Charlotte Huisman signaleerde in De Volkskrant van gisteren (Buikpijn? Somber? Slecht Slapen? Niks pilletje, ga naar de eetclub) een interessante en belangrijke ontwikkeling. Die in Nieuwegein is begonnen en nu ook in andere gemeenten wordt ingevoerd. Huisartsen schrijven patiënten met klachten als hoofdpijn, somberheid of slecht slapen in plaats van een medicijn voor om bijvoorbeeld vrijwilliger te worden, mee te doen met een kookclub of met anderen samen te gaan bewegen of te gaan wandelen in de natuur. Het gaat om het project Welzijn op recept.
In Nieuwegein zijn in de afgelopen anderhalf jaar zo'n 60 mensen doorgestuurd naar het welzijnswerk. Soms is er weerstand. En niemand is natuurlijk verplicht. Maar een goed gesprek en een duwtje kunnen helpen. En dan kunnen mensen snel opleven en weer zin in het leven krijgen. Zonder pilletje. Lees dat artikel voor een paar mooie succesverhalen.
Dit is misschien de eerste stap naar een daadwerkelijk besef van de medische sector van het grote belang van de sociale omgeving voor de gezondheid en het welzijn van mensen. Ik moest denken aan de cardioloog Dean Ornish, die betoogde dat het positieve gezondheidseffect van sociale contacten zo onomstreden is, dat als ze op recept verkrijgbaar zouden zijn, een arts medisch onjuist zou handelen als hij ze niet voorschreef.
Mooi dat dat inzicht doordringt en zich verspreidt. Nu nog de volgende stap: die van de gezondheidszorg als pressiegroep voor de preventie van al die psychosociale klachten. Dus voor buurten waar mensen elkaar kennen. Waar mensen even aanbellen als ergens de gordijnen dichtblijven. Waar mensen bij elkaar over de vloer komen. En met ontmoetingsplekken. Zie ook nog eens Is een sociaal buurtleven maakbaar? En Maakt de buurt verschil? Ook goed, dat weten we, voor kinderen!
Update. En niet te vergeten: de gezondheidszorg als pressiegroep voor de verbetering van arbeidsomstandigheden.
Trouwens, het mooie van de Kerstdagen is elk jaar dat even het taboe op eenzaamheid lijkt te zijn opgeheven. Er is blijkbaar een soort uitlaatklep nodig om het collectieve probleem van de eenzaamheid even op de kaart te zetten. Het zij zo.
Een blog over toepassingen van sociale wetenschap op persoonlijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de bevordering van welzijn/gezondheid en pro-sociaal gedrag/coöperatie.
dinsdag 24 december 2013
zondag 22 december 2013
Muziek voor de zondagochtend - J.S. Bach Magnificat Ton Koopman BWV 243
Kom, we gaan vanochtend naar het Magnificat BWV 243 (of 243a?) van Bach luisteren. En kijken. Met de onverwoestbare Ton Koopman. Neem een half uur en je vergeet dat buiten alles grijs is.
donderdag 19 december 2013
Het beste middel tegen eenzaamheid: ontmoetingsplekken
Het beste middel tegen eenzaamheid is de aanwezigheid van ontmoetingsplekken. Elke buurt zou zo'n plek moeten hebben. Dat werkt veel beter dan al die "eenzaamheidsinterventies" die pas ingezet worden als iemand al eenzaam is geworden. Zeg maar de cliëntbenadering. Zie Eenzaamheid is een collectief probleem.
En zo nu en dan kom je een prachtig voorbeeld tegen van de manier waarop een ontmoetingsplek tot stand is gebracht. Zoals in het Brabantse Oss waar een ruimte in de seniorenflat Sterrebos een levendige ontmoetingsplek is geworden voor senioren uit de buurt.
Dat ging niet vanzelf. Lees hier het verhaal over Sonja Haven en het project De Ontmoeting. Ik vind het hartverwarmend.
dinsdag 17 december 2013
Pakketjes en pakketten van morele intuïties. Over Tim Harford, de verzorgingsstaat, sociale zeepbellen en sociaalwetenschappelijk onderzoek
Dat wij zo uiteenlopende opvattingen kunnen hebben over de wenselijkheid van de verzorgingsstaat, ligt er volgens Tim Harford aan dat wij twee verschillende pakketjes morele intuïties hebben, het pakketje van de jagers-verzamelaars en het pakketje van de landbouwers. En hij wijst er op dat die pakketjes (de term is van mij) meer of minder actief worden afhankelijk van omgevingskenmerken.
Als we sterk afhankelijk van elkaar zijn, zoals we waren in de Paleo Sociale Omgeving van de jagers en verzamelaars, dan wordt het pakketje "delen en samenwerken" actief. Anders gezegd, "we moeten hier samen wat van maken" of "we zijn op elkaar aangewezen". Het gaat dan om het delen van risico's.
Maar als iedereen zijn eigen voedsel verbouwt en de opbrengsten daarvan afhangen van de eigen inspanningen, dan activeert dat het pakketje "neem de verantwoordelijkheid voor je eigen lot" of "werk hard zodat je niet onnodig je hand hoeft op te houden".
In onze huidige maatschappij kunnen omgevingskenmerken dan weer het ene dan weer het andere pakketje activeren. Daarbij gaat het niet alleen over die kenmerken zelf, maar vooral ook over de informatie daarover die bij mensen meer of minder aanwezig is. Dat betekent bijvoorbeeld dat onze steun voor de verzorgingsstaat kan afhangen van wat we denken te weten over de mate waarin onze uitkomsten bepaald worden door eigen inspanningen dan wel door toeval en geluk. Hoe meer we geneigd zijn dat eerste te geloven, hoe minder we willen dat de overheid in de markt ingrijpt en hoe minder we de verzorgingsstaat steunen. We denken dan, aldus Tim Harford, als landbouwers.
Maar als we meer oog hebben voor de werking van geluk en toeval, dan schuift ons denken op naar de jagers-verzamelaars en ondersteunen we meer inkomensgelijkheid, inkomensherverdeling en sociale voorzieningen.
Dat maakt sociaalwetenschappelijk onderzoek naar de rol van inspanningen versus geluk natuurlijk van groot belang. Zoals bijvoorbeeld het onderzoek van Kahneman dat uitwees dat de "prestaties" van financiële adviseurs vrijwel volledig op geluk en toeval berustten en daarmee dus ook hun bonussen. Hetzelfde blijkt ook in grote mate op te gaan voor de "prestaties" van CEO's. Onderzoek naar de "omgevingskenmerken" van onze huidige maatschappij is dus hard nodig om het juiste pakketje van morele intuïties actief te laten worden.
Maar daar komt meteen bij dat Tim Harfords onderscheiding van die twee pakketjes onvolledig is.
Want als je goed kijkt, dan blijkt dat "delen en samenwerken" en "werk hard zodat je niet onnodig je hand hoeft op te houden" allebei onderdeel te zijn van het grotere pakket van de morele gemeenschapsintuïties. In die Paleo Sociale Omgeving van de jagers-verzamelaars kon je op anderen rekenen als je het alleen niet redde, maar daar stond wel tegenover dat je niet van anderen hoorde te profiteren. Eigen inspanning werd verlangd, zowel ten bate van jezelf als ten bate van de groep. Vandaar onze negatieve houding tegenover profiteurs en meelifters en onze neiging om hen te sanctioneren. En de collectieve voordelen daarvan. Zie Elkaar bij de les houden in zelforganisatie.
Maar dat wijst ons dus meteen op het tweede grotere pakket, dat van de morele intuïties van de statushiërarchie, dat naast de gemeenschapsintuïties het morele kompas van mensen zo innerlijk tegenstrijdig maakt. Want wij hebben ook morele intuïties in ons die ons aanzetten tot het functioneren in een statushiërarchie als die er eenmaal is. We zijn geneigd om gezag te aanvaarden en verwachten dat van anderen. En we zijn geneigd om gezag te associëren met heiligheid en voelen weerstand tegen ontering en schennis daarvan. (En dan zie ik nog af van onze neigingen tot statuscompetitie, waarmee we buiten het terrein van morele intuïties terecht komen.)
Dat pakket van de statushiërarchie is een overblijfsel en menselijke uitwerking van het alfa mannetjes-model van wat waarschijnlijk de gemeenschappelijke voorouder was van de eerste mensachtigen en de chimpansees.
En het verwaarlozen daarvan zou een sterk onvolledig beeld scheppen van de huidige samenleving. We zouden bijvoorbeeld niet kunnen verklaren dat mensen vaak geneigd zijn om zich in hun denken door gezag te laten leiden in plaats van door de beschikbare informatie. Waardoor sociale zeepbellen zo gemakkelijk kunnen ontstaan. En waardoor sociaalwetenschappelijk onderzoek zo belangrijk is.
Als we sterk afhankelijk van elkaar zijn, zoals we waren in de Paleo Sociale Omgeving van de jagers en verzamelaars, dan wordt het pakketje "delen en samenwerken" actief. Anders gezegd, "we moeten hier samen wat van maken" of "we zijn op elkaar aangewezen". Het gaat dan om het delen van risico's.
Maar als iedereen zijn eigen voedsel verbouwt en de opbrengsten daarvan afhangen van de eigen inspanningen, dan activeert dat het pakketje "neem de verantwoordelijkheid voor je eigen lot" of "werk hard zodat je niet onnodig je hand hoeft op te houden".
In onze huidige maatschappij kunnen omgevingskenmerken dan weer het ene dan weer het andere pakketje activeren. Daarbij gaat het niet alleen over die kenmerken zelf, maar vooral ook over de informatie daarover die bij mensen meer of minder aanwezig is. Dat betekent bijvoorbeeld dat onze steun voor de verzorgingsstaat kan afhangen van wat we denken te weten over de mate waarin onze uitkomsten bepaald worden door eigen inspanningen dan wel door toeval en geluk. Hoe meer we geneigd zijn dat eerste te geloven, hoe minder we willen dat de overheid in de markt ingrijpt en hoe minder we de verzorgingsstaat steunen. We denken dan, aldus Tim Harford, als landbouwers.
Maar als we meer oog hebben voor de werking van geluk en toeval, dan schuift ons denken op naar de jagers-verzamelaars en ondersteunen we meer inkomensgelijkheid, inkomensherverdeling en sociale voorzieningen.
Dat maakt sociaalwetenschappelijk onderzoek naar de rol van inspanningen versus geluk natuurlijk van groot belang. Zoals bijvoorbeeld het onderzoek van Kahneman dat uitwees dat de "prestaties" van financiële adviseurs vrijwel volledig op geluk en toeval berustten en daarmee dus ook hun bonussen. Hetzelfde blijkt ook in grote mate op te gaan voor de "prestaties" van CEO's. Onderzoek naar de "omgevingskenmerken" van onze huidige maatschappij is dus hard nodig om het juiste pakketje van morele intuïties actief te laten worden.
Maar daar komt meteen bij dat Tim Harfords onderscheiding van die twee pakketjes onvolledig is.
Want als je goed kijkt, dan blijkt dat "delen en samenwerken" en "werk hard zodat je niet onnodig je hand hoeft op te houden" allebei onderdeel te zijn van het grotere pakket van de morele gemeenschapsintuïties. In die Paleo Sociale Omgeving van de jagers-verzamelaars kon je op anderen rekenen als je het alleen niet redde, maar daar stond wel tegenover dat je niet van anderen hoorde te profiteren. Eigen inspanning werd verlangd, zowel ten bate van jezelf als ten bate van de groep. Vandaar onze negatieve houding tegenover profiteurs en meelifters en onze neiging om hen te sanctioneren. En de collectieve voordelen daarvan. Zie Elkaar bij de les houden in zelforganisatie.
Maar dat wijst ons dus meteen op het tweede grotere pakket, dat van de morele intuïties van de statushiërarchie, dat naast de gemeenschapsintuïties het morele kompas van mensen zo innerlijk tegenstrijdig maakt. Want wij hebben ook morele intuïties in ons die ons aanzetten tot het functioneren in een statushiërarchie als die er eenmaal is. We zijn geneigd om gezag te aanvaarden en verwachten dat van anderen. En we zijn geneigd om gezag te associëren met heiligheid en voelen weerstand tegen ontering en schennis daarvan. (En dan zie ik nog af van onze neigingen tot statuscompetitie, waarmee we buiten het terrein van morele intuïties terecht komen.)
Dat pakket van de statushiërarchie is een overblijfsel en menselijke uitwerking van het alfa mannetjes-model van wat waarschijnlijk de gemeenschappelijke voorouder was van de eerste mensachtigen en de chimpansees.
En het verwaarlozen daarvan zou een sterk onvolledig beeld scheppen van de huidige samenleving. We zouden bijvoorbeeld niet kunnen verklaren dat mensen vaak geneigd zijn om zich in hun denken door gezag te laten leiden in plaats van door de beschikbare informatie. Waardoor sociale zeepbellen zo gemakkelijk kunnen ontstaan. En waardoor sociaalwetenschappelijk onderzoek zo belangrijk is.
maandag 16 december 2013
Eurocommissaris Andor: Beleid heeft gefaald. Doorbraak in eurocrisis?
Dit lijkt een belangrijke ontwikkeling in het verloop van de eurocrisis. Eurocommissaris László Andor houdt de zes veronderstellingen van het huidige beleid van de eurozone tegen het licht en komt tot de conclusie dat ze allemaal niet deugen. Als we zo doorgaan, ondermijnen we de steun voor Europa en voor de democratie. Er zijn ingrijpende beleidswijzigingen noodzakelijk. Volg de link onderaan.
Zijn inhoudelijke argumenten zijn natuurlijk niet nieuw. Het is terecht dat hij verwijst naar Paul de Grauwe, die al in een vroeg stadium waarschuwde voor de systeemfouten van de muntunie. Maar tot nu toe o zo weinig gehoor vond.
Maar ook interessant is dat hij een een rapport noemt van een door de Europese Commissie in de jaren 70 van de vorig eeuw (!) ingestelde commissie van economisch deskundigen die toen al waarschuwden voor een muntunie zonder een eigen budget. En dus zonder fiscale transfers. Ik vond dat rapport hier (pdf). Heel lezenswaard. Het verscheen in 1975!
Is dit misschien het begin van een doorbraak? Ik ben heel benieuwd.
Can we move beyond the Maastricht orthodoxy? | vox
Zijn inhoudelijke argumenten zijn natuurlijk niet nieuw. Het is terecht dat hij verwijst naar Paul de Grauwe, die al in een vroeg stadium waarschuwde voor de systeemfouten van de muntunie. Maar tot nu toe o zo weinig gehoor vond.
Maar ook interessant is dat hij een een rapport noemt van een door de Europese Commissie in de jaren 70 van de vorig eeuw (!) ingestelde commissie van economisch deskundigen die toen al waarschuwden voor een muntunie zonder een eigen budget. En dus zonder fiscale transfers. Ik vond dat rapport hier (pdf). Heel lezenswaard. Het verscheen in 1975!
Is dit misschien het begin van een doorbraak? Ik ben heel benieuwd.
Can we move beyond the Maastricht orthodoxy? | vox
zondag 15 december 2013
Hoe groot is de steun voor de verzorgingsstaat? En wat denken burgers over de houdbaarheid er van?
Ondanks dat politici er tot nog toe behoorlijk mee weg komen als ze beweren dat de verzorgingsstaat economisch niet houdbaar is en zelfs dat het voor uitkeringstrekkers zelf beter zou zijn als ze verplicht te werk gesteld worden, is de steun voor de verzorgingsstaat groot. Zie het bericht Burgers willen geen kleinere overheid met lagere belastingen voor informatie over Nederland en Groot-Brittannië. En zie het bericht Verzorgingsstaat, welvaart en geluk voor aanwijzingen dat verzorgingsstaten niet alleen bijdragen tot economische welvaart, maar ook tot geluksgevoelens.
Dat beeld wordt bevestigd door de nieuwe studie The Welfare State or the Economy. Preferences, Constituencies and Strategies for Retrenchment (betaalpoort), die informatie verschaft over wat burgers in West-Europa van de verzorgingsstaat vinden. Het gaat over de volgende landen: België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië. Ierland, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zweden en Zwitserland.
Als je die landen bij elkaar neemt en kijkt naar de stelling "De overheid moet maatregelen nemen om de ongelijkheid in inkomens terug te dringen" dan is 24% het daar helemaal mee eens en 45% is het er mee eens. Samen dus 69%, een zeer ruime meerderheid. Daartegenover staat 13% die het er mee oneens is en een schamele 2,3% die het er helemaal mee oneens is. De rest, 15,8%, is het er noch mee eens, noch mee oneens. Er is weinig twijfel dat de verzorgingsstaat in deze landen op grote instemming kan rekenen.
Maar hoe zit het dan met het mogelijke bezwaar dat de verzorgingsstaat weliswaar een mooi idee is, maar dat al die herverdeling en uitkeringen economisch niet meer houdbaar zijn? Dus met de, overigens onjuiste, gedachte dat verzorgingsstaat en hoge economische groei niet goed samen gaan? Dat is de gedachte waarmee sommige politici verdedigen dat het allemaal wat minder moet. De overheid moet een kopje kleiner, dat is voor iedereen beter. Zeggen ze.
Hoe denken de burgers daarover? Dat is na te gaan door te kijken naar hoe mensen reageren op de stelling "De sociale voorzieningen leggen een te grote druk op de economie". Als je het daar mee eens bent, dan twijfel je dus aan de houdbaarheid van de verzorgingsstaat. Welnu, 5,4% is het daar helemaal mee eens en 32,6% mee eens. Samen dus 38%, die aan de houdbaarheid twijfelt. Daartegenover is 5,1% het er helemaal mee oneens en 29,7% het er mee oneens. Samen bijna 34%, die vindt dat de verzorgingsstaat houdbaar is. Een grote groep, iets meer dan 27% zit in het midden.
Dat wijst er op dat die politici die uitdragen dat het allemaal wat minder moet, er toch nog in slagen om 38% van het kiezersvolk daarin mee te krijgen. Het grootste deel daarvan is dus wel aanhanger van het idee van de verzorgingsstaat.
