascistische religie in strijd is met de boodschap van de joods-christelijke traditie. De God van de profeten heeft nooit de nationale staat gepredikt maar de gemeenschap tussen vreemdelingen en bewoners van het land. De apostel Paulus maakte niet de protestantse arbeidsmoraal tot grondslag van de rechtvaardiging van zondaren maar de genade die jong en oud, vlijtige en luie mensen beschijnt! En Jezus maakte niet het gezin tot voornaamste waarde van het menselijk leven maar de solidariteit met de ontrechten. (...) Kenmerkend voor het christelijk fascisme is dat daarin alle wortels die het christendom in het Oude testament, in de joodse bijbel heeft, zijn afgesneden. Geen sprake van gerechtigheid, geen vermelding van armen die God te hulp komt, weinig over schuld en lijden, geen hoop op het messiaanse rijk. De hoop wordt volslagen geïndividualiseerd en teruggebracht tot het persoonlijke succes. (...) De Jezus die werd gedreven door de honger en de armoede van en de solidariteit met de onderdrukten heeft met deze religie niets te maken.

Zie over de Jezus die de gemeenschapsmoraal predikte en daarmee een soort proto-sociologie bedreef de eerdere berichten:

Sociaalwetenschappelijk zicht op Jezus en het lijdensverhaal - Wanneer begon het sociaalwetenschappelijk denken? - 2

De proto-sociologie van Jezus van Nazareth - Wanneer begon het sociaalwetenschappelijk denken? - 3

Maar terug naar die Mike Johnson. Zijn verkiezing tot Speaker, met uitsluitend stemmen van de Republikeinen, bracht een stroom publicaties teweeg waarin zijn achtergrond en opvattingen worden belicht. Enkele voorbeelden:

What everyone should know about the new House Speaker, Mike Johnson

Mike Johnson isn’t Just Your Average Christian Right Avatar

Mike Johnson Hates America, But He Believes He Can Save It

Here’s Why Mike Johnson Is More Dangerous Than Donald Trump

Mike Johnson’s conspiracy theories about ‘illegals’ mark a new GOP low

New House Speaker Blamed School Shootings on Teaching Evolution and Abortion

For Mike Johnson, Religion Is at the Forefront of Politics and Policy

Eerst maar over wat we daaruit leren over het religieuze extremisme waar we hier mee te maken hebben. Daarna mijn sociaalwetenschappelijke duiding, waarmee ik in dit bericht een begin maak. Er komt dus een vervolg.