Maar een meerderheid is dat bepaald ook weer niet. En dat percentage zou nog flink kunnen dalen als burgers wat beter zouden worden voorgelicht. Laat ik me zelf nog even citeren:
Dat beeld wordt bevestigd door de nieuwe studie The Welfare State or the Economy. Preferences, Constituencies and Strategies for Retrenchment (betaalpoort), die informatie verschaft over wat burgers in West-Europa van de verzorgingsstaat vinden. Het gaat over de volgende landen: België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië. Ierland, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zweden en Zwitserland.
Als je die landen bij elkaar neemt en kijkt naar de stelling "De overheid moet maatregelen nemen om de ongelijkheid in inkomens terug te dringen" dan is 24% het daar helemaal mee eens en 45% is het er mee eens. Samen dus 69%, een zeer ruime meerderheid. Daartegenover staat 13% die het er mee oneens is en een schamele 2,3% die het er helemaal mee oneens is. De rest, 15,8%, is het er noch mee eens, noch mee oneens. Er is weinig twijfel dat de verzorgingsstaat in deze landen op grote instemming kan rekenen.
Maar hoe zit het dan met het mogelijke bezwaar dat de verzorgingsstaat weliswaar een mooi idee is, maar dat al die herverdeling en uitkeringen economisch niet meer houdbaar zijn? Dus met de, overigens onjuiste, gedachte dat verzorgingsstaat en hoge economische groei niet goed samen gaan? Dat is de gedachte waarmee sommige politici verdedigen dat het allemaal wat minder moet. De overheid moet een kopje kleiner, dat is voor iedereen beter. Zeggen ze.
Hoe denken de burgers daarover? Dat is na te gaan door te kijken naar hoe mensen reageren op de stelling "De sociale voorzieningen leggen een te grote druk op de economie". Als je het daar mee eens bent, dan twijfel je dus aan de houdbaarheid van de verzorgingsstaat. Welnu, 5,4% is het daar helemaal mee eens en 32,6% mee eens. Samen dus 38%, die aan de houdbaarheid twijfelt. Daartegenover is 5,1% het er helemaal mee oneens en 29,7% het er mee oneens. Samen bijna 34%, die vindt dat de verzorgingsstaat houdbaar is. Een grote groep, iets meer dan 27% zit in het midden.
Dat wijst er op dat die politici die uitdragen dat het allemaal wat minder moet, er toch nog in slagen om 38% van het kiezersvolk daarin mee te krijgen. Het grootste deel daarvan is dus wel aanhanger van het idee van de verzorgingsstaat.
Maar een meerderheid is dat bepaald ook weer niet. En dat percentage zou nog flink kunnen dalen als burgers wat beter zouden worden voorgelicht. Laat ik me zelf nog even citeren:
Al met al redenen om te denken dat die opbouw van de verzorgingsstaat na de Tweede Wereldoorlog in de westerse landen niet zomaar een voorbijgaand verschijnsel is. Ik denk als je de menselijke sociale natuur combineert met algemeen kiesrecht en met voldoende garanties voor goed onderwijs en goede informatievoorziening, dat er dan altijd een behoorlijk omvangrijke verzorgingsstaat uit te voorschijn komt. Mensen zijn bereid daarvoor te betalen.
Muziek voor de zondagochtend - Sviatoslav Richter and the Borodin Quartet play Dvorak Quintet No.2 A Ma...
Vrijdagavond, de tweede avond van Winteravonden aan de Amstel, speelde het Borodin Kwartet in de Hermitage Amsterdam. Het Strijkkwartet nr. 1 in D van Tsjaikovski, het Chanson perpétuelle Op. 37 van Chausson en een Pianokwintet van Franck. Met sopraan Anna Azernikova (Chausson) en pianiste Basinia Shulman (Chausson en Franck).
Het Borodin Kwartet heeft een lange traditie en is, sinds de oprichting in 1945, natuurlijk verschillende keren van samenstelling veranderd. Zie hier hun website. Ik ervoer het vrijdagavond als een aanraking met de geschiedenis. En wat een geconcentreerd, strak en precies spel! Zonder enige poespas en aanstellerij.
Hier spelen ze samen met Sviatoslav Richter het Tweede Pianokwintet van Dvorak. Dat was in 1982. Als ik het goed heb, was de huidige tweede violist, Andrei Abramenkov, er toen ook al.
Het Borodin Kwartet heeft een lange traditie en is, sinds de oprichting in 1945, natuurlijk verschillende keren van samenstelling veranderd. Zie hier hun website. Ik ervoer het vrijdagavond als een aanraking met de geschiedenis. En wat een geconcentreerd, strak en precies spel! Zonder enige poespas en aanstellerij.
Hier spelen ze samen met Sviatoslav Richter het Tweede Pianokwintet van Dvorak. Dat was in 1982. Als ik het goed heb, was de huidige tweede violist, Andrei Abramenkov, er toen ook al.
donderdag 12 december 2013
Opgroeien in armoede is af te lezen aan langzamere hersenontwikkeling in eerste levensjaren
Ons inzicht in wat het betekent om arm te zijn in een overwegend welvarende maatschappij, dus in wat het betekent om een lage status te hebben, neemt steeds meer toe. Nu is er de studie Family Poverty Affects the Rate of Human Infant Brain Growth (pdf) die laat zien welke effecten armoede heeft op de hersenontwikkeling in de eerste levensjaren.
De onderzoekers volgden 77 kinderen tot hun vierde levensjaar, geboren in arme gezinnen (onder de armoedegrens) tot welvarende gezinnen (meer dan vier maal de armoedegrens). Dat hield o.a. ook in dat op een aantal momenten een hersenscan werd genomen. Het bleek toen dat de groei van het volume grijze stof in de frontale en de pariëtale kwab van de neocortex bij kinderen uit arme gezinnen achterbleef. Terwijl er aanvankelijk geen verschil was. De oorzaak lijkt dus te liggen in verschillen in het opgroeien in die eerste vier levensjaren.
Wat is het belang van die langzamere ontwikkeling van volumes grijze stof in die hersendelen? De functies van die frontale kwab liggen op het gebied van planning en impuls- en aandachtsbeheersing. En de pariëtale kwab is actief als het gaat om het integreren van de verschillende zintuigen, om visuele aandacht en om de verbindingen tussen verschillende hersendelen. Bekend is dat lagere volumes van die grijze stof in deze twee kwabben samenhangen met gedragsproblemen.
Ligt dit verschil nu inderdaad echt aan die armoede? Of zijn er misschien andere factoren die, wellicht, meer bij arme gezinnen voorkomen? Met die mogelijkheid hadden de onderzoekers rekening gehouden. Ze hadden kinderen van het onderzoek uitgesloten waar "iets" mee aan de hand was of waarvan de medische geschiedenis onbekend was. Zo waren er geen adoptiekinderen, geen kinderen met een moeder die tijdens de zwangerschap gerookt of gedronken had, geen kinderen waarvan de bevalling gecompliceerd was of met neonatale complicaties, geen kinderen met taal- of leerproblemen of medische problemen en geen kinderen met psychiatrische problemen in de familie.
Het lijkt er dus op dat de oorzaak echt met die armoede te maken heeft. En dat zou ook overeenkomen met ander onderzoek bij dieren en mensen naar de invloed van stress en deprivatie op de hersenontwikkeling. Denk ook aan dit bericht (en volg de links daarin) over de chronische angst- en onveiligheidsgevoelens waarmee armoede en lage status en discriminatie gepaard gaan. Je kunt niet aannemen dat kinderen van vier jaar en jonger al veel besef hebben van de armoede in het gezin waarin ze opgroeien. Maar ze ervaren natuurlijk wel de stress en de angst en de onzekerheid van hun ouders en van andere gezinsleden. En de gevolgen daarvan zien we dus in die hersenscans.
Denk ook even aan de gevolgen van armoede voor het cognitieve functioneren. En sta ook nog even stil bij de WRR-lezing van Richard Wilkinson over de schadelijke gevolgen van grote inkomensongelijkheid.
De onderzoekers volgden 77 kinderen tot hun vierde levensjaar, geboren in arme gezinnen (onder de armoedegrens) tot welvarende gezinnen (meer dan vier maal de armoedegrens). Dat hield o.a. ook in dat op een aantal momenten een hersenscan werd genomen. Het bleek toen dat de groei van het volume grijze stof in de frontale en de pariëtale kwab van de neocortex bij kinderen uit arme gezinnen achterbleef. Terwijl er aanvankelijk geen verschil was. De oorzaak lijkt dus te liggen in verschillen in het opgroeien in die eerste vier levensjaren.
Wat is het belang van die langzamere ontwikkeling van volumes grijze stof in die hersendelen? De functies van die frontale kwab liggen op het gebied van planning en impuls- en aandachtsbeheersing. En de pariëtale kwab is actief als het gaat om het integreren van de verschillende zintuigen, om visuele aandacht en om de verbindingen tussen verschillende hersendelen. Bekend is dat lagere volumes van die grijze stof in deze twee kwabben samenhangen met gedragsproblemen.
Ligt dit verschil nu inderdaad echt aan die armoede? Of zijn er misschien andere factoren die, wellicht, meer bij arme gezinnen voorkomen? Met die mogelijkheid hadden de onderzoekers rekening gehouden. Ze hadden kinderen van het onderzoek uitgesloten waar "iets" mee aan de hand was of waarvan de medische geschiedenis onbekend was. Zo waren er geen adoptiekinderen, geen kinderen met een moeder die tijdens de zwangerschap gerookt of gedronken had, geen kinderen waarvan de bevalling gecompliceerd was of met neonatale complicaties, geen kinderen met taal- of leerproblemen of medische problemen en geen kinderen met psychiatrische problemen in de familie.
Het lijkt er dus op dat de oorzaak echt met die armoede te maken heeft. En dat zou ook overeenkomen met ander onderzoek bij dieren en mensen naar de invloed van stress en deprivatie op de hersenontwikkeling. Denk ook aan dit bericht (en volg de links daarin) over de chronische angst- en onveiligheidsgevoelens waarmee armoede en lage status en discriminatie gepaard gaan. Je kunt niet aannemen dat kinderen van vier jaar en jonger al veel besef hebben van de armoede in het gezin waarin ze opgroeien. Maar ze ervaren natuurlijk wel de stress en de angst en de onzekerheid van hun ouders en van andere gezinsleden. En de gevolgen daarvan zien we dus in die hersenscans.
Denk ook even aan de gevolgen van armoede voor het cognitieve functioneren. En sta ook nog even stil bij de WRR-lezing van Richard Wilkinson over de schadelijke gevolgen van grote inkomensongelijkheid.
dinsdag 10 december 2013
Meer omgang met vrienden, familie en buren vergroot het algemene vertrouwen in anderen
In de sociale wetenschappen is, vooral sinds Putnam's Bowling Alone (2000), veel aandacht voor verschillen in het vertrouwen dat mensen in anderen hebben. Het gaat dan om het vertrouwen in mensen in het algemeen (generalized trust). Het blijkt dat landen met een hoge mate van dat algemene vertrouwen het in allerlei opzichten beter doen. Zo is er meer onderlinge samenwerking, werkt de democratie beter en gaat het economisch beter. Als het algemene vertrouwen achteruitgaat, zoals in de Verenigde Staten, dan is dat reden voor bezorgdheid.
Maar waar zou dat vertrouwen in mensen in het algemeen van afhangen? Eerst: wat houdt vertrouwen in mensen in het algemeen precies in? Dat wordt duidelijk als je weet hoe het in vragenlijsten wordt gemeten. Zoals in het onderzoek hieronder met de volgende drie vragen:
Dat is wel een interessant resultaat. Want je hoort ook wel de gedachte dat als mensen veel omgaan met hun kring van persoonlijke relaties, dat ze dan juist wantrouwender worden tegenover anderen, de buitenstaanders. Teveel nadruk op de eigen ingroup, de kring van sterke bindingen, zou volgens deze gedachte ten koste gaan van de interesse en het vertrouwen in de outgroup, de kring van zwakke bindingen. Daar lijkt de vrees achter te zitten dat mensen zich teveel in hun eigen netwerk opsluiten en dat ze zich daardoor van de wereld afkeren of daartegenover zelfs wantrouwen ontwikkelen.
Maar dat lijkt dus anders te liggen. Hoe meer je actief bent in die vertrouwde kring van persoonlijke relaties, familie, vrienden en buren, hoe meer je de mensheid in het algemeen vertrouwt. Vertrouwen in kleine kring generaliseert naar vertrouwen in de grote kring, in mensen die je maar vaag kent of helemaal niet kent. "Als de mensen met wie ik omga oké zijn, waarom zou dan niet iedereen oké zijn?"
Als je er voor pleit dat mensen elkaar in de straat en de buurt beter zouden moeten leren kennen, dus pleit voor het bevorderen van een sociaal buurtleven, zoals ik wel eens doe, dan krijg je wel eens de tegenwerping dat dat ook negatief zou kunnen uitwerken. Zo'n buurtgemeenschap zou ten koste gaan van de ruime blik op de maatschappij als geheel. Maar dat klopt dus niet. Hier gaan verschillende wenselijkheden juist heel goed samen.
(Zie ook The importance of being we: human nature and intergroup relations (betaalpoort) voor een mooi overzicht van onderzoek dat in dezelfde richting wijst.)
Maar waar zou dat vertrouwen in mensen in het algemeen van afhangen? Eerst: wat houdt vertrouwen in mensen in het algemeen precies in? Dat wordt duidelijk als je weet hoe het in vragenlijsten wordt gemeten. Zoals in het onderzoek hieronder met de volgende drie vragen:
- Zou je zeggen dat mensen meestal hulpvaardig proberen te zijn of dat ze meestal alleen aan zichzelf denken?
- Denk je dat de meeste mensen misbruik van je zouden maken als ze de kans kregen, of zouden ze proberen om eerlijk te zijn?
- Zou je in het algemeen gesproken zeggen dat je de meeste mensen kunt vertrouwen of dat je niet voorzichtig genoeg kan zijn?
Dat is wel een interessant resultaat. Want je hoort ook wel de gedachte dat als mensen veel omgaan met hun kring van persoonlijke relaties, dat ze dan juist wantrouwender worden tegenover anderen, de buitenstaanders. Teveel nadruk op de eigen ingroup, de kring van sterke bindingen, zou volgens deze gedachte ten koste gaan van de interesse en het vertrouwen in de outgroup, de kring van zwakke bindingen. Daar lijkt de vrees achter te zitten dat mensen zich teveel in hun eigen netwerk opsluiten en dat ze zich daardoor van de wereld afkeren of daartegenover zelfs wantrouwen ontwikkelen.
Maar dat lijkt dus anders te liggen. Hoe meer je actief bent in die vertrouwde kring van persoonlijke relaties, familie, vrienden en buren, hoe meer je de mensheid in het algemeen vertrouwt. Vertrouwen in kleine kring generaliseert naar vertrouwen in de grote kring, in mensen die je maar vaag kent of helemaal niet kent. "Als de mensen met wie ik omga oké zijn, waarom zou dan niet iedereen oké zijn?"
Als je er voor pleit dat mensen elkaar in de straat en de buurt beter zouden moeten leren kennen, dus pleit voor het bevorderen van een sociaal buurtleven, zoals ik wel eens doe, dan krijg je wel eens de tegenwerping dat dat ook negatief zou kunnen uitwerken. Zo'n buurtgemeenschap zou ten koste gaan van de ruime blik op de maatschappij als geheel. Maar dat klopt dus niet. Hier gaan verschillende wenselijkheden juist heel goed samen.
(Zie ook The importance of being we: human nature and intergroup relations (betaalpoort) voor een mooi overzicht van onderzoek dat in dezelfde richting wijst.)
maandag 9 december 2013
Gevoel van macht maakt mensen minder empathisch
Mensen die meer gericht zijn op het streven naar status, macht en succes zijn meer geneigd tot fraude en bedrog. Zie dit bericht. Zou dat er mee samen kunnen hangen dat mensen die meer statuscompetitief zijn ingesteld minder empathisch zijn? Ze zouden andere mensen meer kunnen zien als middelen om hun eigen doelen te bereiken en daardoor minder in hun welzijn zijn geïnteresseerd. Zijn ze manipulatief en zien ze anderen als pionnen op een schaakbord?
Als dat zo is en als je veronderstelt dat zulke mensen ook succesvoller zijn in het bereiken van machtsposities, dan zou dat verklaren waarom machtigen minder empathisch zijn. Ze waren dat al toen ze nog niet aan de macht waren en die eigenschap heeft hen geholpen om daar terecht te komen. Ze zijn erg gemotiveerd en hebben minder scrupules. Zie bijvoorbeeld Hoe komen foute leiders aan de macht? en Psychopathische leiders beoordeeld als communicatief, strategisch en creatief. Máár..... en Zijn narcisten goed in verwerven van leiderschap en slecht in uitoefenen daarvan?
Maar het kan, daarnaast, ook zijn dat je minder empathisch wordt als je aan de macht bent gekomen. Het bekleden van een machtspositie en het gevoel van macht dat daarmee gepaard gaat, maken dat je je minder inleeft in anderen. Je gevoel van almacht en onafhankelijkheid bedwelmen je zodanig dat anderen er niet meer toe doen. Of dat ze er alleen nog toe doen als mogelijke vijanden en rivalen. In geen geval mensen waarom je je zou bekommeren.
Aanwijzingen daarvoor komen uit de studie Power and Perspectives Not Taken, waar Rita Smaniotto mij per email op attendeerde. In vier experimenten werden proefpersonen geprimed met een hoge dan wel een lage machtspositie. Dat wil zeggen dat ze zich in de eerste conditie een voorval moesten herinneren en beschrijven waarin ze macht over anderen uitoefenden, bijvoorbeeld anderen beoordeelden. En in de tweede conditie juist een voorval waarin anderen macht over hen hadden.
Het bleek toen dat degenen bij wie dat gevoel van macht was opgewekt, zich minder goed in anderen inleefden. Een opdracht was bijvoorbeeld om met een viltstift een hoofdletter E op je voorhoofd te schrijven. Degenen met dat gevoel van macht deden dat vaker zo dat die E voor anderen in spiegelschrift was geschreven. Ook waren ze meer geneigd om een scenario uitsluitend vanuit hun eigen perspectief te interpreteren, in plaats van het perspectief van de personen die werden beschreven. En ze waren minder goed in staat om emoties van gezichten af te lezen.
Kortom, macht doet iets met je. Je wordt er minder empathisch door en empathie is de grondslag voor pro-sociaal gedrag. Met macht moeten we dus oppassen. Niet alleen kunnen de verkeerde personen aan de macht komen, daarbovenop maakt macht je tot een slechter mens.
Als dat zo is en als je veronderstelt dat zulke mensen ook succesvoller zijn in het bereiken van machtsposities, dan zou dat verklaren waarom machtigen minder empathisch zijn. Ze waren dat al toen ze nog niet aan de macht waren en die eigenschap heeft hen geholpen om daar terecht te komen. Ze zijn erg gemotiveerd en hebben minder scrupules. Zie bijvoorbeeld Hoe komen foute leiders aan de macht? en Psychopathische leiders beoordeeld als communicatief, strategisch en creatief. Máár..... en Zijn narcisten goed in verwerven van leiderschap en slecht in uitoefenen daarvan?
Maar het kan, daarnaast, ook zijn dat je minder empathisch wordt als je aan de macht bent gekomen. Het bekleden van een machtspositie en het gevoel van macht dat daarmee gepaard gaat, maken dat je je minder inleeft in anderen. Je gevoel van almacht en onafhankelijkheid bedwelmen je zodanig dat anderen er niet meer toe doen. Of dat ze er alleen nog toe doen als mogelijke vijanden en rivalen. In geen geval mensen waarom je je zou bekommeren.
Aanwijzingen daarvoor komen uit de studie Power and Perspectives Not Taken, waar Rita Smaniotto mij per email op attendeerde. In vier experimenten werden proefpersonen geprimed met een hoge dan wel een lage machtspositie. Dat wil zeggen dat ze zich in de eerste conditie een voorval moesten herinneren en beschrijven waarin ze macht over anderen uitoefenden, bijvoorbeeld anderen beoordeelden. En in de tweede conditie juist een voorval waarin anderen macht over hen hadden.
Het bleek toen dat degenen bij wie dat gevoel van macht was opgewekt, zich minder goed in anderen inleefden. Een opdracht was bijvoorbeeld om met een viltstift een hoofdletter E op je voorhoofd te schrijven. Degenen met dat gevoel van macht deden dat vaker zo dat die E voor anderen in spiegelschrift was geschreven. Ook waren ze meer geneigd om een scenario uitsluitend vanuit hun eigen perspectief te interpreteren, in plaats van het perspectief van de personen die werden beschreven. En ze waren minder goed in staat om emoties van gezichten af te lezen.
Kortom, macht doet iets met je. Je wordt er minder empathisch door en empathie is de grondslag voor pro-sociaal gedrag. Met macht moeten we dus oppassen. Niet alleen kunnen de verkeerde personen aan de macht komen, daarbovenop maakt macht je tot een slechter mens.
zondag 8 december 2013
Muziek voor de zondagochtend - FOLÍAS DE ESPAÑA - Concierto de Jordi Savall
Zullen we weer eens ergens de tijd voor nemen? Zoals voor Jordi Savall?
zaterdag 7 december 2013
Over Michiel Emmelkamp, die zich echt is gaan informeren over wat er in de eurozone aan de hand is
Kijk, dat is bemoedigend. Socioloog Michiel Emmelkamp, die voor de PvdA naar het Europese Parlement wil, heeft zich geïnformeerd over de echte oorzaken van de eurocrisis en van de problemen in Spanje. Lees zijn interessante blogbericht via de link onderaan.
Nu nog afwachten welke conclusies hij trekt voor wat het beleid van zijn partij zou moeten zijn, in Europa en en Nederland. Het zou, Michiel, niet alleen socialer moeten, maar vooral ook: economisch verstandiger. Neem bijvoorbeeld een keer de tijd om van dit blog alle berichten achter de labels "eurocrisis" en 'bezuinigingszeepbel" (in de rechterkolom) te lezen.
Maar dit bericht is bemoedigend genoeg om Michiel succes te wensen met zijn campagne.
700.000 gezinnen zonder inkomen in Madrid. Over solidariteit, de shock doctrine en een socialer alternatief. | Europa van onderop:
'via Blog this'
Nu nog afwachten welke conclusies hij trekt voor wat het beleid van zijn partij zou moeten zijn, in Europa en en Nederland. Het zou, Michiel, niet alleen socialer moeten, maar vooral ook: economisch verstandiger. Neem bijvoorbeeld een keer de tijd om van dit blog alle berichten achter de labels "eurocrisis" en 'bezuinigingszeepbel" (in de rechterkolom) te lezen.
Maar dit bericht is bemoedigend genoeg om Michiel succes te wensen met zijn campagne.
700.000 gezinnen zonder inkomen in Madrid. Over solidariteit, de shock doctrine en een socialer alternatief. | Europa van onderop:
'via Blog this'
donderdag 5 december 2013
Het klopt dat het streven naar status, macht en succes samen gaat met fraude en bedrog
Klopt het dat de neoliberale ideologie, waarin het streven naar macht, status en succes ruim baan krijgt, omdat het via de onzichtbare hand van het marktmechanisme tot maatschappelijk wenselijke uitkomsten zou leiden, aanzet tot fraude en bedrog?
Je zou het gaan denken als je het nieuws volgt. Bijna elke dag zijn er berichten over machtige en succesvolle leiders in het bedrijfsleven en de bankensector die zich voor de rechter moeten verantwoorden voor pogingen tot zelfverrijking door oneerlijke praktijken. Praktijken die ook zijn doorgedrongen tot het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, blijkend uit de berichten over plagiaat en fraude door studenten en onderzoekers. Wat er mee zou kunnen samen hangen dat neoliberale waarden van individueel succes en onderlinge competitie ook in het wetenschappelijk bedrijf zijn gaan domineren. (Update. Zie ook nog eens hier.) Maar ook in het openbaar bestuur en in semi-overheidsinstellingen zoals op het terrein van de volkshuisvesting, lijken zelfverrijking en fraude gangbare praktijken.
Je gaat kortom vermoeden dat de neoliberale ideologie met zijn rotsvaste geloof in de weldadige werking van de markt en zijn wantrouwen tegenover de overheid een rol speelt in de golf van fraude en bedrog die door ons publieke domein trekt. De ideologie van de onzichtbare hand lijkt te fungeren als een morele vrijbrief.
Er is nu de studie Why Neoliberal Values of Self-Enhancement Lead to Cheating in Higher Education. A Motivational Account (betaalpoort) die deze vermoedens bevestigt. De onderzoekers vroegen Zwitserse studenten van een managementopleiding hoe belangrijk ze het vonden: om beter dan anderen te zijn, om rijk te zijn, om ambitieus te zijn, om te laten zien hoe goed je bent, om succesvol te zijn en om degene te zijn die besluiten neemt en de leiding heeft. Allemaal waarden in de sfeer van zelfverheffing, die volgens die neoliberale ideologie via het marktmechanisme zo weldadig zouden uitwerken op de gezamenlijke welvaart.
Het bleek toen dat degenen die deze waarden meer onderschreven, meer geneigd waren om academische fraude goed te praten. Het ging dan om het overschrijven van het werk van anderen of van internet en om het als eigen prestatie presenteren van werk waarbij anderen hadden geholpen. En het bleek dat dit verband verklaard kon worden doordat deze studenten meer gemotiveerd werden door het indruk op anderen maken en beter te zijn dan anderen. Blijkbaar is het statuscompetitieve element in het aanhangen van die neoliberale waarden dat maakt dat fraude en bedrog er gemakkelijk uit voortvloeien.
Dat laatste gebeurde ook inderdaad feitelijk. Want de onderzoekers lieten de studenten ook opdrachten uitvoeren en hen daarna rapporteren welke ze succesvol hadden uitgevoerd. Die opdrachten bestonden er uit dat je verschillende figuren moest natekenen zonder je pen van het papier te halen. Sommige van die opdrachten waren echter onuitvoerbaar, zonder dat ze op het oog moeilijker leken. Het bleek toen dat de studenten die meer die statuscompetitieve waarden aanhingen, meer rapporteerden dat ze die onuitvoerbare opdrachten tot een succesvol einde hadden gebracht.
Oké, maar kun je die negatieve uitwerking van die neoliberale waarden ook tegengaan door de studenten in aanraking te laten komen met tegenovergestelde ideeën? Ja, dat bleek inderdaad mogelijk te zijn. Want studenten die vlak daarvoor een (fictieve) speech hadden gelezen van een Nobelprijswinnaar die opriep om het vak economie in dienst te stellen van het goede leven en dat het goede leven er uit bestond dat je hulpvaardig bent, rechtvaardig, verantwoordelijk bent en vrijheid en vrede nastreeft, dan bleek dat het effect van die neoliberale waarden was weggevallen. Die morele oproep bleek voldoende tegenwicht te bieden.
We kunnen dus beïnvloed worden door de ideologie van de weldadige werking van het marktmechanisme, die ons een morele vrijbrief verschaft voor fraude en bedrog. Maar als we er aan herinnerd worden, door een gerespecteerde bron, dat ander gedrag van ons verwacht wordt, dan blijkt dat verschil te maken. Dat geeft te denken over de werking van sociale beïnvloeding en het belang van die werking. Ideologieën zijn niet onschuldig. En morele oproepen kunnen effectief zijn.
Deze resultaten komen overigens overeen met onderzoek waaruit blijkt dat het volgen van colleges economie waarin het marktdenken wordt uitgedragen en het streven naar eigenbelang als vanzelfsprekend wordt verondersteld, minder pro-sociaal maakt. Zie eerder dit bericht.
Je zou het gaan denken als je het nieuws volgt. Bijna elke dag zijn er berichten over machtige en succesvolle leiders in het bedrijfsleven en de bankensector die zich voor de rechter moeten verantwoorden voor pogingen tot zelfverrijking door oneerlijke praktijken. Praktijken die ook zijn doorgedrongen tot het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, blijkend uit de berichten over plagiaat en fraude door studenten en onderzoekers. Wat er mee zou kunnen samen hangen dat neoliberale waarden van individueel succes en onderlinge competitie ook in het wetenschappelijk bedrijf zijn gaan domineren. (Update. Zie ook nog eens hier.) Maar ook in het openbaar bestuur en in semi-overheidsinstellingen zoals op het terrein van de volkshuisvesting, lijken zelfverrijking en fraude gangbare praktijken.
Je gaat kortom vermoeden dat de neoliberale ideologie met zijn rotsvaste geloof in de weldadige werking van de markt en zijn wantrouwen tegenover de overheid een rol speelt in de golf van fraude en bedrog die door ons publieke domein trekt. De ideologie van de onzichtbare hand lijkt te fungeren als een morele vrijbrief.
Er is nu de studie Why Neoliberal Values of Self-Enhancement Lead to Cheating in Higher Education. A Motivational Account (betaalpoort) die deze vermoedens bevestigt. De onderzoekers vroegen Zwitserse studenten van een managementopleiding hoe belangrijk ze het vonden: om beter dan anderen te zijn, om rijk te zijn, om ambitieus te zijn, om te laten zien hoe goed je bent, om succesvol te zijn en om degene te zijn die besluiten neemt en de leiding heeft. Allemaal waarden in de sfeer van zelfverheffing, die volgens die neoliberale ideologie via het marktmechanisme zo weldadig zouden uitwerken op de gezamenlijke welvaart.
Het bleek toen dat degenen die deze waarden meer onderschreven, meer geneigd waren om academische fraude goed te praten. Het ging dan om het overschrijven van het werk van anderen of van internet en om het als eigen prestatie presenteren van werk waarbij anderen hadden geholpen. En het bleek dat dit verband verklaard kon worden doordat deze studenten meer gemotiveerd werden door het indruk op anderen maken en beter te zijn dan anderen. Blijkbaar is het statuscompetitieve element in het aanhangen van die neoliberale waarden dat maakt dat fraude en bedrog er gemakkelijk uit voortvloeien.
Dat laatste gebeurde ook inderdaad feitelijk. Want de onderzoekers lieten de studenten ook opdrachten uitvoeren en hen daarna rapporteren welke ze succesvol hadden uitgevoerd. Die opdrachten bestonden er uit dat je verschillende figuren moest natekenen zonder je pen van het papier te halen. Sommige van die opdrachten waren echter onuitvoerbaar, zonder dat ze op het oog moeilijker leken. Het bleek toen dat de studenten die meer die statuscompetitieve waarden aanhingen, meer rapporteerden dat ze die onuitvoerbare opdrachten tot een succesvol einde hadden gebracht.
Oké, maar kun je die negatieve uitwerking van die neoliberale waarden ook tegengaan door de studenten in aanraking te laten komen met tegenovergestelde ideeën? Ja, dat bleek inderdaad mogelijk te zijn. Want studenten die vlak daarvoor een (fictieve) speech hadden gelezen van een Nobelprijswinnaar die opriep om het vak economie in dienst te stellen van het goede leven en dat het goede leven er uit bestond dat je hulpvaardig bent, rechtvaardig, verantwoordelijk bent en vrijheid en vrede nastreeft, dan bleek dat het effect van die neoliberale waarden was weggevallen. Die morele oproep bleek voldoende tegenwicht te bieden.
We kunnen dus beïnvloed worden door de ideologie van de weldadige werking van het marktmechanisme, die ons een morele vrijbrief verschaft voor fraude en bedrog. Maar als we er aan herinnerd worden, door een gerespecteerde bron, dat ander gedrag van ons verwacht wordt, dan blijkt dat verschil te maken. Dat geeft te denken over de werking van sociale beïnvloeding en het belang van die werking. Ideologieën zijn niet onschuldig. En morele oproepen kunnen effectief zijn.
Deze resultaten komen overigens overeen met onderzoek waaruit blijkt dat het volgen van colleges economie waarin het marktdenken wordt uitgedragen en het streven naar eigenbelang als vanzelfsprekend wordt verondersteld, minder pro-sociaal maakt. Zie eerder dit bericht.
maandag 2 december 2013
When Prophecy Fails - Worden we geregeerd door een sekte?
Nu onze regering steeds meer op een sekte gaat lijken, wordt het tijd om weer eens bij het sociale mechanisme van When Prophecy Fails stil te staan.
Dat slaat op het verschijnsel dat voor het eerst in 1956 door Leon Festinger, Henry Riecken en Stanley Schachter werd beschreven in hun studie naar een sekte die het einde van de wereld voorspelde. De voorspelling was dat dat op een bepaalde datum zou gebeuren: op 21 december 1954 voor het aanbreken van de ochtend. Toen de catastrofe uitbleef, losten de sekteleden de ontstane cognitieve dissonantie op door het geloof in hun malle ideeën met nog meer energie uit te dragen. De ontstane onzekerheid moest een tegenwicht krijgen in de groei van het aantal aanhangers. Als zoveel mensen hierin geloven, dan moet wat wij denken wel waar zijn.
Ditzelfde sociale mechanisme lijkt ook werkzaam te zijn bij de aanhangers van het marktdenken, het neoliberalisme en de anti-overheidsideologie. Door de kredietcrisis en de economische recessie die daarop volgde, zijn zij niet aan hun ideeën gaan twijfelen, maar er integendeel nog sterker in gaan volharden. Het meest afschrikwekkende voorbeeld daarvan is het optreden van de Republikeinse partij in de Verenigde Staten. Afschrikwekkend, omdat een van de twee grote politiek partijen er geheel door getroffen is geraakt. Lees nog eens Paul Krugman daarover.
Maar even afschrikwekkend is dat we in ons land een hele regering aan de macht hebben die verstrikt is geraakt in het mechanisme van When Prophecy Fails. Ten tijde van het regeerakkoord van Rutte-2 was er bij de politici die dat akkoord sloten de rotsvaste overtuiging dat alle problemen waren veroorzaakt door te grote overheidstekorten. Tegen alle evidentie in. En niet alleen bij de VVD, maar ook bij de PvdA.
Hoe dat kon? Ja, dat kun je je ook afvragen bij die sekteleden die in UFO's en in het naderende einde van de wereld geloofden. Het publieke domein is niet zo maar onder de knie te krijgen. Maar ja, je wilt de politiek in en dan moet je een overtuiging hebben. En dan sluit je je ergens bij aan. En zo kun je aanhanger worden van de vuistregel dat de overheid meer kwaad dan goed kan doen. Of dat een begrotingsevenwicht absoluut noodzakelijk is. En als dat bij de kiezers, die het ook niet precies weten, blijkt aan te slaan, dan kan het zo maar gebeuren dat je op het regeringspluche terecht komt.
Vervolgens voer je dat akkoord uit. En dan blijkt dat de zaken niet zo verlopen als je gedacht had. Je bezuinigt en bezuinigt en bezuinigt, maar het begrotingstekort blijft hoog. En de werkloosheid loopt op. En dan wordt je ook nog afgewaardeerd door Standard & Poor. Terwijl je juist had verkondigd dat dat zou dreigen te gebeuren als je niet was gaan bezuinigen.
Bas Jacobs vreesde al dat onze ministers uit die afwaardering, die trouwens intern inconsistent is, zouden concluderen dat de ingeslagen weg precies de juiste is. En jawel hoor, dat is precies wat ze hebben gedaan. Vandaag zet Bas al hun uitspraken op een rijtje. Het falen van het beleid is geen aanzet tot twijfel, maar juist een aanmoediging om het beleid versterkt door te zetten. When Prophecy Fails in volle werking.
Hoe is dat nu mogelijk? Welnu, Festinger, Riecker en Schachter noemen de volgende vijf voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om dat sociale mechanisme in het leven te roepen:
Het is een verontrustende gedachte, dat we door een sekte geregeerd lijken te worden.