  • Het gaat om een doctrine waarvan de aanhangers vinden dat die volledig op de Bijbel berust. Johnson antwoordde op de vraag naar de aard van zijn opvattingen: "‘Well, go pick up a Bible off your shelf and read it.’ That’s my worldview.”" Dat is betekenisvol, want iedereen weet dat de Bijbel voor verschillende uitleg vatbaar is. Maar met dit antwoord wordt dat genegeerd. Er is één juiste interpretatie en dat is die van ons. Wat houdt die interpretatie in?
  • Allereerst: dat er geen scheiding mag bestaan tussen kerk en staat. Als je dat volgens jou ene juiste wereldbeeld aanhangt, dan ben je niet in staat om de democratische overheid te accepteren. Die veronderstelt immers het bestaan van verschillende opvattingen en de bereidheid om niet alleen anderen te overtuigen, maar ook om door anderen overtuigd te worden. De staat, als hij al moet bestaan, hoort ondergeschikt te zijn aan de kerk, en wel aan onze kerk. De staat hoort niet als een democratie ingericht te zijn, maar als een "Bijbelse republiek". Vandaar dat de aanhangers van de doctrine zo goed overweg kunnen met Donald Trump, die zijn nederlaag nog altijd ontkent en die al heeft aangekondigd dat, mocht hij opnieuw president worden, hij de democratie zal afschaffen. Trump staat niet bekend als Bijbelvast, maar zijn narcistische en populistische hang naar de dictatuur is voor het religieus extremisme een buitenkans. De democratie is een bedreiging omdat die de ruimte geeft aan allerlei andersdenkenden. Een coup, ook een gewelddadige, is daarom gerechtvaardigd. Mike Johnson speelde een belangrijke rol in de pogingen van Republikeinse aanhangers van Trump om Trump aan de macht te houden na zijn verkiezingsnederlaag in 2020.
  • De afwijzing van de democratie houdt in dat in het christelijk-fundamentalistische denken op het niveau van de nationale staat niet iedereen hoort mee te tellen. De christelijke leer van de liefdadigheid wordt wel omarmd, maar hoort beperkt te blijven tot de sfeer van de persoonlijke relaties. Een overheid die zich daardoor zou laten leiden, heeft geen bestaansrecht. De overheid is er om de wetten te handhaven die groepen en gedragingen uitsluiten.
  • Dat laatste houdt in dat vrouwen het recht dient te worden ontzegd op het beschikken over hun eigen lichaam. Abortus hoort verboden te zijn. Als vrouwen verplicht worden om meer "able-bodied workers" ter wereld te brengen, dan zou dat goed zijn voor de economie.
  • Het houdt in dat voor echtscheiding wederzijdse instemming niet voldoende mag zijn. Stellen die willen scheiden, moeten dat argumenteren, krijgen verplichte counseling en moeten een jaar gescheiden hebben geleefd voor de scheiding kan worden voltrokken.
  • Het houdt in dat er voor het homohuwelijk geen plaats hoort te zijn en dat homoseksueel gedrag als "inherent onnatuurlijk" onder het strafrecht hoort te vallen, want het is een "gevaar" voor de samenleving en leid tot "chaos" en 'anarchie". Discriminatie op grond van geaardheid moet mogelijk zijn.
  • Het houdt in dat mensen met genderdysforie geen recht horen te hebben op medische zorg ten behoeve van geslachtsverandering.
  • Het houdt in dat "illegale vreemdelingen" niet in het land horen te worden toegelaten, want ze zijn een gevaar voor het christelijke karakter van de Verenigde Staten. Het "openen van de grenzen" is bedoeld voor "de omvolking" oftewel de Great Replacement. Illegale immigratie is “the true existential threat to the country". 
  • Het houdt in dat de waarschuwingen over klimaatverandering een hoax zijn, een sinistere oplichterij van diegenen die het kapitalisme willen omverwerpen en een alles controlerende overheid willen vestigen. Klimaatverandering is een onmogelijkheid in een door God ten behoeve van de mensheid geschapen wereld.
  • Het houdt in dat de Bijbelverhalen inclusief het scheppingsverhaal moeten worden opgevat als een beschrijving van historische gebeurtenissen. Ze vertegenwoordigen een hogere waarheid dan de wetenschappelijke evolutietheorie. De Bijbel dient als geschiedschrijving op scholen te worden onderwezen. 
  • Het onderwijs in de evolutietheorie is er verantwoordelijk voor dat mensen niet meer het verschil tussen goed en kwaad kennen. Daardoor, en niet door het massale wapenbezit, zijn er de vele schietpartijen.

Wat valt er sociaalwetenschappelijk over te zeggen dat mensen dit gedachtegoed aanhangen? 

Uit De Bijbelverhalen sociaalwetenschappelijk bekeken - Over Het Oerboek van de mens weten we dat daarin weliswaar het belang van de morele gemeenschapsintuïties (de jagers-verzamelaarsmoraal) wordt uitgedragen, maar dat zulks gebeurt in een samenleving waarin na de overgang naar landbouw en eigendom statushiërarchieën zijn ontstaan. Het geloof in de ene, almachtige God was een reactie op de vormen van rampspoed (epidemieën, mislukte oogsten, oorlogen) die daarmee gepaard gingen. Die rampen werden gezien als een bestraffing voor begane zonden en ze waren zo hevig dat alleen een almachtige God die kon hebben toegebracht. Een God die op zijn beurt was gemodelleerd naar de aardse machthebbers aan de top van de recent ontstane koninkrijken. 

Dat betekent dat uit die Bijbelverhalen een hybride God naar voren komt, een mix van de almachtige, bestraffende God, die vraagt om gehoorzaamheid en onderdanigheid, en van de God van de gemeenschapsmoraal, die staat voor iedereen-telt-mee en die je in tijden van nood bijstaat. En het betekent dat je bij deze God zowel terechtkunt om de gemeenschapsmoraal uit te dragen als om het statuscompetitiepatroon te rechtvaardigen. De God die horizontale relaties toejuicht, maar ook de verticale relatie afdwingt waarin hij gehoorzaamheid vraagt. Want het gaat om een menselijke constructie en de menselijke sociale natuur kent die innerlijke tegenstrijdigheid.