Dat slaat op het verschijnsel dat voor het eerst in 1956 door Leon Festinger, Henry Riecken en Stanley Schachter werd beschreven in hun studie naar een sekte die het einde van de wereld voorspelde. De voorspelling was dat dat op een bepaalde datum zou gebeuren: op 21 december 1954 voor het aanbreken van de ochtend. Toen de catastrofe uitbleef, losten de sekteleden de ontstane cognitieve dissonantie op door het geloof in hun malle ideeën met nog meer energie uit te dragen. De ontstane onzekerheid moest een tegenwicht krijgen in de groei van het aantal aanhangers. Als zoveel mensen hierin geloven, dan moet wat wij denken wel waar zijn.
Ditzelfde sociale mechanisme lijkt ook werkzaam te zijn bij de aanhangers van het marktdenken, het neoliberalisme en de anti-overheidsideologie. Door de kredietcrisis en de economische recessie die daarop volgde, zijn zij niet aan hun ideeën gaan twijfelen, maar er integendeel nog sterker in gaan volharden. Het meest afschrikwekkende voorbeeld daarvan is het optreden van de Republikeinse partij in de Verenigde Staten. Afschrikwekkend, omdat een van de twee grote politiek partijen er geheel door getroffen is geraakt. Lees nog eens Paul Krugman daarover.
Maar even afschrikwekkend is dat we in ons land een hele regering aan de macht hebben die verstrikt is geraakt in het mechanisme van When Prophecy Fails. Ten tijde van het regeerakkoord van Rutte-2 was er bij de politici die dat akkoord sloten de rotsvaste overtuiging dat alle problemen waren veroorzaakt door te grote overheidstekorten. Tegen alle evidentie in. En niet alleen bij de VVD, maar ook bij de PvdA.
Hoe dat kon? Ja, dat kun je je ook afvragen bij die sekteleden die in UFO's en in het naderende einde van de wereld geloofden. Het publieke domein is niet zo maar onder de knie te krijgen. Maar ja, je wilt de politiek in en dan moet je een overtuiging hebben. En dan sluit je je ergens bij aan. En zo kun je aanhanger worden van de vuistregel dat de overheid meer kwaad dan goed kan doen. Of dat een begrotingsevenwicht absoluut noodzakelijk is. En als dat bij de kiezers, die het ook niet precies weten, blijkt aan te slaan, dan kan het zo maar gebeuren dat je op het regeringspluche terecht komt.
Vervolgens voer je dat akkoord uit. En dan blijkt dat de zaken niet zo verlopen als je gedacht had. Je bezuinigt en bezuinigt en bezuinigt, maar het begrotingstekort blijft hoog. En de werkloosheid loopt op. En dan wordt je ook nog afgewaardeerd door Standard & Poor. Terwijl je juist had verkondigd dat dat zou dreigen te gebeuren als je niet was gaan bezuinigen.
Bas Jacobs vreesde al dat onze ministers uit die afwaardering, die trouwens intern inconsistent is, zouden concluderen dat de ingeslagen weg precies de juiste is. En jawel hoor, dat is precies wat ze hebben gedaan. Vandaag zet Bas al hun uitspraken op een rijtje. Het falen van het beleid is geen aanzet tot twijfel, maar juist een aanmoediging om het beleid versterkt door te zetten. When Prophecy Fails in volle werking.
Hoe is dat nu mogelijk? Welnu, Festinger, Riecker en Schachter noemen de volgende vijf voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om dat sociale mechanisme in het leven te roepen:
The individual must have a deeply held conviction; actions must have been taken for the sake of this belief that are difficult to undo; the belief must be able to be disconfirmed by events in the world; such undeniable disconfirmatory evidence must occur and be recognized by the individual; and the individual believer must have social supportJe was er diep van overtuigd dat je gelijk had. Je hebt daarnaar gehandeld, zodat je moeilijk weer terug kunt. Je overtuiging was zo concreet (bezuinigen lost ons probleem op), dat hij door de feitelijke ontwikkelingen kan worden weerlegd. Die weerlegging valt ook niet te ontkennen. Maar: je bent met een sociale kring van medegelovigen, die elkaar steunen in het besluit om niet toe te geven aan de feitelijke werkelijkheid. Je gaat er nog een keer extra tegenaan.
Het is een verontrustende gedachte, dat we door een sekte geregeerd lijken te worden.
zondag 1 december 2013
Muziek voor de zondagochtend - The Perch Creek Family Jugband - Edinburgh Festival Fringe 2012
Gistermiddag de Matinee in het Concertgebouw met dansen van Bartok, het Vioolconcert van Bernd Aloïs Zimmerman en de Pathétique van Tsjaikovsky. Genoten van het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van Michael Schönwandt en van Alina Ibragimova.
Maar nu is het tijd voor muziek op straat. The Perch Creek Family Jugband, vorig jaar in Edinburgh. Daar had ik ook wel bij willen zijn.
Maar nu is het tijd voor muziek op straat. The Perch Creek Family Jugband, vorig jaar in Edinburgh. Daar had ik ook wel bij willen zijn.
vrijdag 29 november 2013
WRR-lezing over de schadelijke gevolgen van inkomensongelijkheid. Een enerverende gebeurtenis in de Nieuwe Kerk in Den Haag
Richard Wilkinson gaf gisteren in een volle Nieuwe Kerk aan het Spui in Den Haag de WRR-Lecture 2013.
Over de schadelijke sociale en gezondheidseffecten van
inkomensongelijkheid. Je kunt hier een kortere versie van die
lezing volgen, de TED-lezing die hij op 9 augustus van dit jaar uitsprak. Zie hier en hier voor eerdere berichten over Richard Wilkinson op dit blog.
Richard Wilkinson doet al lang onderzoek naar de schadelijke gevolgen van inkomensongelijkheid. Zie hier voor zijn biografie. Zijn laatste boek, samen met Kate Pickett, The Spirit Level. Why More Equal Societies Almost Always Do Better, kreeg veel aandacht en zal de aanleiding zijn geweest voor de WRR om hem uit te nodigen. Dat werd tijd, want hij werd in ons land lang over het hoofd gezien.
Gisteren gaf hij een overzicht van alle aanwijzingen die er zijn voor die schadelijke gevolgen van grote inkomensongelijkheid. Hoe groter de inkomensongelijkheid in een land, hoe slechter de gezondheid, hoe lager de levensverwachting, hoe slechter de onderwijsprestaties, hoe geringer het onderling vertrouwen, hoe meer geweld, hoe hoger de straffen, hoe groter de gevangenispopulatie en hoe lager de mobiliteit.
En hoe dat komt? Doordat ons sociale leven en onze onderlinge sociale verhoudingen er op achteruit gaan. Grotere verschillen tussen arm en rijk lokken meer statuscompetitie uit. Iedereen is meer bezig met zich omhoog te werken of te vermijden een loser te zijn. Vandaar een toename van narcisme en van zelfverheffing. En dat statuscompetitiegedrag verhoogt de ervaren stress, wat het leven voor iedereen minder aangenaam maakt. En dus ook korter.
Ik vond het gisteren wel een enerverende gebeurtenis. Want de kerk zat vol met mensen die zich behoorlijk geweerd hadden in de statuscompetitie. Of die daar, er waren ook wat jongeren, nog sterk in verwikkeld waren. Hoge ambtenaren van ministeries, leden van de Eerste en Tweede Tamer, hoogleraren, leden van adviesraden en wetenschappelijke instituten. Wilkinson bracht zijn boodschap nuchter en zakelijk. Mijn indruk was dat velen zich wat ongemakkelijk gingen voelen.
Maar dat kan alleen mijn indruk zijn geweest. De vraag is natuurlijk of de boodschap beklijft en of al die geslaagden in de statuscompetitie in staat zijn om boven zichzelf uit te stijgen. En om echt in te zien wat er mis is met dat sociale arrangement waar ze met zoveel inzet aan hebben meegedaan.
Trouwens, er zijn natuurlijk ook veel aanwijzingen voor negatieve economische effecten van grote inkomensongelijkheid. Zie eerder dit bericht. En zie vandaag High pay, low pay and secular stagnation.
Update. Zie nu ook Richard Wilkinson op MeJudice.
Richard Wilkinson doet al lang onderzoek naar de schadelijke gevolgen van inkomensongelijkheid. Zie hier voor zijn biografie. Zijn laatste boek, samen met Kate Pickett, The Spirit Level. Why More Equal Societies Almost Always Do Better, kreeg veel aandacht en zal de aanleiding zijn geweest voor de WRR om hem uit te nodigen. Dat werd tijd, want hij werd in ons land lang over het hoofd gezien.
Gisteren gaf hij een overzicht van alle aanwijzingen die er zijn voor die schadelijke gevolgen van grote inkomensongelijkheid. Hoe groter de inkomensongelijkheid in een land, hoe slechter de gezondheid, hoe lager de levensverwachting, hoe slechter de onderwijsprestaties, hoe geringer het onderling vertrouwen, hoe meer geweld, hoe hoger de straffen, hoe groter de gevangenispopulatie en hoe lager de mobiliteit.
En hoe dat komt? Doordat ons sociale leven en onze onderlinge sociale verhoudingen er op achteruit gaan. Grotere verschillen tussen arm en rijk lokken meer statuscompetitie uit. Iedereen is meer bezig met zich omhoog te werken of te vermijden een loser te zijn. Vandaar een toename van narcisme en van zelfverheffing. En dat statuscompetitiegedrag verhoogt de ervaren stress, wat het leven voor iedereen minder aangenaam maakt. En dus ook korter.
Ik vond het gisteren wel een enerverende gebeurtenis. Want de kerk zat vol met mensen die zich behoorlijk geweerd hadden in de statuscompetitie. Of die daar, er waren ook wat jongeren, nog sterk in verwikkeld waren. Hoge ambtenaren van ministeries, leden van de Eerste en Tweede Tamer, hoogleraren, leden van adviesraden en wetenschappelijke instituten. Wilkinson bracht zijn boodschap nuchter en zakelijk. Mijn indruk was dat velen zich wat ongemakkelijk gingen voelen.
Maar dat kan alleen mijn indruk zijn geweest. De vraag is natuurlijk of de boodschap beklijft en of al die geslaagden in de statuscompetitie in staat zijn om boven zichzelf uit te stijgen. En om echt in te zien wat er mis is met dat sociale arrangement waar ze met zoveel inzet aan hebben meegedaan.
Trouwens, er zijn natuurlijk ook veel aanwijzingen voor negatieve economische effecten van grote inkomensongelijkheid. Zie eerder dit bericht. En zie vandaag High pay, low pay and secular stagnation.
Update. Zie nu ook Richard Wilkinson op MeJudice.
donderdag 28 november 2013
De toename van psychische problemen is een echte toename, niet alleen maar een toename van diagnoses
Is de toename van psychische problemen of mentale stoornissen een echte toename? Of alleen maar een toename van het aantal diagnoses dat gesteld wordt?
Dat laatste zou kunnen vanwege de toename van het aanbod aan farmaceutische middelen en van psychotherapie die verlichting beloven en dat soms ook waarmaken. Het kan zijn dat mensen eerder dan vroeger hulp inroepen omdat die hulp er ook meer is. Er zou dan geen echte toename zijn, maar alleen maar een toename van diagnoses en behandelingen. Volgens die gedachte is de menselijke natuur nu eenmaal kwetsbaar voor psychische problemen en zijn we door groei van welvaart en wetenschap steeds beter in staat om daar iets aan te doen.
Maar het zou ook kunnen dat er een echte toename is. En dat dat toegenomen aanbod van pillen en psychotherapie daar een antwoord op is.
Een goede verklaring voor die echte toename zou zijn dat veranderingen in de sociale omgeving waarin mensen opgroeien en hun leven doorbrengen, een belangrijke oorzakelijke factor zijn voor allerlei psychische stoornissen, zoals depressie, angst- en aandachtsstoornissen. Zie ook hier en hier en hier. En die veranderingen zouden vooral te maken kunnen hebben met de toename van statuscompetitie waaraan wij onszelf en elkaar blootstellen. Er zijn velerlei aanwijzingen dat we er in afnemende mate in slagen om de jacht naar materiële welvaart, status en beroemdheid collectief te beperken of in meer onschuldige banen te leiden. Integendeel, het lijkt alsof die jacht steeds meer wordt aangewakkerd.En het is bekend dat we daardoor meer bloot staan aan de stress van statuscompetitie, sociaal isolement en eenzaamheid. Zie hier en hier.
Wat zou nu een aanwijzing zijn dat we te maken hebben met een echte toename? Die zou er uit bestaan dat de toename van psychische problemen groter is bij kinderen en jongeren dan bij volwassenen en ouderen. Want dat toegenomen aanbod van pillen en psychotherapieen is er voor alle leeftijdsgroepen. Daarentegen tikt die verandering in de sociale omgeving het eerst aan bij de nieuwe generaties, omdat die daarin opgroeien en er juist in die vormende leeftijdsfase mee geconfronteerd worden. Zie De sociale uitdaging van de adolescentie. Als je jong bent, moet je je nog bewijzen en die uitdaging is groter, hoe competitiever de maatschappij is.
Welnu, het lijkt er op dat inderdaad psychische problemen sneller toenemen bij kinderen en jongeren dan bij volwassenen en ouderen. De studie National Trends in the Mental Health Care of Children, Adolescents, and Adults by Office-Based Physicians (betaalpoort) geeft uitsluitsel, althans voor wat de Verenigde Staten betreft. Tussen 1995 en 2010 nam het aantal visites aan huisartsen voor psychische problemen, aan psychiaters en aan psychotherapeuten van kinderen en jongeren (beneden de 21 jaar) fors, en significant, sterker toe dan van volwassenen. Een sterke aanwijzing dat onze verslechterende sociale omgeving een oorzaak is van de toename aan psychische problemen.
Dat laatste zou kunnen vanwege de toename van het aanbod aan farmaceutische middelen en van psychotherapie die verlichting beloven en dat soms ook waarmaken. Het kan zijn dat mensen eerder dan vroeger hulp inroepen omdat die hulp er ook meer is. Er zou dan geen echte toename zijn, maar alleen maar een toename van diagnoses en behandelingen. Volgens die gedachte is de menselijke natuur nu eenmaal kwetsbaar voor psychische problemen en zijn we door groei van welvaart en wetenschap steeds beter in staat om daar iets aan te doen.
Maar het zou ook kunnen dat er een echte toename is. En dat dat toegenomen aanbod van pillen en psychotherapie daar een antwoord op is.
Een goede verklaring voor die echte toename zou zijn dat veranderingen in de sociale omgeving waarin mensen opgroeien en hun leven doorbrengen, een belangrijke oorzakelijke factor zijn voor allerlei psychische stoornissen, zoals depressie, angst- en aandachtsstoornissen. Zie ook hier en hier en hier. En die veranderingen zouden vooral te maken kunnen hebben met de toename van statuscompetitie waaraan wij onszelf en elkaar blootstellen. Er zijn velerlei aanwijzingen dat we er in afnemende mate in slagen om de jacht naar materiële welvaart, status en beroemdheid collectief te beperken of in meer onschuldige banen te leiden. Integendeel, het lijkt alsof die jacht steeds meer wordt aangewakkerd.En het is bekend dat we daardoor meer bloot staan aan de stress van statuscompetitie, sociaal isolement en eenzaamheid. Zie hier en hier.
Wat zou nu een aanwijzing zijn dat we te maken hebben met een echte toename? Die zou er uit bestaan dat de toename van psychische problemen groter is bij kinderen en jongeren dan bij volwassenen en ouderen. Want dat toegenomen aanbod van pillen en psychotherapieen is er voor alle leeftijdsgroepen. Daarentegen tikt die verandering in de sociale omgeving het eerst aan bij de nieuwe generaties, omdat die daarin opgroeien en er juist in die vormende leeftijdsfase mee geconfronteerd worden. Zie De sociale uitdaging van de adolescentie. Als je jong bent, moet je je nog bewijzen en die uitdaging is groter, hoe competitiever de maatschappij is.
Welnu, het lijkt er op dat inderdaad psychische problemen sneller toenemen bij kinderen en jongeren dan bij volwassenen en ouderen. De studie National Trends in the Mental Health Care of Children, Adolescents, and Adults by Office-Based Physicians (betaalpoort) geeft uitsluitsel, althans voor wat de Verenigde Staten betreft. Tussen 1995 en 2010 nam het aantal visites aan huisartsen voor psychische problemen, aan psychiaters en aan psychotherapeuten van kinderen en jongeren (beneden de 21 jaar) fors, en significant, sterker toe dan van volwassenen. Een sterke aanwijzing dat onze verslechterende sociale omgeving een oorzaak is van de toename aan psychische problemen.
dinsdag 26 november 2013
Peter de Waard over de werkgelegenheidsdoelstelling
Ik ben wel eens onvriendelijk geweest tegen Peter de Waard, columnist economie van de De Volkskrant - en met recht. Maar vandaag is er reden om iets vriendelijker te zijn.
Want De Waard schrijft vandaag het een goed idee te vinden van de Commissie Melkert om als overheid, en als Europese Unie, een werkgelegenheidsdoelstelling te hebben. Naast en evenwaardig aan de doelstelling van een begrotingstekort van maximaal 3 procent. Ik vond dat eerder ook een goed idee.
Ook merkt hij op dat de huidige PvdA vooral bezig is met het terugdringen van het begrotingstekort. En dat dat vreemd is gezien de sociaaldemocratische traditie van het streven naar volledige werkgelegenheid. Ja, wat er met de PvdA aan de hand is, dat snap je niet. Zeker niet als je, met Peter de Waard, bedenkt dat het in China en de Verenigde Staten (de Fed) heel normaal wordt gevonden om een werkgelegenheidsdoelstelling te hebben. Eigenlijk snap je ook niet wat er toch met Europa aan de hand is. Laten we maar even Peter citeren:
Maar toch ook nog wat kritiek. Want waarom moet Peter nu de doelstelling van de volledige werkgelegenheid (in plaats van maximaal 5 procent) een utopie noemen? Er is niets utopisch (of socialistisch) aan die doelstelling. Hij behoorde ooit tot het algemeen gangbare rijtje van doelstellingen voor de economische politiek, naast een stabiel prijspeil, evenwicht op de betalingsbalans, een bevredigend percentage van (selectieve) economische groei en een redelijke inkomensverdeling. Totdat de politieke elite zich liet bekeren tot het buitenissige idee dat het uitsluitend hoort te gaan over begrotingsevenwicht en een stabiel prijspeil. Over utopisch gesproken.