Met die hybride God is het christendom in de huidige tijd terechtgekomen. Waarin mensen graag volgens die gemeenschapsmoraal zouden willen leven, maar ook met dat statuscompetitiegedrag te maken hebben. Zowel in zichzelf als in hun sociale omgeving. Waardoor je je verdedigt tegen het statuscompetitiegedrag van buiten door terug te vallen op het eigen vermogen tot datzelfde gedrag. Waarbij allesbepalend is of je sociale veiligheid verwacht te zullen ervaren, dus overwegend gemeenschapsgedrag van anderen, of sociale onveiligheid, dus statuscompetitiegedrag.

En een huidige tijd waarin je die sociale veiligheid meestal wel aantreft in de sfeer van de persoonlijke relaties, maar waarin je je daarbuiten meer of minder onzeker over kunt voelen.

Wordt vervolgd.

zondag 5 november 2023

Zondagochtendmuziek - Gustav Mahler: Symphony No. 1 (Lucerne Festival Orchestra, Abbado)

Ik bedacht me dat ik weer eens de uitvoeringen van de Mahler -symfonieën door het Concertgebouw Orkest onder leiding van Ricardo Chailly wilde beluisteren. En ik haalde de eerste CD uit de box tevoorschijn en besloot te luisteren alsof ik het voor de eerste keer hoorde. Dat lukt natuurlijk nooit helemaal, maar het maakt wel uit. Je veegt je geheugen schoon en stelt je open voor wat er komt.

En het was ontroerend en indrukwekkend. Zo moet je eigenlijk altijd naar muziek luisteren. Anders gezegd, je kunt muziek ook te vaak horen.

Gustav Mahler (1860 - 1811) begint aan de compositie van die eerste symfonie als hij begin 20 is en de première is in november 1889 onder zijn leiding in Boedapest waar hij directeur is van het Operatheater. Eerder dat jaar overleden zijn beide ouders en zijn oudste zuster. 

Die eerste uitvoering wordt een flop. Hoe dat kan? Maar gelukkig componeerde hij door.

Dit is een uitvoering uit 2009 door het Lucerne Festival Orchestra onder leiding van de grote Mahler-dirigent Claudio Abbado. Als je in het begin goed oplet,zie je dirigent Simon Rattle in het publiek zitten. Klik door naar YouTube.

vrijdag 3 november 2023

Als het sociaaldemocratische iedereen-telt-mee minder in het politieke landschap vertegenwoordigd is, dan neemt het vertrouwen in de democratie af

Na 1945 werden de Nederlandse politieke partijen gemiddeld genomen linkser in hun verkiezingsprogramma's. Dat duurde tot 1972, waarna een verrechtsing inzette, die duurde tot 2008, toen de Grote Financiële Crisis een nieuwe verlinksing op gang bracht. 

Die veranderingen liepen ongeveer gelijk op met het gevoerde beleid ten aanzien van de omvang van de overheid. De collectieve uitgaven in procenten van het BBP namen tot de jaren tachtig toe, waarna ze tot 2008 met schommelingen afnamen en daarna weer toenamen. Je ziet die veranderingen afgebeeld in de grafiek die Jan-Maarten van Sonsbeek publiceerde in ESB van 27 oktober: Verkiezingsprogramma’s sinds financiële crisis weer linkser.

Voor de links-rechts-oriëntatie van de politieke partijen werd een index samengesteld uit 24 coderingscategorieën waarvan de helft (bijvoorbeeld uitbreiding verzorgingsstaat) wordt geassocieerd met politiek links en de andere helft (bijvoorbeeld law and order) met politiek rechts. Ter illustratie: bij de laatste verkiezingen in 2021 scoorde van alle partijen die zetels in de Tweede Kamer veroverden de SP met −36 de meest linkse score en de SGP met +38 de meest rechtse score.

Nu gaat het bij die links-rechts-oriëntatie om een gemiddelde, maar het is aannemelijk dat alle partijen met de veranderingen meebewogen. Zo weten we dat de verlinksing na 1945 voor eigenlijk alle partijen gold. Iedereen stemde in met de opbouw van de verzorgingsstaat, de industriepolitiek, het streven naar volledige werkgelegenheid en met hoge marginale tarieven in de inkomstenbelasting. De politiek liet zich leiden door het iedereen-telt-mee van de overheidsvuistregel.

En we weten dat ook de linkse partijen meegingen in de verrechtsing tussen 1972 en 2008. Het ieder-voor-zich van de marktvuistregel ging het politieke denken over de hele linie beheersen.