En waarom noemt Peter het creëren van banen via groei goedschiks en via stimulering ("desnoods") kwaadschiks? Dat doet vermoeden dat hij geen oog heeft voor de mogelijkheid dat stimulering van de vraag nodig is voor de economische groei. Het is, laten we zeggen, een raadselachtige passage.
Want De Waard schrijft vandaag het een goed idee te vinden van de Commissie Melkert om als overheid, en als Europese Unie, een werkgelegenheidsdoelstelling te hebben. Naast en evenwaardig aan de doelstelling van een begrotingstekort van maximaal 3 procent. Ik vond dat eerder ook een goed idee.
Ook merkt hij op dat de huidige PvdA vooral bezig is met het terugdringen van het begrotingstekort. En dat dat vreemd is gezien de sociaaldemocratische traditie van het streven naar volledige werkgelegenheid. Ja, wat er met de PvdA aan de hand is, dat snap je niet. Zeker niet als je, met Peter de Waard, bedenkt dat het in China en de Verenigde Staten (de Fed) heel normaal wordt gevonden om een werkgelegenheidsdoelstelling te hebben. Eigenlijk snap je ook niet wat er toch met Europa aan de hand is. Laten we maar even Peter citeren:
In de eurozone zijn nu 19,5 miljoen mensen werkloos. Dat is 12,2 procent van de beroepsbevolking. Maar op de bijeenkomsten van de ministers van financiën in Brussel of Luxemburg staan alleen de begrotingstekorten op de agenda - niet die werkloosheid. Die blijft maar oplopen: dit jaar komen er in de eurozone één miljoen bij.Goed gezegd.
Maar toch ook nog wat kritiek. Want waarom moet Peter nu de doelstelling van de volledige werkgelegenheid (in plaats van maximaal 5 procent) een utopie noemen? Er is niets utopisch (of socialistisch) aan die doelstelling. Hij behoorde ooit tot het algemeen gangbare rijtje van doelstellingen voor de economische politiek, naast een stabiel prijspeil, evenwicht op de betalingsbalans, een bevredigend percentage van (selectieve) economische groei en een redelijke inkomensverdeling. Totdat de politieke elite zich liet bekeren tot het buitenissige idee dat het uitsluitend hoort te gaan over begrotingsevenwicht en een stabiel prijspeil. Over utopisch gesproken.
En waarom noemt Peter het creëren van banen via groei goedschiks en via stimulering ("desnoods") kwaadschiks? Dat doet vermoeden dat hij geen oog heeft voor de mogelijkheid dat stimulering van de vraag nodig is voor de economische groei. Het is, laten we zeggen, een raadselachtige passage.
We gaan minder en minder en minder bij elkaar op bezoek. Gezinnen weer meer sociaal geïsoleerd
De beste indicator voor het toenemende sociaal isolement van gezinnen is waarschijnlijk de tijd die we besteden aan het bij elkaar op bezoek gaan. Een belangrijk element van een persoonlijke relatie is dat je elkaar niet alleen op het werk treft of op de voetbalclub of alleen communiceert via telefoon, email of Facebook, maar dat je ook bij elkaar over de vloer komt. Een persoon kennen betekent ook hem/haar in de huiselijke sfeer meemaken.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau houdt al sinds 1975 om de vijf jaar bij hoeveel tijd wij gemiddeld per week besteden aan het bij elkaar op bezoek gaan. Dat gaat steeds over een week per jaar, altijd in oktober. Een steekproef van de Nederlandse bevolking houdt dan een dagboek bij.
In 2003, in Geld en 'de rest'. Over uitzwerming, teloorgang van gemeenschap en de noodzaak van gemeenschapsbeleid (pdf), verbaasde ik me er al over dat die tijdsbesteding tussen 1975 en 2000 alleen maar was afgenomen. Niet dat ik dat niet had verwacht, maar het komt in de sociale wetenschappen weinig voor dat een vermoeden zo ondubbelzinnig door de cijfers wordt gestaafd.
Vandaag publiceert het SCP de cijfers tot en met 2011, in de publicatie Met het oog op de tijd. Een blik op de tijdsbesteding van Nederlanders. Heeft die trend zich doorgezet? Ik zocht meteen de tabel op (Tabel 4.6 op p. 94). En heb er deze grafiek van gefabriceerd (let op de verspringing in jaren na 2005):
En ja, de trend zet zich door. En hij versnelt, zo lijkt het. Sinds 1975 is het aantal uren dat we bij elkaar op bezoek gaan met meer dan de helft afgenomen.
Natuurlijk kun je ook nog kijken naar andere vormen van sociale contacten, zoals die met huisgenoten en de contacten via telefoon en internet. Dan zie je dat die laatste, de gemediëerde contacten, inderdaad zijn toegenomen. Maar praten met huisgenoten is sterk afgenomen, waarschijnlijk samenhangend met televisiekijken en internetgebruik. Per saldo is er een daling van "sociale contacten" van 11,3 in 1975 naar 7,2 uren in 2011.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau houdt al sinds 1975 om de vijf jaar bij hoeveel tijd wij gemiddeld per week besteden aan het bij elkaar op bezoek gaan. Dat gaat steeds over een week per jaar, altijd in oktober. Een steekproef van de Nederlandse bevolking houdt dan een dagboek bij.
In 2003, in Geld en 'de rest'. Over uitzwerming, teloorgang van gemeenschap en de noodzaak van gemeenschapsbeleid (pdf), verbaasde ik me er al over dat die tijdsbesteding tussen 1975 en 2000 alleen maar was afgenomen. Niet dat ik dat niet had verwacht, maar het komt in de sociale wetenschappen weinig voor dat een vermoeden zo ondubbelzinnig door de cijfers wordt gestaafd.
Vandaag publiceert het SCP de cijfers tot en met 2011, in de publicatie Met het oog op de tijd. Een blik op de tijdsbesteding van Nederlanders. Heeft die trend zich doorgezet? Ik zocht meteen de tabel op (Tabel 4.6 op p. 94). En heb er deze grafiek van gefabriceerd (let op de verspringing in jaren na 2005):
En ja, de trend zet zich door. En hij versnelt, zo lijkt het. Sinds 1975 is het aantal uren dat we bij elkaar op bezoek gaan met meer dan de helft afgenomen.
Natuurlijk kun je ook nog kijken naar andere vormen van sociale contacten, zoals die met huisgenoten en de contacten via telefoon en internet. Dan zie je dat die laatste, de gemediëerde contacten, inderdaad zijn toegenomen. Maar praten met huisgenoten is sterk afgenomen, waarschijnlijk samenhangend met televisiekijken en internetgebruik. Per saldo is er een daling van "sociale contacten" van 11,3 in 1975 naar 7,2 uren in 2011.
zondag 24 november 2013
Muziek voor de zondagochtend - Leila Josefowicz speelt Salonen: Violin Concerto, 1st part
Hoe zou het zijn met Leila Josefowicz? Van wie eerder dit jaar de prachtige uitvoering van Stravinsky's Vioolconcert voorbij kwam? Welnu, speciaal voor haar schreef Essa-Pekka Salonen een vioolconcert. Het staat in twee delen op YouTube; hieronder het eerste deel. Hier het tweede deel.
Update. Maar hoe gaat het nú met Leila Josefowicz? Ze heeft begin deze maand weer twee keer het Vioolconcert van Stravinksy gespeeld, in Baltimore met Marin Alsop als dirigente. En ze doet dat in december nog twee keer, dan met Mark Wigglesworth als dirigent, in Miami. Allemaal op haar website te lezen.
Update. Maar hoe gaat het nú met Leila Josefowicz? Ze heeft begin deze maand weer twee keer het Vioolconcert van Stravinksy gespeeld, in Baltimore met Marin Alsop als dirigente. En ze doet dat in december nog twee keer, dan met Mark Wigglesworth als dirigent, in Miami. Allemaal op haar website te lezen.
donderdag 21 november 2013
Commissie-Melkert adviseert een norm voor het 'werktekort'
Oké, het rapport van de Commissie-Melkert, die linkse oplossingen voor de crisis moest ontwikkelen, is vandaag verschenen. Het is hier te downloaden. Ik had daar al een poos nieuwsgierig naar uitgekeken. Zie dit bericht en dit bericht. Ik ga het rustig lezen, maar nu alvast een eerste reactie.
Waar ik op hoopte is dat het rapport er voor zou pleiten om het macro-economische doel van de volledige werkgelegenheid weer terug te brengen in het hart van beleid en politiek. Dus weg van de rampzalige gedachte dat als de overheidsbegroting maar in evenwicht is en de prijzen stabiel zijn, dat dan alles vanzelf verder goed komt. Dat idee stond aan de grondslag van het bezuinigingsbeleid en weinigen geloven nu nog dat dat beleid succesvol is.
En mijn eerste indruk is dat het rapport niet teleurstelt. Mijn oog viel op deze passage:
De PvdA zou er goed aan doen om dit voorstel meteen te omarmen. Blijft mijn verbazing dat de partij ooit het pad van de doelstelling van de volledige werkgelegenheid heeft verlaten.
Waar ik op hoopte is dat het rapport er voor zou pleiten om het macro-economische doel van de volledige werkgelegenheid weer terug te brengen in het hart van beleid en politiek. Dus weg van de rampzalige gedachte dat als de overheidsbegroting maar in evenwicht is en de prijzen stabiel zijn, dat dan alles vanzelf verder goed komt. Dat idee stond aan de grondslag van het bezuinigingsbeleid en weinigen geloven nu nog dat dat beleid succesvol is.
En mijn eerste indruk is dat het rapport niet teleurstelt. Mijn oog viel op deze passage:
Over de hele wereld maken mensen zich het meest zorgen om werk, werk en nog eens werk – voor henzelf en voor hun kinderen. Waarom krijgt deze bezorgdheid zoveel minder aandacht dan de financiële sector? Waarom konden overheden wel de rol van ‘banker of last resort’ spelen, maar niet de rol van ‘employer of last resort’? De onaanvaardbaar hoge werkloosheidscijfers, vooral in Zuid en Oost-Europa – maar ook in Nederland – tonen de beperkingen van de “vrije markt”. Een bloeiende handel is voor iedereen van levensbelang en zit in de mens ingebakken. Markten behoren in hun functioneren echter wel dienstbaar te zijn aan maatschappelijke doelstellingen en bij te dragen aan het benaderen van volledige werkgelegenheid. Daarvoor pleiten zowel morele als economische argumenten.En even verderop:
Europa zal aan de drie-eenheid van tekort, inflatie en schuld de variabelen werkgelegenheid en lange termijn investeringen moeten toevoegen als harde kwantitatieve criteria voor het toezicht door de politieke en monetaire autoriteiten. De commissie pleit voor het vastleggen van twee evenwaardige normen: een trendmatige norm voor het begrotingstekort: 3% of lager én een trendmatige norm voor het ‘werktekort’: werkloosheid 5% of lager. De politieke betekenis hiervan is dat als niet aan beide tegelijk wordt voldaan er een probleem is dat om een oplossing vraagt met inzet van een mix van beleidshervormingen, budgettaire en/of monetaire maatregelen. Hiervoor zijn twee belangrijke institutionele hervormingen nodig.Dat voorstel om naast de norm voor het begrotingstekort een daaraan evenwaardige norm voor de werkloosheid toe te voegen is een vondst. Waarom 5 procent? Tja, dat is natuurlijk net zo willekeurig als dat percentage van 3 voor het begrotingstekort. Belangrijker is dat beide normen evenwaardig moeten zijn. Interessant is ook het voorstel dat de ECB expliciet een dubbel mandaat zou moeten krijgen: naast prijsstabiliteit ook volledige werkgelegenheid. Zie daarover ook nog eens James Galbraith.
Ten eerste aanvulling van het mandaat van de ECB en van De Nederlandsche Bank zodat naast prijsstabiliteit ook werkgelegenheid als doel van monetair beleid zal gelden. Dit is in overeenstemming met wat bijvoorbeeld in de VS de taak is van het Federal Reserve System
met president Bernanke’s “pledge” vorig jaar om verruimd monetair beleid te voeren teneinde de werkloosheid in de VS fors te verminderen met 6,5% als ijkpunt. En ten tweede aanvulling van het EMU Stabiliteitsverdrag met het werkloosheidsijkpunt van 5% als richtsnoer van politiek handelen. Voor een geïntegreerd monetair, budgettair en sociaal beleid en voor regulering van de interne markt is een stevig financieel fundament nodig, waarmee de Unie tegenslagen kan opvangen en in betere tijden de economie kan stimuleren door te investeren in innovatie, werk en infrastructuur. De invoering van Euroobligaties is een middel om dat fundament te realiseren.
De PvdA zou er goed aan doen om dit voorstel meteen te omarmen. Blijft mijn verbazing dat de partij ooit het pad van de doelstelling van de volledige werkgelegenheid heeft verlaten.
Meer over de schade van (jeugd-)werkloosheid
Ons inzicht in de negatieve gezondheidseffecten van (langdurige) werkloosheid breidt zich uit. Zie eerder dit bericht en dit bericht. Nu is er de nieuwe studie Long-Term Unemployment Is Associated with Short Telomeres in 31-Year-Old Men: An Observational Study in the Northern Finland Birth Cohort 1966 (pdf).
De Finse onderzoekers volgden een grote groep mensen die in 1966 geboren waren. Degenen die (in 1997) in de voorafgaande drie jaar 500 dagen of meer werkloos waren geweest, bleken kortere telomeren te hebben. Telomeren zijn stukjes DNA aan het uiteinde van chromosomen, die korter worden bij het ouder worden. Kortere telomeren in vergelijking met leeftijdsgenoten wijzen op snellere veroudering en gezondheidsproblemen zoals ontstekingen, voortkomend uit het langdurig ervaren van stressvolle levensomstandigheden.
Doordat voor allerlei factoren gecontroleerd kon worden (zoals geboortegewicht, leeftijd ouders bij geboorte, opleiding, sociaaleconomische status, gezinssituatie, body mass index, roken, alcoholgebruik, eerdere gezondheidsproblemen), is dit een duidelijke aanwijzing dat langdurige werkloosheid een oorzakelijke rol speelde.
Het ging hier om 31-jarigen, die dus al biologisch aantoonbare negatieve effecten ondervinden van het hebben ervaren van langdurige werkloosheid. Dat geeft te denken over de extreem hoge jeugdwerkloosheidscijfers die onze politieke leiders in Europa, vooral in Griekenland, Spanje, Italië en Portugal, laten bestaan. Weten ze wel wat ze doen?
De Finse onderzoekers volgden een grote groep mensen die in 1966 geboren waren. Degenen die (in 1997) in de voorafgaande drie jaar 500 dagen of meer werkloos waren geweest, bleken kortere telomeren te hebben. Telomeren zijn stukjes DNA aan het uiteinde van chromosomen, die korter worden bij het ouder worden. Kortere telomeren in vergelijking met leeftijdsgenoten wijzen op snellere veroudering en gezondheidsproblemen zoals ontstekingen, voortkomend uit het langdurig ervaren van stressvolle levensomstandigheden.
Doordat voor allerlei factoren gecontroleerd kon worden (zoals geboortegewicht, leeftijd ouders bij geboorte, opleiding, sociaaleconomische status, gezinssituatie, body mass index, roken, alcoholgebruik, eerdere gezondheidsproblemen), is dit een duidelijke aanwijzing dat langdurige werkloosheid een oorzakelijke rol speelde.
Het ging hier om 31-jarigen, die dus al biologisch aantoonbare negatieve effecten ondervinden van het hebben ervaren van langdurige werkloosheid. Dat geeft te denken over de extreem hoge jeugdwerkloosheidscijfers die onze politieke leiders in Europa, vooral in Griekenland, Spanje, Italië en Portugal, laten bestaan. Weten ze wel wat ze doen?
woensdag 20 november 2013
Pesten hoort bij statuscompetitie. Wil je pesten terugdringen, doe dan iets aan de statuscompetitie
In eerdere berichten beweerde ik dat pesten op school voortkomt uit statuscompetitie en dat het naar leeftijd gesegregeerde klassensysteem, naast grote scholen, statuscompetitie aanwakkert. De sociale structuur van een groep van leeftijdsgenoten die elkaar niet goed kennen (nog geen gezamenlijke geschiedenis hebben) is amorf. Kinderen weten nog niet wat ze aan elkaar hebben. Daardoor kan het de kant op gaan van onderling gemeenschapsgedrag (zeg maar, rekening houden met elkaar) of de kant op van statuscompetitie (zeg maar, strijd om wie domineert en wie zich schikt). Zie ook dit bericht.
Leeftijdsverschillen zouden de kans op gemeenschapsgedrag vergroten, want de aanwezigheid van jongere kinderen zet oudere kinderen er gemakkelijk toe aan om zich wat over hen te ontfermen. En dat gedrag is dan meteen voor die jongere kinderen een voorbeeld van hoe ze zich moeten gedragen.
Maar is pesten wel een vorm van statuscompetitie? Het ligt voor de hand om dat te denken, maar zijn er empirische aanwijzingen?
Ja, die zijn er. Zo is er net de studie The Role of Social Goals in Bullies’ and Victims’ Social Information Processing in Response to Ambiguous and Overtly Hostile Provocation (betaalpoort) verschenen, waaruit blijkt dat kinderen (van 7 tot 10 jaar) die pesten of gepest worden op provocaties op een wijze reageren die met statuscompetitiegedrag overeenkomt.
De onderzoekers lieten de kinderen korte scenario's lezen waarin zulke provocaties werden beschreven. Bijvoorbeeld het scenario dat je merkt dat je schoolvriendjes niet met je praten en ontdekt dat dat komt doordat er lelijke dingen over je worden rondverteld. Of een scenario waarin iemand iets vernielt wat jij net met veel zorg gemaakt hebt. Kinderen moesten dan vragen beantwoorden over hoe ze zouden reageren.
Het blijkt dan dat de kinderen die veel pesten bozer en assertiever reageren dan de kinderen die gepest worden. Kinderen die veel gepest worden reageren juist meer met zich te schikken en er in te berusten. Wat samengaat met minder boos worden, wat waarschijnlijk betekent dat ze er in slagen om hun boosheid te onderdrukken.
Dit zijn precies de gedragingen die bij het statuscompetitiepatroon horen: intimidatie en overheersing versus onderdanigheid en berusting. Wat de pesters betreft is er ook de negatieve samenhang met het pogen om een goede relatie in stand te houden, dus met gemeenschapsgedrag. Ze willen intimideren en dat is uiteraard volledig tegengesteld aan het streven naar een goede relatie.
Is het dan ook zo dat pesters meer dan hun slachtoffers gericht zijn op statuscompetitie? In de zin dat ze meer in het algemeen de doelen van de statuscompetitie nastreven? Uit de eerder verschenen studie Empirical Test of Bullies’ Status Goals: Assessing Direct Goals, Aggression, and Prestige is op te maken dat dit inderdaad het geval is. De onderzoekers vroegen kinderen (van 10-11 en 14-15 jaar) hoe belangrijk ze het vonden:
Je kunt dus, met allerlei anti-pestprogramma's, proberen om het pesten terug te dringen, maar als je niets aan de statuscompetitie doet, dan laat je de sociale bron van dat pesten in stand. Want ook als statuscompetitie minder schadelijke vormen aanneemt dan pesten, heeft het negatieve effecten. Zie De stress van statuscompetitie en eenzaamheid.
En leeftijdsmenging is dus een goede manier om iets aan die statuscompetitie te doen.
Leeftijdsverschillen zouden de kans op gemeenschapsgedrag vergroten, want de aanwezigheid van jongere kinderen zet oudere kinderen er gemakkelijk toe aan om zich wat over hen te ontfermen. En dat gedrag is dan meteen voor die jongere kinderen een voorbeeld van hoe ze zich moeten gedragen.
Maar is pesten wel een vorm van statuscompetitie? Het ligt voor de hand om dat te denken, maar zijn er empirische aanwijzingen?
Ja, die zijn er. Zo is er net de studie The Role of Social Goals in Bullies’ and Victims’ Social Information Processing in Response to Ambiguous and Overtly Hostile Provocation (betaalpoort) verschenen, waaruit blijkt dat kinderen (van 7 tot 10 jaar) die pesten of gepest worden op provocaties op een wijze reageren die met statuscompetitiegedrag overeenkomt.
De onderzoekers lieten de kinderen korte scenario's lezen waarin zulke provocaties werden beschreven. Bijvoorbeeld het scenario dat je merkt dat je schoolvriendjes niet met je praten en ontdekt dat dat komt doordat er lelijke dingen over je worden rondverteld. Of een scenario waarin iemand iets vernielt wat jij net met veel zorg gemaakt hebt. Kinderen moesten dan vragen beantwoorden over hoe ze zouden reageren.
Het blijkt dan dat de kinderen die veel pesten bozer en assertiever reageren dan de kinderen die gepest worden. Kinderen die veel gepest worden reageren juist meer met zich te schikken en er in te berusten. Wat samengaat met minder boos worden, wat waarschijnlijk betekent dat ze er in slagen om hun boosheid te onderdrukken.
Dit zijn precies de gedragingen die bij het statuscompetitiepatroon horen: intimidatie en overheersing versus onderdanigheid en berusting. Wat de pesters betreft is er ook de negatieve samenhang met het pogen om een goede relatie in stand te houden, dus met gemeenschapsgedrag. Ze willen intimideren en dat is uiteraard volledig tegengesteld aan het streven naar een goede relatie.
Is het dan ook zo dat pesters meer dan hun slachtoffers gericht zijn op statuscompetitie? In de zin dat ze meer in het algemeen de doelen van de statuscompetitie nastreven? Uit de eerder verschenen studie Empirical Test of Bullies’ Status Goals: Assessing Direct Goals, Aggression, and Prestige is op te maken dat dit inderdaad het geval is. De onderzoekers vroegen kinderen (van 10-11 en 14-15 jaar) hoe belangrijk ze het vonden:
- om zelfbewust over te komen en indruk op anderen te maken
- dat anderen denken dat je slim bent
- dat anderen je respecteren en bewonderen
Je kunt dus, met allerlei anti-pestprogramma's, proberen om het pesten terug te dringen, maar als je niets aan de statuscompetitie doet, dan laat je de sociale bron van dat pesten in stand. Want ook als statuscompetitie minder schadelijke vormen aanneemt dan pesten, heeft het negatieve effecten. Zie De stress van statuscompetitie en eenzaamheid.
En leeftijdsmenging is dus een goede manier om iets aan die statuscompetitie te doen.
maandag 18 november 2013
Wat is het èchte nieuwe wondermiddel tegen depressie?
Wat is er toch met mensen aan de hand dat de kans om depressief te worden zo groot is en steeds maar lijkt toe te nemen?
Volgens het laatste rapport van de World Health Organization zijn er wereldwijd 350 miljoen mensen depressief. Nu kun je zeggen dat dat niet eens zo veel is op een wereldbevolking van meer dan 7 miljard (5 procent). Maar je kunt er ook van uit gaan dat depressie, een hevige en langdurige neerslachtigheid die het dagelijks functioneren aantast, eigenlijk helemaal niet zou moeten voorkomen. Met een evolutionaire blik zou je zeggen dat organismen in de loop van de tijd behoorlijk goed zijn aangepast aan hun omgeving en dat ze daardoor een soort optimale uitdaging ervaren. Waardoor ze zich in hun omgeving thuis voelen. En voldoende competent voelen om het leven aan te kunnen. Chronische neerslachtigheid, met zelfmoordgedachten, past daar niet in.
Met diezelfde evolutionaire blik zou je zeggen dat de kans op depressie groter wordt als een organisme snelle veranderingen in de omgeving meemaakt, zo snel dat de evolutionaire aanpassing dat niet kan bijbenen. De uitdagingen die de omgeving stelt, gaan de mogelijkheden dan te boven. Een chronisch gevoel van hier niet thuis te zijn en van incompetentie, van vervreemding, maakt depressief.
Dat mensen nu al duizenden jaren lang een snel veranderende omgeving meemaken staat buiten kijf. Natuurlijk ook de fysieke, maar toch vooral de sociale omgeving. En de kortste samenvatting van die veranderingen is dat mensen sinds de "Agrarische Revolutie", die eigenlijk geen revolutie was, in hun omgeving veel meer de uitdagingen van de statuscompetitie het hoofd moeten bieden dan in de Paleo Sociale Omgeving gebruikelijk was. Zie dit bericht. En dit bericht.
En het is bekend dat de kans op depressiviteit en suïcide groter is in een cultuur van statuscompetitie. Die wereldwijde toename van depressies is goed te begrijpen als je bedenkt dat ook de cultuur van statuscompetitie wereldwijd is toegenomen. Degenen onder ons die daar qua aanleg het slechtst tegen bestand zijn, worden dan het eerst getroffen. En afhankelijk van de mate waarin die cultuur zich nog meer verbreidt, zal het aantal getroffenen verder toenemen.
Wat te doen? Wat we nu al tientallen jaren doen is er op rekenen dat de farmaceutische industrie een oplossing verzint. Een marktoplossing dus, die er voor zorgt dat er middelen te koop zijn die je kunt slikken en die je minder neerslachtig maken. Antidepressiva. Het zou zo mooi zijn als die ook echt werkten en nog mooier, als er geen vervelende bijwerkingen waren. Dan hoefden we ons immers niet te bekommeren om hoe we onze maatschappij minder statuscompetitief zouden kunnen inrichten. Anders gezegd, we zouden niet hoeven na te denken over hoe we met omwegbeleid de echte, maatschappelijke, oorzaken kunnen aanpakken.
Maar die antidepressiva werken maar heel gebrekkig. Vandaag herinnert Simone Grimm, van de Universiteit van Zürich, ons er aan dat maar ongeveer de helft van de patiënten die een antidepressivum slikken er goed op reageren. En als ze dat al doen, dan kan dat weken of zelfs maanden duren, te lang voor mensen met zelfmoordgedachten.
Maar ze wijst ook op wat misschien een nieuwe doorbraak is in de farmaceutische ontwikkeling: het middel ketamine is de rijzende ster in het onderzoek naar depressie. Ketamine is al bekend als een anestheticum, een verdovend middel, in de diergeneeskunde, en als een pijnstiller in ziekenhuizen bij operaties en andere ingrepen. Maar nu blijkt het ook bij depressie te werken, doordat het na te zijn geïnjecteerd, snel, in minuten of uren, de symptomen er van terugdringt. Een wondermiddel, lijkt het. Het werkt via de neurotransmitter glutamaat. En produceert zo een verandering in de bewustzijnstoestand die wordt omschreven als het oplossen van de grenzen van het zelf en het ervaren van eenheid met de wereld om je heen.
Tja, en zou dat nu juist niet precies de ervaring zijn die je zou hebben als je zou opgroeien en leven in die Paleo Sociale Omgeving, waarin vertrouwde anderen er voor jou als vanzelfsprekend zijn? En jij er voor hen als vanzelfsprekend bent? Waarin je voor anderen een waardevol iemand bent, zonder dat je een schijn hoeft op te houden en zonder dat je je voortdurend moet bewijzen. Waarin je geaccepteerd wordt zoals je bent. Waarin je kortom een zinvol leven kunt leiden?
Hebben we met ketamine dus eindelijk het wondermiddel tegen depressie en voor een zinvol leven? Nee, want natuurlijk zijn er vervelende bijwerkingen. Op het vlak van leren, waarnemen en geheugen. Nog er van afgezien dat de weldadige werking er van weliswaar snel optreedt, maar niet langdurig is.
Misschien is er geen ander middel om een zinvol leven te ervaren dan om ook echt dat zinvolle leven te leiden.
En zit er niets anders op dan, door omwegbeleid, onze maatschappij zo in te richten dat een zinvol leven meer binnen ieders bereik komt.
Volgens het laatste rapport van de World Health Organization zijn er wereldwijd 350 miljoen mensen depressief. Nu kun je zeggen dat dat niet eens zo veel is op een wereldbevolking van meer dan 7 miljard (5 procent). Maar je kunt er ook van uit gaan dat depressie, een hevige en langdurige neerslachtigheid die het dagelijks functioneren aantast, eigenlijk helemaal niet zou moeten voorkomen. Met een evolutionaire blik zou je zeggen dat organismen in de loop van de tijd behoorlijk goed zijn aangepast aan hun omgeving en dat ze daardoor een soort optimale uitdaging ervaren. Waardoor ze zich in hun omgeving thuis voelen. En voldoende competent voelen om het leven aan te kunnen. Chronische neerslachtigheid, met zelfmoordgedachten, past daar niet in.
Met diezelfde evolutionaire blik zou je zeggen dat de kans op depressie groter wordt als een organisme snelle veranderingen in de omgeving meemaakt, zo snel dat de evolutionaire aanpassing dat niet kan bijbenen. De uitdagingen die de omgeving stelt, gaan de mogelijkheden dan te boven. Een chronisch gevoel van hier niet thuis te zijn en van incompetentie, van vervreemding, maakt depressief.
Dat mensen nu al duizenden jaren lang een snel veranderende omgeving meemaken staat buiten kijf. Natuurlijk ook de fysieke, maar toch vooral de sociale omgeving. En de kortste samenvatting van die veranderingen is dat mensen sinds de "Agrarische Revolutie", die eigenlijk geen revolutie was, in hun omgeving veel meer de uitdagingen van de statuscompetitie het hoofd moeten bieden dan in de Paleo Sociale Omgeving gebruikelijk was. Zie dit bericht. En dit bericht.
En het is bekend dat de kans op depressiviteit en suïcide groter is in een cultuur van statuscompetitie. Die wereldwijde toename van depressies is goed te begrijpen als je bedenkt dat ook de cultuur van statuscompetitie wereldwijd is toegenomen. Degenen onder ons die daar qua aanleg het slechtst tegen bestand zijn, worden dan het eerst getroffen. En afhankelijk van de mate waarin die cultuur zich nog meer verbreidt, zal het aantal getroffenen verder toenemen.
Wat te doen? Wat we nu al tientallen jaren doen is er op rekenen dat de farmaceutische industrie een oplossing verzint. Een marktoplossing dus, die er voor zorgt dat er middelen te koop zijn die je kunt slikken en die je minder neerslachtig maken. Antidepressiva. Het zou zo mooi zijn als die ook echt werkten en nog mooier, als er geen vervelende bijwerkingen waren. Dan hoefden we ons immers niet te bekommeren om hoe we onze maatschappij minder statuscompetitief zouden kunnen inrichten. Anders gezegd, we zouden niet hoeven na te denken over hoe we met omwegbeleid de echte, maatschappelijke, oorzaken kunnen aanpakken.
Maar die antidepressiva werken maar heel gebrekkig. Vandaag herinnert Simone Grimm, van de Universiteit van Zürich, ons er aan dat maar ongeveer de helft van de patiënten die een antidepressivum slikken er goed op reageren. En als ze dat al doen, dan kan dat weken of zelfs maanden duren, te lang voor mensen met zelfmoordgedachten.
Maar ze wijst ook op wat misschien een nieuwe doorbraak is in de farmaceutische ontwikkeling: het middel ketamine is de rijzende ster in het onderzoek naar depressie. Ketamine is al bekend als een anestheticum, een verdovend middel, in de diergeneeskunde, en als een pijnstiller in ziekenhuizen bij operaties en andere ingrepen. Maar nu blijkt het ook bij depressie te werken, doordat het na te zijn geïnjecteerd, snel, in minuten of uren, de symptomen er van terugdringt. Een wondermiddel, lijkt het. Het werkt via de neurotransmitter glutamaat. En produceert zo een verandering in de bewustzijnstoestand die wordt omschreven als het oplossen van de grenzen van het zelf en het ervaren van eenheid met de wereld om je heen.
Tja, en zou dat nu juist niet precies de ervaring zijn die je zou hebben als je zou opgroeien en leven in die Paleo Sociale Omgeving, waarin vertrouwde anderen er voor jou als vanzelfsprekend zijn? En jij er voor hen als vanzelfsprekend bent? Waarin je voor anderen een waardevol iemand bent, zonder dat je een schijn hoeft op te houden en zonder dat je je voortdurend moet bewijzen. Waarin je geaccepteerd wordt zoals je bent. Waarin je kortom een zinvol leven kunt leiden?
Hebben we met ketamine dus eindelijk het wondermiddel tegen depressie en voor een zinvol leven? Nee, want natuurlijk zijn er vervelende bijwerkingen. Op het vlak van leren, waarnemen en geheugen. Nog er van afgezien dat de weldadige werking er van weliswaar snel optreedt, maar niet langdurig is.
Misschien is er geen ander middel om een zinvol leven te ervaren dan om ook echt dat zinvolle leven te leiden.
En zit er niets anders op dan, door omwegbeleid, onze maatschappij zo in te richten dat een zinvol leven meer binnen ieders bereik komt.
zondag 17 november 2013
Muziek voor de zondagochtend - Carolina Chocolate Drops
▶ Luminato Festival concert: Carolina Chocolate Drops - YouTube:
'via Blog this'
We moeten de grijze zondag wat opvrolijken. Waarom niet met de geweldige Carolina Chocolate Drops?
'via Blog this'
We moeten de grijze zondag wat opvrolijken. Waarom niet met de geweldige Carolina Chocolate Drops?
vrijdag 15 november 2013
Over de kracht van vertrouwdheid en hechting. En over de film Like Father, Like Son (Soshite chichi ni naru)
De film Like father, Like Son van de Japanse regisseur Hirokazu Kore-eda komt binnenkort in de bioscoop, maar ik zag hem gisteren al bij de Filmclub van 't Hoogt in Utrecht. Zie de trailer onder aan dit bericht. De film gaat over wat het voor twee stellen voor gevolgen heeft dat ze van het ziekenhuis te horen krijgen dat hun beider zesjarige zoontjes na de bevalling op de kraamafdeling zijn verwisseld. En natuurlijk ook over de gevolgen voor die jongetjes.
Wat te doen? De gezinnen maken met elkaar kennis, wisselen foto's uit, maken uitstapjes en gaan bij elkaar op bezoek. Dan volgen wederzijdse logeerpartijtjes. Uiteindelijk, ik zeg nu in een paar woorden wat een emotioneel en ingewikkeld proces is, besluiten ze om te ruilen. De jongetjes gaan naar hun biologische ouders. Maar dat gaat niet werken, om het maar even eenvoudig te zeggen.
Daarbij speelt een tweede thema een rol, namelijk dat de ene vader, die bezig is carrière te maken, ambitieus en veeleisend is en eigenlijk een beetje teleurgesteld in zijn zoon is. Waarna hij dus te horen krijgt dat hij niet de biologische vader is. Daarmee gaat de film ook over hoe je een goede vader bent. De andere vader is dat veel meer. Wat tot verwikkelingen leidt, waar uiteindelijk die ambitieuze vader lessen uit trekt.
Maar het hoofdthema van de film is wat er gebeurt als biologische verwantschap en gehechtheid niet blijken samen te vallen. En over het vreselijke conflict waar mensen dan in terecht komen. De film maakt heel indringend de kracht van hechting duidelijk. Die het eigenlijk volstrekt onmogelijk maakt dat je het jongetje dat je zes jaar bij je hebt gehad en als vanzelfsprekend als je kind beschouwde, gaat inruilen voor het jongetje dat je biologische zoon blijkt te zijn en die die zes jaar in een ander gezin is opgegroeid. Onmogelijk in de zin van emotioneel niet te dragen.