Zoals we weten dat de rechtse VVD in 2010 weliswaar de grootste partij werd, maar dat de algehele verlinksing zich toen begon af te tekenen. Nu, in november 2023, zien we dat zo ongeveer alle partijen een verhoging van het minimumloon willen. Er is een brede consensus over het terugdringen van de flexibele arbeidsmarkt. En over de noodzaak het extreme fraudebeleid in de sociale zekerheid te beëindigen. Ook de VVD, die in die eerdere verrechtsing voorop ging, vindt nu dat het anders moet, overigens zonder reflectie op de eerder ingenomen standpunten. Kortom, de overheidsvuistregel is terug. En daarmee is de moraal terug.

Oké, we zien dus dat een flink deel van de links-rechts beweging in de politiek zich niet voltrekt door verandering van kiezersvoorkeuren, maar door wat er aan standpunten van politieke partijen wordt aangeboden. Door de tijd heen verschuift het politieke speelveld, zoals dat door verkiezingsprogramma's wordt bepaald, heen en weer.

Dan hebben we het over het gedrag van de politieke partijen. Maar wat betekent dat nu voor het gedrag van de kiezers? Daarover gaat de nieuwe studie Turning off the base: Social democracy's neoliberal turn, income inequality, and turnout. 

Daarin gaat het over de periode tussen 1996 en 2019 en wordt gekeken naar de afname van de opkomst bij verkiezingen in 30 democratische landen met in totaal 111 verkiezingen. 

De opkomst bij verkiezingen is een indicatie van de bereidheid van de bevolking om aan de democratie deel te nemen en dus van het vertrouwen in de goede werking van de democratie. Het blijkt dat in die periode de opkomst in die 30 landen gemiddeld afnam, vooral bij lagere inkomensgroepen. En het blijkt dat die afname groter is in landen met grotere inkomensongelijkheid. 

Dat snap je. Een toename van ongelijkheid valt slecht te rijmen met het iedereen-telt-mee van de democratie en is dus niet bevorderlijk voor het vertrouwen in de democratie. Lagere inkomensgroepen haken af. 

In Nederland kenden we tot 1970 een opkomstplicht. Tot die tijd schommelde het opkomstpercentage rond de 94 procent. Sindsdien varieerde het tussen 88 procent in 1977 en 73,3 in 1998. In 2021 was het 78,7 procent (Parlement.com). Josse de Voogd en René Cuperus vonden dat de opkomst lager was in gebieden met meer arme huishoudens, meer bijstand, meer werkloosheid en meer arbeidsongeschiktheid (Atlas van Afgehaakt Nederland).

Maar wat blijkt ook? Die afname van de opkomst bij grotere inkomensongelijkheid was nog groter in die landen waar sociaaldemocratische partijen meegingen in de verrechtsing van de politiek. Dus zich neerlegden bij of zelfs meegingen in de afbouw van de verzorgingsstaat. Als de partijen die geacht werden op te komen voor de lagere inkomensgroepen overstag gingen, dan droeg dat extra bij aan de daling van de opkomst. 

Denk wat Nederland betreft aan de PvdA, die in de jaren negentig "met de tijd meeging". Dat was dezelfde periode waarin de opkomst steeds beneden de 80 procent lag, met in 1998 het laagste percentage tot nu toe (73,3 procent). En denk aan het kabinet-Rutte II (2012 - 2017), waarin de PvdA aanschoof bij de VVD. Waarna de PvdA in 2017 29 zetels verloor. Dat verlies zal voor een deel zijn veroorzaakt doordat lagere inkomensgroepen afhaakten. Doordat de PvdA het politieke speelveld versmalde, kwamen zijn kiezers minder opdagen. 

(Ik zocht het nog even op, maar uit onderzoek van Ipsos destijds zou blijken dat slechts drie zetels van het verlies eraan te wijten was dat PvdA-kiezers niet op kwamen dagen. 8 zetels gingen naar GroenLinks, 5 naar D66, 4 naar de SP, 2 naar de PVV en 7 naar de overige partijen. De opkomst was in 2017 met 81,9 procent voor die tijd aan de hoge kant.)

Samengevat: politieke partijen hebben de neiging om ondanks hun onderlinge verschillen gezamenlijk van links naar rechts en andersom te bewegen. Dat bergt het gevaar in zich dat het iedereen-telt-mee van de democratie niet altijd voldoende in het politieke landschap vertegenwoordigd is. En dat is slecht voor de deelname aan verkiezingen en dus voor het vertrouwen in de democratie.