We hechten ons aan dat wat vertrouwd is of vertrouwd raakt. Door die vertrouwdheid wordt de ander een deel van onszelf. Waardoor het verliezen van die ander, snijden in ons zelf is. Zie over die krachtige werking van vertrouwdheid en de hechting die daarmee samenhangt ook dit bericht en dit bericht en dit bericht. En bedenk dat ons vermogen tot hechting aan vertrouwde anderen, die dus niet biologisch verwant hoeven te zijn, de grondslag heeft gelegd voor de typisch menselijke vorm van het coöperatief grootbrengen van kinderen. (Update. En bedenk dat dat vermogen tot hechting ook biologie is.)
In die zin vertelt de film ook een verhaal over onze huidige maatschappij, waarin gezinnen nogal sociaal geïsoleerd zijn. Waardoor wij en onze kinderen ons wel heel exclusief aan elkaar hechten. Vandaar die emotionele onmogelijkheid waar ik het hierboven over had. Wat dat aangaat is het slot van de film interessant. Dat slot suggereert namelijk dat die twee gezinnen beginnen te begrijpen dat ze niet meer zonder elkaar kunnen. Zie hier ook een interessant interview met de regisseur.
Ga kijken, die film.
Wat te doen? De gezinnen maken met elkaar kennis, wisselen foto's uit, maken uitstapjes en gaan bij elkaar op bezoek. Dan volgen wederzijdse logeerpartijtjes. Uiteindelijk, ik zeg nu in een paar woorden wat een emotioneel en ingewikkeld proces is, besluiten ze om te ruilen. De jongetjes gaan naar hun biologische ouders. Maar dat gaat niet werken, om het maar even eenvoudig te zeggen.
Daarbij speelt een tweede thema een rol, namelijk dat de ene vader, die bezig is carrière te maken, ambitieus en veeleisend is en eigenlijk een beetje teleurgesteld in zijn zoon is. Waarna hij dus te horen krijgt dat hij niet de biologische vader is. Daarmee gaat de film ook over hoe je een goede vader bent. De andere vader is dat veel meer. Wat tot verwikkelingen leidt, waar uiteindelijk die ambitieuze vader lessen uit trekt.
Maar het hoofdthema van de film is wat er gebeurt als biologische verwantschap en gehechtheid niet blijken samen te vallen. En over het vreselijke conflict waar mensen dan in terecht komen. De film maakt heel indringend de kracht van hechting duidelijk. Die het eigenlijk volstrekt onmogelijk maakt dat je het jongetje dat je zes jaar bij je hebt gehad en als vanzelfsprekend als je kind beschouwde, gaat inruilen voor het jongetje dat je biologische zoon blijkt te zijn en die die zes jaar in een ander gezin is opgegroeid. Onmogelijk in de zin van emotioneel niet te dragen.
We hechten ons aan dat wat vertrouwd is of vertrouwd raakt. Door die vertrouwdheid wordt de ander een deel van onszelf. Waardoor het verliezen van die ander, snijden in ons zelf is. Zie over die krachtige werking van vertrouwdheid en de hechting die daarmee samenhangt ook dit bericht en dit bericht en dit bericht. En bedenk dat ons vermogen tot hechting aan vertrouwde anderen, die dus niet biologisch verwant hoeven te zijn, de grondslag heeft gelegd voor de typisch menselijke vorm van het coöperatief grootbrengen van kinderen. (Update. En bedenk dat dat vermogen tot hechting ook biologie is.)
In die zin vertelt de film ook een verhaal over onze huidige maatschappij, waarin gezinnen nogal sociaal geïsoleerd zijn. Waardoor wij en onze kinderen ons wel heel exclusief aan elkaar hechten. Vandaar die emotionele onmogelijkheid waar ik het hierboven over had. Wat dat aangaat is het slot van de film interessant. Dat slot suggereert namelijk dat die twee gezinnen beginnen te begrijpen dat ze niet meer zonder elkaar kunnen. Zie hier ook een interessant interview met de regisseur.
Ga kijken, die film.
woensdag 13 november 2013
Over de herdenking van de Reichspogromnacht - Heute vor 75 Jahren | Vor, während und nach der Reichspogromnacht
Heute vor 75 Jahren | Vor, während und nach der Reichspogromnacht:
'via Blog this'
Op 9 november 1938 vond in Duitsland de Reichspogromnacht plaats. Honderden Joden werden vermoord of tot zelfmoord gedwongen. Synagogen en Joodse winkels en woningen werden in brand gestoken en vernield. In het hele land werden Joden mishandeld en vernederd. Het bleek dat gewone mensen kunnen worden opgezweept, en zich kunnen laten opzwepen, tot collectieve vernedering en kwelling van een groep medeburgers. En het bleek dat veel andere gewone burgers in staat waren om daarbij toe te kijken of de andere kant op te kijken. En het bleek dat de overheidsmacht in handen kan komen van mensen die tot zulke gruwelen aanzetten. Later namen de gruwelen de omvang aan van de Holocaust.
De vorige alinea is met moeite opgeschreven. Want hoe kun je in een paar regels zulke vreselijke gebeurtenissen beschrijven? Vaak zie je daar dus maar van af. Maar het is goed dat de Reichspogromnacht (in het verleden vaak als Kristallnacht aangeduid) in de media is herdacht. Ik zag voor de Duitse televisie de indrukwekkende documentaire Vorspiel zur Tragödie.
Maar even indrukwekkend vind ik het project Heute voor 75 Jahren van vijf Duitse historici, waarin zij op basis van alle beschikbare historische bronnen de gebeurtenissen via Twitter hebben beschreven alsof ze actueel plaats vonden. Zie bovenaan dit bericht de link naar de website van het project, waar je alle 374 tweets (tot nu toe) kunt lezen. Ik heb dat de afgelopen dagen gedaan, samen met bijna 11.000 andere volgers.
Er is ook kritiek. Zulke gruwelen horen niet in deze vorm te worden gegoten. Daar zit wel wat in, maar toch overheerst mijn bewondering voor het project. Want je wordt wel heel direct geconfronteerd met het gegeven dat zulke wandaden wel degelijk door gewone mensen in gewone straten kunnen worden gepleegd. De maatschappelijke en sociale omstandigheden kunnen vormen aannemen waarin de menselijke lust tot vernederen aan de oppervlakte komt. Dat mogen we nooit over het hoofd zien.
Update. Zie nu ook History Comes To Life With Tweets, vandaag in de New York Times.
'via Blog this'
Op 9 november 1938 vond in Duitsland de Reichspogromnacht plaats. Honderden Joden werden vermoord of tot zelfmoord gedwongen. Synagogen en Joodse winkels en woningen werden in brand gestoken en vernield. In het hele land werden Joden mishandeld en vernederd. Het bleek dat gewone mensen kunnen worden opgezweept, en zich kunnen laten opzwepen, tot collectieve vernedering en kwelling van een groep medeburgers. En het bleek dat veel andere gewone burgers in staat waren om daarbij toe te kijken of de andere kant op te kijken. En het bleek dat de overheidsmacht in handen kan komen van mensen die tot zulke gruwelen aanzetten. Later namen de gruwelen de omvang aan van de Holocaust.
De vorige alinea is met moeite opgeschreven. Want hoe kun je in een paar regels zulke vreselijke gebeurtenissen beschrijven? Vaak zie je daar dus maar van af. Maar het is goed dat de Reichspogromnacht (in het verleden vaak als Kristallnacht aangeduid) in de media is herdacht. Ik zag voor de Duitse televisie de indrukwekkende documentaire Vorspiel zur Tragödie.
Maar even indrukwekkend vind ik het project Heute voor 75 Jahren van vijf Duitse historici, waarin zij op basis van alle beschikbare historische bronnen de gebeurtenissen via Twitter hebben beschreven alsof ze actueel plaats vonden. Zie bovenaan dit bericht de link naar de website van het project, waar je alle 374 tweets (tot nu toe) kunt lezen. Ik heb dat de afgelopen dagen gedaan, samen met bijna 11.000 andere volgers.
Er is ook kritiek. Zulke gruwelen horen niet in deze vorm te worden gegoten. Daar zit wel wat in, maar toch overheerst mijn bewondering voor het project. Want je wordt wel heel direct geconfronteerd met het gegeven dat zulke wandaden wel degelijk door gewone mensen in gewone straten kunnen worden gepleegd. De maatschappelijke en sociale omstandigheden kunnen vormen aannemen waarin de menselijke lust tot vernederen aan de oppervlakte komt. Dat mogen we nooit over het hoofd zien.
Update. Zie nu ook History Comes To Life With Tweets, vandaag in de New York Times.
Verklaart onze behoefte aan het spontane dat wij natuur en sociale contacten nodig hebben?
Hebben wij mensen een behoefte aan het spontane? En heeft dat er misschien iets mee te maken dat wij contact met de natuur en contact met andere mensen nodig hebben?
Deze vragen kwamen bij mij op door het onderzoek dat laat zien dat mensen minder kortzichtig worden na contact met de natuur te hebben gehad. Dit in vergelijking met contact met een gebouwde omgeving. Zie het bericht Contact met de natuur maakt minder kortzichtig.
En ook doordat ik daarna nog de studie Can Nature Make Us More Caring? Effects of Immersion in Nature on Intrinsic Aspirations and Generosity (pdf) tegenkwam, waaruit blijkt dat contact met de natuur onze intrinsieke motivaties verhoogt. Dat wil zeggen dat we meer gericht zijn op het ontwikkelen en onderhouden van goede contacten met anderen en meer op pro-sociaal gedrag en het welzijn van de gemeenschap om ons heen. Zulke intrinsieke motivaties zijn goed voor ons, want we ontlenen er energie aan, we voelen ons er beter door en we bevorderen er zelfs onze gezondheid mee. Dat alles in vergelijking met extrinsieke motivaties, zoals die naar rijkdom en beroemdheid, die juist slecht voor ons zijn en die door een stedelijke omgeving worden aangewakkerd.
Naast contact met de natuur is natuurlijk ook contact met andere mensen goed voor ons. Zie alle berichten op dit blog over sociale omgeving en gezondheid (klik op het label "gezondheid" in de rechterkolom).
Is er iets in ons dat maakt dat wij contact met de natuur en contact met andere mensen nodig hebben? Ik bedacht dat dat "iets" misschien wel onze behoefte aan het spontane is. Daarmee bedoel ik de behoefte aan het ervaren van verandering en ontwikkeling buiten ons die zich zonder ons toedoen voltrekken. Spontaan dus, in tegenstelling tot wat kunstmatig en gemaakt is.
In de natuur maken we mee wat zijn gang gaat, de loop van dag en nacht en van de seizoenen. Bij alles wat we zien, weten we dat het (kort) daarvoor anders was en dat het (kort) daarna ook weer anders zal zijn. En we zien ontwikkelingen op langere termijn, bomen die de zware storm niet hebben doorstaan, veranderingen van vegetatie. En als die processen ongestoord hun gang kunnen gaan, zoals in de "echte" wildernis, dan vinden we dat aangenamer en interessanter dan wanneer het om gemaakte of beheerste natuur gaat, zoals in parken en plantsoenen. Maar ook die laatste natuur is toch weer aangenamer en interessanter dan de gebouwde omgeving. Straten en gebouwen gaan niet hun eigen gang. Hoewel ze puur esthetisch mooi of lelijk kunnen zijn. Als ze esthetisch mooi zijn, vinden we dat even aangenaam, maar we ervaren geen spontane ontwikkeling en verandering.
Die zelfde ontwikkeling en spontaniteit ervaren we natuurlijk in de omgang met andere mensen. Net als de natuur, gaan ook andere mensen hun gang en als we ze na een tussenpoos weer tegenkomen, hebben ze ons iets te vertellen. Iets wat we zelf niet hadden bedacht en dat iets aan ons toevoegt.
Dát is er ook een oorzaak van dat we lang alleen zijn, laat staan eenzaamheid, zo slecht verdragen. Als je alleen woont en na een dag werken thuiskomt, is het toch even een onaangenaam gevoel te zien dat er sinds je vertrok in huis niets veranderd is. Alles ligt nog op dezelfde plek als waar je het 's ochtends achter liet. Er is niets spontaans buiten je zelf om gebeurd. Nog er van afgezien dat er niemand is die wat te vertellen heeft.
Wat we dan vaak doen is de televisie aanzetten. En raad eens, wat vinden we dan het leukst om naar te kijken? Andere mensen die praten, liefst de bekende gezichten, in talkshows, sitcoms, spelletjes en series. En: natuurprogramma's over imposante landschappen ver weg of over de wisseling van de seizoenen dicht bij huis. Denk maar even aan Vroege Vogels en aan BBC Nature. En natuurlijk aan die vele prachtige (!) series van David Attenborough.
En wat doen we in die gebouwde omgeving van de stad het liefst? Als we daar dan toch moeten zijn? Een "terrasje pakken" en naar andere mensen kijken. Andere mensen die hun eigen gang gaan, we raken er niet op uitgekeken.
Deze vragen kwamen bij mij op door het onderzoek dat laat zien dat mensen minder kortzichtig worden na contact met de natuur te hebben gehad. Dit in vergelijking met contact met een gebouwde omgeving. Zie het bericht Contact met de natuur maakt minder kortzichtig.
En ook doordat ik daarna nog de studie Can Nature Make Us More Caring? Effects of Immersion in Nature on Intrinsic Aspirations and Generosity (pdf) tegenkwam, waaruit blijkt dat contact met de natuur onze intrinsieke motivaties verhoogt. Dat wil zeggen dat we meer gericht zijn op het ontwikkelen en onderhouden van goede contacten met anderen en meer op pro-sociaal gedrag en het welzijn van de gemeenschap om ons heen. Zulke intrinsieke motivaties zijn goed voor ons, want we ontlenen er energie aan, we voelen ons er beter door en we bevorderen er zelfs onze gezondheid mee. Dat alles in vergelijking met extrinsieke motivaties, zoals die naar rijkdom en beroemdheid, die juist slecht voor ons zijn en die door een stedelijke omgeving worden aangewakkerd.
Naast contact met de natuur is natuurlijk ook contact met andere mensen goed voor ons. Zie alle berichten op dit blog over sociale omgeving en gezondheid (klik op het label "gezondheid" in de rechterkolom).
Is er iets in ons dat maakt dat wij contact met de natuur en contact met andere mensen nodig hebben? Ik bedacht dat dat "iets" misschien wel onze behoefte aan het spontane is. Daarmee bedoel ik de behoefte aan het ervaren van verandering en ontwikkeling buiten ons die zich zonder ons toedoen voltrekken. Spontaan dus, in tegenstelling tot wat kunstmatig en gemaakt is.
In de natuur maken we mee wat zijn gang gaat, de loop van dag en nacht en van de seizoenen. Bij alles wat we zien, weten we dat het (kort) daarvoor anders was en dat het (kort) daarna ook weer anders zal zijn. En we zien ontwikkelingen op langere termijn, bomen die de zware storm niet hebben doorstaan, veranderingen van vegetatie. En als die processen ongestoord hun gang kunnen gaan, zoals in de "echte" wildernis, dan vinden we dat aangenamer en interessanter dan wanneer het om gemaakte of beheerste natuur gaat, zoals in parken en plantsoenen. Maar ook die laatste natuur is toch weer aangenamer en interessanter dan de gebouwde omgeving. Straten en gebouwen gaan niet hun eigen gang. Hoewel ze puur esthetisch mooi of lelijk kunnen zijn. Als ze esthetisch mooi zijn, vinden we dat even aangenaam, maar we ervaren geen spontane ontwikkeling en verandering.
Die zelfde ontwikkeling en spontaniteit ervaren we natuurlijk in de omgang met andere mensen. Net als de natuur, gaan ook andere mensen hun gang en als we ze na een tussenpoos weer tegenkomen, hebben ze ons iets te vertellen. Iets wat we zelf niet hadden bedacht en dat iets aan ons toevoegt.
Dát is er ook een oorzaak van dat we lang alleen zijn, laat staan eenzaamheid, zo slecht verdragen. Als je alleen woont en na een dag werken thuiskomt, is het toch even een onaangenaam gevoel te zien dat er sinds je vertrok in huis niets veranderd is. Alles ligt nog op dezelfde plek als waar je het 's ochtends achter liet. Er is niets spontaans buiten je zelf om gebeurd. Nog er van afgezien dat er niemand is die wat te vertellen heeft.
Wat we dan vaak doen is de televisie aanzetten. En raad eens, wat vinden we dan het leukst om naar te kijken? Andere mensen die praten, liefst de bekende gezichten, in talkshows, sitcoms, spelletjes en series. En: natuurprogramma's over imposante landschappen ver weg of over de wisseling van de seizoenen dicht bij huis. Denk maar even aan Vroege Vogels en aan BBC Nature. En natuurlijk aan die vele prachtige (!) series van David Attenborough.
En wat doen we in die gebouwde omgeving van de stad het liefst? Als we daar dan toch moeten zijn? Een "terrasje pakken" en naar andere mensen kijken. Andere mensen die hun eigen gang gaan, we raken er niet op uitgekeken.
maandag 11 november 2013
Over de negatieve lange termijn-effecten van pesten en gepest worden op jonge leeftijd
Het is zo langzamerhand bekend dat wij voor onze opgroeiende kinderen sociale omgevingen creëren die sterk leeftijdshomogeen zijn en daardoor gemakkelijk statuscompetitie uitlokken. En een onderdeel van statuscompetitie is het pesten en gepest worden. Zier hier en hier en hier. Ook is bekend dat gepest worden voor kinderen heel negatieve gevolgen heeft. Maar hoe zit het met de gevolgen op langere termijn?
Daar over komen we meer te weten door de studie Impact of Bullying in Childhood on Adult Health, Wealth, Crime, and Social Outcomes (pdf). In de Verenigde Staten werden kinderen gevolgd tot ze 24 tot 26 jaar waren. Tussen hun negende en zestiende jaar waren ze een aantal keren ondervraagd over of ze gepest werden, of ze zelf pestten of allebei. Ook was hun gezinssituatie bekend (sociaaleconomische status, gezinssamenstelling, echtscheiding ouders, geweld, misbruik, conflicten) en was bekend of en zo ja, welke, psychiatrische problemen hadden (depressie, angststoornis, ernstige gedragsproblemen).
Het blijkt dan dat kinderen die meer betrokken waren bij pesten, als alleen slachtoffer of als slachtoffer én dader, er als jongvolwassene slechter aan toe waren qua gezondheid. Ook hadden ze een lager inkomen en hadden ze minder, en minder positieve, sociale contacten. Omdat deze verbanden bleven bestaan bij controle voor vroegere gezinssituatie en psychiatrische problemen, lijkt het zo te zijn dat betrokkenheid bij pesten een oorzakelijke rol speelde.
De negatieve effecten waren het grootst voor degenen die zowel gepest werden als zelf pestten. En ze waren groter naarmate die betrokkenheid bij pesten langer geduurd had. Gepest worden en het "terug pesten" zijn stressvolle gebeurtenissen die hun sporen nalaten. Zoals je chronisch bedreigd voelen, waardoor je immuunsysteem slechter gaat functioneren.
Maar, heel opvallend, degenen die alleen gepest hadden, zonder zelf gepest te worden, hadden daar geen enkele last aan overgehouden. Ze waren op jongvolwassen leeftijd even gezond, verdienden evenveel en hadden evenveel sociale contacten dan degenen die nooit bij pesten waren betrokken geweest. De pesters die kennelijk in staat waren geweest om zelf gepest worden te voorkomen, hadden geen negatieve effecten ondervonden.
Terwijl mensen ooit, lang geleden, in de Paleo Sociale Omgeving heel goed in staat waren om de statuscompetitie en het daarmee gepaard gaande pesten en vernederen, te onderdrukken, slagen wij daar in onze huidige maatschappij niet in. We weten niet hoe de kwetsbare en minder sociaal weerbare kinderen te beschermen. Omdat we sociale omgevingen creëren, op school en op straat, waarin de verleiding tot statuscompetitie groot is en waarin pesters ongemoeid worden gelaten. Onze maatschappij is zo ingericht dat je zonder kleerscheuren op te lopen anderen kunt vernederen. Als we nou eens begonnen met onze kinderen minder in leeftijdshomogene groepen op te laten groeien.
Daar over komen we meer te weten door de studie Impact of Bullying in Childhood on Adult Health, Wealth, Crime, and Social Outcomes (pdf). In de Verenigde Staten werden kinderen gevolgd tot ze 24 tot 26 jaar waren. Tussen hun negende en zestiende jaar waren ze een aantal keren ondervraagd over of ze gepest werden, of ze zelf pestten of allebei. Ook was hun gezinssituatie bekend (sociaaleconomische status, gezinssamenstelling, echtscheiding ouders, geweld, misbruik, conflicten) en was bekend of en zo ja, welke, psychiatrische problemen hadden (depressie, angststoornis, ernstige gedragsproblemen).
Het blijkt dan dat kinderen die meer betrokken waren bij pesten, als alleen slachtoffer of als slachtoffer én dader, er als jongvolwassene slechter aan toe waren qua gezondheid. Ook hadden ze een lager inkomen en hadden ze minder, en minder positieve, sociale contacten. Omdat deze verbanden bleven bestaan bij controle voor vroegere gezinssituatie en psychiatrische problemen, lijkt het zo te zijn dat betrokkenheid bij pesten een oorzakelijke rol speelde.
De negatieve effecten waren het grootst voor degenen die zowel gepest werden als zelf pestten. En ze waren groter naarmate die betrokkenheid bij pesten langer geduurd had. Gepest worden en het "terug pesten" zijn stressvolle gebeurtenissen die hun sporen nalaten. Zoals je chronisch bedreigd voelen, waardoor je immuunsysteem slechter gaat functioneren.
Maar, heel opvallend, degenen die alleen gepest hadden, zonder zelf gepest te worden, hadden daar geen enkele last aan overgehouden. Ze waren op jongvolwassen leeftijd even gezond, verdienden evenveel en hadden evenveel sociale contacten dan degenen die nooit bij pesten waren betrokken geweest. De pesters die kennelijk in staat waren geweest om zelf gepest worden te voorkomen, hadden geen negatieve effecten ondervonden.
Terwijl mensen ooit, lang geleden, in de Paleo Sociale Omgeving heel goed in staat waren om de statuscompetitie en het daarmee gepaard gaande pesten en vernederen, te onderdrukken, slagen wij daar in onze huidige maatschappij niet in. We weten niet hoe de kwetsbare en minder sociaal weerbare kinderen te beschermen. Omdat we sociale omgevingen creëren, op school en op straat, waarin de verleiding tot statuscompetitie groot is en waarin pesters ongemoeid worden gelaten. Onze maatschappij is zo ingericht dat je zonder kleerscheuren op te lopen anderen kunt vernederen. Als we nou eens begonnen met onze kinderen minder in leeftijdshomogene groepen op te laten groeien.
zondag 10 november 2013
Muziek voor de zondagochtend- Johannes Brahms: String Quintet No. 2 in G Major, Op. 111 - YouTube
▶ Johannes Brahms: String Quintet No. 2 in G Major, Op. 111 - YouTube:
'via Blog this'
Donderdag was ik bij de openbare repetitie van het Radio Kamer Orkest o.l.v. concertmeester Gordan Nikolic in De Koepel in Amsterdam. Ze repeteerden werk van Haydn en Purcell, samen met mezzosopraan Virpi Räsänen, en de strijkorkestversie van Brahms Tweede Strijkkwintet.
Het programma wordt uitgevoerd onder de titel Liefde en Verdriet. Concerten zijn er nog op 12 en 15 november in het Concertgebouw, Amsterdam. Een aanrader. Hierboven de link naar dat Strijkkwintet in de oorspronkelijke versie. Wat een geweldige muziek!
'via Blog this'
Donderdag was ik bij de openbare repetitie van het Radio Kamer Orkest o.l.v. concertmeester Gordan Nikolic in De Koepel in Amsterdam. Ze repeteerden werk van Haydn en Purcell, samen met mezzosopraan Virpi Räsänen, en de strijkorkestversie van Brahms Tweede Strijkkwintet.
Het programma wordt uitgevoerd onder de titel Liefde en Verdriet. Concerten zijn er nog op 12 en 15 november in het Concertgebouw, Amsterdam. Een aanrader. Hierboven de link naar dat Strijkkwintet in de oorspronkelijke versie. Wat een geweldige muziek!
zaterdag 9 november 2013
Is het Onvoorwaardelijk Basis Inkomen het sluitstuk in de opbouw van de verzorgingsstaat?
Dat armoede op zich een oorzaak is van slechter cognitief functioneren en dat armen het geld dat ze krijgen gebruiken om aan de armoede te ontsnappen, zijn extra argumenten die pleiten voor de invoering van een Onvoorwaardelijk Basis Inkomen (OBI). Zie (nog eens) dit bericht. Die mogelijke invoering van het OBI is actueel door het Europese Burgerinitiatief voor een Onvoorwaardelijk Basisinkomen. Zie de website van dat initiatief en de website van de Nederlandse Vereniging Basisinkomen.
Eerlijk gezegd was ik tot voor kort niet op de hoogte van dat Europese Burgerinitiatief. Omdat ik het OBI een intrigerend idee vind, ben ik me er een klein beetje in gaan verdiepen. Al was het maar om de voornaamste argumenten er voor te achterhalen. Ik kwam terecht bij dit artikel (pdf) van Loek Groot (van 1997) en dit inleidende hoofdstuk (pdf) van het boek Basic Income on the Agenda: Policy Objectives and Political Chances (2000) van Loek Groot en Robert van der Veen. Wat leverde dat op?
Het OBI zou best eens een verstandige oplossing kunnen zijn voor de twee grote problemen waar de verzorgingsstaat mee te maken heeft. Het eerste probleem is dat van de armoedeval, waarin we uitkeringstrekkers terecht laten komen. Het aanvaarden van een baan vanuit een uitkeringssituatie levert vaak weinig extra's op en kan zelfs een financiële achteruitgang betekenen. Dat maakt de gemiddelde uitkeringsduur waarschijnlijk langer dan anders het geval was.
En het tweede probleem is dat de verzorgingsstaat nu moeite heeft om grote en langdurige werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te voorkomen. Het marktmechanisme zorgt er niet als vanzelf voor dat iedereen, ook degenen met weinig opleiding en vaardigheden die nodig zijn voor het functioneren in een arbeidsorganisatie, te werk gesteld kan worden. De productiviteit van hun arbeid is zo laag, vaak lager dan de hoogte van het minimumloon, dat er op de arbeidsmarkt weinig vraag naar is. Arbeidsorganisaties en de arbeidsmarkt zijn als moderne uitvindingen niet als vanzelfsprekend voor iedereen geschikte omgevingen om succesvol in te kunnen functioneren. Ook als overheden het doel van volledige werkgelegenheid serieus zouden nastreven, wat ze tegenwoordig nalaten, dan blijft dit een probleem. Oplossingen daarvoor, zoals het quotum arbeidsgehandicapten en de sociale werkplaatsen die binnen het huidige stelsel van de verzorgingsstaat blijven, lijken niet goed te werken.
Het OBI verschaft voor beide problemen een oplossing. Iedereen (boven de 18) heeft dat basisinkomen en alles wat hij of zij daar bovenop verdient is extra inkomen. Weg armoedeval. En iedereen met een arbeidsproductiviteit die hoger dan nul is, kan profijtelijk worden aangesteld tegen het loon dat met die productiviteit in overeenstemming is. Dat kan dus een laag loon zijn, omdat er al dat basisinkomen is. Daarmee zou ook de werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt verleden tijd zijn.
Oké, maar zo'n basisinkomen zal toch wel veel meer voeten in de aarde hebben? Moeten de belastingen niet verhoogd worden om al dat geld op te brengen? Ja, dat lijkt waarschijnlijk. Maar daar staan veel besparingen tegenover. Zoals op het verstrekkingen- en controleapparaat van de huidige uitkeringen.
En het basisinkomen vergroot de countervailing power van de werknemers. Je hoeft niet meer elke rotbaan te accepteren als je een inkomen, ook al is dat laag, achter de hand hebt. Dat kan werkgevers er toe brengen zich meer uit eigen beweging in te spannen om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Waardoor de arbeidsomstandighedenwetgeving misschien wel overbodig wordt, evenals de omvangrijke organisatie daaromheen.
Ook zou het kunnen dat het basisinkomen mensen in staat stelt om betere afwegingen te maken tussen werk en andere belangrijke bezigheden. Zoals mantelzorg, informele hulpverlening, vrijwilligerswerk en buurt- en andere sociale activiteiten. Die ook heel belangrijk zijn voor het welzijn en de gezondheid van mensen. Als we de participatiemaatschappij willen, dan moeten we misschien wel de verzorgingsstaat vervolmaken door de invoering van een basisinkomen.
Maar het is natuurlijk ook weer niet realistisch om te denken dat je van te voren alle gedragseffecten van die invoering kunt inschatten en modelleren. Dat pleit er voor om te beginnen met experimenten en met een gefaseerde invoering, waardoor je stapsgewijs meer over die effecten te weten komt. Op de website van de vereniging Basisinkomen vind je een uitgewerkt stappenplan.
Eerlijk gezegd was ik tot voor kort niet op de hoogte van dat Europese Burgerinitiatief. Omdat ik het OBI een intrigerend idee vind, ben ik me er een klein beetje in gaan verdiepen. Al was het maar om de voornaamste argumenten er voor te achterhalen. Ik kwam terecht bij dit artikel (pdf) van Loek Groot (van 1997) en dit inleidende hoofdstuk (pdf) van het boek Basic Income on the Agenda: Policy Objectives and Political Chances (2000) van Loek Groot en Robert van der Veen. Wat leverde dat op?
Het OBI zou best eens een verstandige oplossing kunnen zijn voor de twee grote problemen waar de verzorgingsstaat mee te maken heeft. Het eerste probleem is dat van de armoedeval, waarin we uitkeringstrekkers terecht laten komen. Het aanvaarden van een baan vanuit een uitkeringssituatie levert vaak weinig extra's op en kan zelfs een financiële achteruitgang betekenen. Dat maakt de gemiddelde uitkeringsduur waarschijnlijk langer dan anders het geval was.
En het tweede probleem is dat de verzorgingsstaat nu moeite heeft om grote en langdurige werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te voorkomen. Het marktmechanisme zorgt er niet als vanzelf voor dat iedereen, ook degenen met weinig opleiding en vaardigheden die nodig zijn voor het functioneren in een arbeidsorganisatie, te werk gesteld kan worden. De productiviteit van hun arbeid is zo laag, vaak lager dan de hoogte van het minimumloon, dat er op de arbeidsmarkt weinig vraag naar is. Arbeidsorganisaties en de arbeidsmarkt zijn als moderne uitvindingen niet als vanzelfsprekend voor iedereen geschikte omgevingen om succesvol in te kunnen functioneren. Ook als overheden het doel van volledige werkgelegenheid serieus zouden nastreven, wat ze tegenwoordig nalaten, dan blijft dit een probleem. Oplossingen daarvoor, zoals het quotum arbeidsgehandicapten en de sociale werkplaatsen die binnen het huidige stelsel van de verzorgingsstaat blijven, lijken niet goed te werken.
Het OBI verschaft voor beide problemen een oplossing. Iedereen (boven de 18) heeft dat basisinkomen en alles wat hij of zij daar bovenop verdient is extra inkomen. Weg armoedeval. En iedereen met een arbeidsproductiviteit die hoger dan nul is, kan profijtelijk worden aangesteld tegen het loon dat met die productiviteit in overeenstemming is. Dat kan dus een laag loon zijn, omdat er al dat basisinkomen is. Daarmee zou ook de werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt verleden tijd zijn.
Oké, maar zo'n basisinkomen zal toch wel veel meer voeten in de aarde hebben? Moeten de belastingen niet verhoogd worden om al dat geld op te brengen? Ja, dat lijkt waarschijnlijk. Maar daar staan veel besparingen tegenover. Zoals op het verstrekkingen- en controleapparaat van de huidige uitkeringen.
En het basisinkomen vergroot de countervailing power van de werknemers. Je hoeft niet meer elke rotbaan te accepteren als je een inkomen, ook al is dat laag, achter de hand hebt. Dat kan werkgevers er toe brengen zich meer uit eigen beweging in te spannen om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Waardoor de arbeidsomstandighedenwetgeving misschien wel overbodig wordt, evenals de omvangrijke organisatie daaromheen.
Ook zou het kunnen dat het basisinkomen mensen in staat stelt om betere afwegingen te maken tussen werk en andere belangrijke bezigheden. Zoals mantelzorg, informele hulpverlening, vrijwilligerswerk en buurt- en andere sociale activiteiten. Die ook heel belangrijk zijn voor het welzijn en de gezondheid van mensen. Als we de participatiemaatschappij willen, dan moeten we misschien wel de verzorgingsstaat vervolmaken door de invoering van een basisinkomen.
Maar het is natuurlijk ook weer niet realistisch om te denken dat je van te voren alle gedragseffecten van die invoering kunt inschatten en modelleren. Dat pleit er voor om te beginnen met experimenten en met een gefaseerde invoering, waardoor je stapsgewijs meer over die effecten te weten komt. Op de website van de vereniging Basisinkomen vind je een uitgewerkt stappenplan.
woensdag 6 november 2013
Contact met de natuur maakt minder kortzichtig
Je bent kortzichtig als je voor de korte termijn-beloningen gaat. Ook als
je door daar van af te zien, op een later tijdstip een grotere beloning zou
kunnen krijgen. Pakken wat je pakken kunt, is dan je devies. Anders gezegd: je
verdisconteert de toekomst in hoge mate bij de bepaling van de waarde van een
beloning.
Dat is een gedragspatroon dat past bij de strategie van de snelle levensloop. Er zijn
aanwijzingen dat mensen "kiezen" voor die strategie als ze opgroeien
of leven in een instabiele en onveilige sociale omgeving, met een daardoor
lagere verwachte levensduur. Onderdeel van die strategie is bijvoorbeeld ook de
snellere reproductie. Zo kregen meisjes in buurten van Chicago met een
gemiddeld lagere levensverwachting eerder hun eerste kind dan meisjes in
buurten met een hogere levensverwachting.
Er is nu onderzoek dat laat zien dat mensen minder kortzichtig worden als
ze in aanraking komen met de natuur. In vergelijking met het in aanraking komen
met een stedelijke omgeving. Het gaat om de studie Do Natural Landscapes Reduce Future Discounting? van onderzoekers
van de Vrije Universiteit, Amsterdam. Proefpersonen deden een test voor de mate
waarin ze de toekomst verdisconteren, zeg maar voor de mate van
kortzichtigheid, nadat ze op het beeldscherm natuurlijke landschappen hadden
voorbij zien komen of beelden van stedelijke scènes. Dus bomen, groen en
bloemen versus straten en gebouwen.
Het bekeken hebben van die natuurlijke of die stedelijke landschappen
blijkt dan van invloed te zijn op de uitslag van die test. Na de natuurlijke
landschappen te hebben gezien, ben je minder kortzichtig. Je kiest meer voor
een grotere toekomstige beloning dan voor een kleinere die je meteen in handen
valt. In het onderzoek ging het om de kans op 100 euro nu of dezelfde kans op
een groter bedrag oplopend tot 170 euro over 90 dagen.
Ook lieten de onderzoekers proefpersonen een stukje door het Amsterdamse
Bos wandelen of een stukje door de Zuidas. Met dezelfde resultaten voor de mate
van kortzichtigheid daarna. Over het hele onderzoek genomen was de mate van
kortzichtigheid na het contact met de natuur 10-16 procent lager dan na contact
met een stedelijke omgeving.
Dit effect kwam niet tot stand door een hogere mate van zelfbeheersing of
doordat mensen zich beter voelden. Er lijkt iets te zijn in dat contact met de
natuur dat maakt dat het ons aanzet tot een langzamere levensloopstrategie. Tot
meer zorg voor de toekomst. Daartegenover brengt een stedelijke omgeving ons
meer op materialistische gedachten en wakkert het onze statuscompetitie aan.
Waardoor we kortzichtiger worden. Laten we dus vaker de natuur in gaan. En
laten we met zijn allen zorgen voor meer groen in de stad.
Abonneren op:
Posts (Atom)